Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag betreffende uitlevering
Artikel 6 Uitlevering van onderdanen
Geldend
Geldend vanaf 18-04-1960
- Bronpublicatie:
13-12-1957, Trb. 1965, 9 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-04-1960
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-1957, Trb. 1965, 9 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
(a)
Iedere Verdragsluitende Partij is bevoegd de uitlevering van haar onderdanen te weigeren.
(b)
Iedere Verdragsluitende Partij kan in een verklaring afgelegd bij ondertekening of bij nederlegging van haar akte van bekrachtiging of toetreding, een definitie geven van de betekenis die de uitdrukking ‘onderdanen’ in het onderhavige Verdrag voor haar heeft.
(c)
De hoedanigheid van onderdaan wordt beoordeeld naar de toestand op het ogenblik van de beslissing over de uitlevering. Niettemin kan de aangezochte Partij zich eveneens op het bepaalde onder (a) beroepen, indien de hoedanigheid van onderdaan eerst is toegekend tussen het tijdstip der beslissing en de voor de overlevering voorziene datum.
2.
Indien de aangezochte Partij haar onderdaan niet uitlevert, moet zij op verzoek van de andere Partij de zaak aan haar bevoegde autoriteiten voorleggen, opdat, indien daartoe aanleiding bestaat, een strafvervolging kan worden ingesteld. Te dien einde zullen de op het strafbare feit betrekking hebbende dossiers, inlichtingen en voorwerpen kosteloos worden toegezonden op de in het eerste lid van artikel 12 bepaalde wijze. De verzoekende Partij wordt van het gevolg dat aan haar verzoek is gegeven op de hoogte gesteld.