Internationaal verdrag tegen het nemen van gijzelaars
Artikel 16
Geldend
Geldend vanaf 03-06-1983
- Bronpublicatie:
17-12-1979, Trb. 1981, 53 (uitgifte: 20-03-1981, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-06-1983
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-01-1989, Trb. 1989, 6 (uitgifte: 20-01-1989, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
1.
Elk geschil tussen twee of meer Staten die partij zijn bij dit Verdrag inzake de uitleg of toepassing van dit Verdrag, dat niet wordt beslecht door onderhandelingen, wordt op verzoek van een van die Staten onderworpen aan arbitrage. Indien de partijen er binnen zes maanden na de datum van het verzoek tot arbitrage niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de vorm van deze arbitrage, kan een van die partijen het geschil voorleggen aan het Internationale Gerechtshof door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof.
2.
Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening of bekrachtiging van dit Verdrag of van toetreding daartoe verklaren zich niet gebonden te achten door het eerste lid van dit artikel. De andere Staten die partij zijn bij dit Verdrag zijn niet gebonden door het eerste lid van dit artikel tegenover een Staat die partij is bij dit Verdrag en die een zodanig voorbehoud heeft gemaakt.
3.
Een Staat die partij is bij dit Verdrag en die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig het tweede lid van dit artikel kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.