Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/5.2.3
5.2.3 Een consumentgerichte benadering
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210097:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Bij consumptief krediet is overigens bepaald dat de kredietgever geen rekening mag houden met de eventuele mogelijkheid van de consument om later een nieuw krediet te nemen. Zie art. 5.2A.12 (3) R CONC.
Art. 11.6.11 (2) G MCOB. Zie in dezelfde zin, maar minder gedetailleerd, art. 5.2A.18 (1) G CONC.
Het betrof de Office of Fair Trading. Zie Fairweather 2012, p. 91 e.v. voor een achtergrondschets van deze bevoegdheid.
OFT 2011, p. 36.
Ibid. p. 37. Eventueel kan ook het spaargeld van de consument een rol spelen.
Ibid. p. 46.
Ibid.
Het betrof de Financial Services Authority.
FSA 2011, p. 17 en 54 e.v.
Zie hierover ook paragraaf 7.3.3.4.
FSA 2011, p. 55 e.v.
Zie met name art. 11.6.5 R MCOB.
De kredietwaardigheidstoets in het publiekrecht volgt een consumentgerichte benadering. Zoals beschreven in paragraaf 2.4, is de consument in deze benadering kredietwaardig als hij wordt geacht op een, voor hem, acceptabele manier te kunnen terugbetalen. De kredietwaardigheidstoets wil daarmee voorkomen dat er terugbetaaloffers worden gemaakt die leiden tot onacceptabele gevolgen voor de consument. Dienovereenkomstig hebben de leennormen in het publiekrecht een preventieve aandacht voor de situatie waarin de consument te veel van zijn maandelijkse betaalcapaciteit moet opofferen voor de terugbetaling van het krediet. Zo mag de consument bijvoorbeeld niet bezuinigen op zijn vaste uitgaven en is het in beginsel niet de bedoeling dat hij meer van zijn betaalcapaciteit moet opgeven dan zijn vrij besteedbaar inkomen.1
In de kern wordt toegewerkt naar een situatie waarin de consument zich, na de beoogde kredietverlening, ten minste een leefstijl kan veroorloven die in juridisch opzicht als nog aanvaardbaar wordt gezien. Het is niet alleen de bedoeling dat de consument kan blijven voorzien in de minimale kosten van levensonderhoud. Ook moet hij een deel van zijn betaalcapaciteit overhouden voor de zogenoemde moeilijk-vermijdbare uitgaven:
“Examples of basic quality-of-living costs (which can be reduced, but only with difficulty) are: clothing; household goods (such as furniture and appliances) and repairs; personal goods (such as toiletries); basic recreation (television, some allowance for basic recreational activities, some non-essential transport); and childcare.”2
Overigens ligt de consumentgerichte benadering al een langere tijd in het publiekrechtelijke kader besloten. Ter illustratie kan worden gewezen op de oude Irresponsible Lending Guide (ILG) welke in 2010 door de toenmalige toezichthouder is uitgegeven ter uitwerking van de bevoegdheid om marktvergunningen in te trekken.3 In dit document maakte de toezichthouder duidelijk dat de kredietgevers voortaan een borrower-focussed test moeten uitvoeren:
“'Assessing affordability', in the context of this guidance, is a 'borrower-focussed test' which involves a creditor assessing a borrower's ability to undertake a specific credit commitment, or specific additional credit commitment, in a sustainable manner, without the borrower incurring (further) financial difficulties and/or experiencing adverse consequences.”4
Uit de ILG volgde voorts dat de consument in voormelde zin pas kredietwaardig is als hij naar verwachting over voldoende inkomen beschikt om, na de beoogde kredietverstrekking, te kunnen voldoen aan zijn vaste uitgaven.5 Deze consumentgerichte kredietwaardigheidstoets wijkt daarmee af van een creditor-focussed test welke primair gaat over de vraag of de consument kan terugbetalen.6 Volgens de ILG concentreert de laatstgenoemde toets zich hoofdzakelijk op de verdiencapaciteit en betaalbetrouwbaarheid van de consument:
“The 'assessment of creditworthiness' is a 'creditor-focussed' test which involves the creditor assessing whether a borrower merits the provision of the credit that he is seeking to acquire on the basis of considering sufficient information relating to such matters as the borrower's earning power and previous record of repayment.”7
Hoewel de ILG louter zag op consumptieve kredieten, volgt uit de MCOB dat de kredietgever ook bij een hypothecair krediet een borrower-focussed test moet uitvoeren. Zo moeten de huidige leennormen uit de MCOB worden bezien tegen de achtergrond van de recente kredietcrisis die, volgens de toenmalige toezichthouder,8 mede is veroorzaakt door kredietgevers die te veel geïnteresseerd waren in de waarde van de beoogde woning.9 Hierdoor voelden kredietgevers niet altijd de prikkel om te onderzoeken in hoeverre de consument zal kunnen voldoen aan de beoogde periodieke terugbetaalplichten.10 Zolang de woningwaarde naar verwachting hoog genoeg blijft, is er immers een goede kans dat de gehele kredietvordering volledig wordt voldaan. Hoewel deze praktijken in de kredietgevergerichte benadering verantwoord kunnen zijn, heeft de toezichthouder deze geassocieerd met a tail of poor lending.11 Voor zover de kans (te) groot is dat de consument daadwerkelijk zijn woning zal verliezen dan wel onacceptabele terugbetaaloffers moet maken om een gedwongen woninguitzetting te voorkomen, is de kredietverstrekking in de consumentgerichte benadering immers onverantwoord. Vanaf 2014 leggen de hypothecaire leennormen dan ook de nadruk op de betaalbaarheid van de periodieke terugbetaalplichten en is het niet toegestaan dat de kredietwaardigheid wordt afgestemd op de waarde van de woning.12