Hof Amsterdam, 11-12-2018, nr. 200.152.035/01
ECLI:NL:GHAMS:2018:4658, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-12-2018
- Zaaknummer
200.152.035/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:4658, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑12‑2018; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2014:4368, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑09‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:505, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 11‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Vervolg van ECLI:NL:GHAMS:2017:3576 en ECLI:NL:GHAMS:2018:3024. Afwikkeling schadevordering. Buitengerechtelijke incassokosten.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.152.035/02
rolnummer rechtbank Amsterdam : 2058566 CV EXPL 13-12873
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 december 2018
inzake
[appellant] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van [X] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. D.J. Rijnbout te Houten,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1] ,
wonend te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. P.M. Verwijs te Amsterdam.
1. Verder verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.
Het hof heeft op 21 augustus 2018 een (tweede) tussenarrest uitgesproken (verder ook: het tweede tussenarrest). Voor het verloop van het geding in appel tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
Ingevolge het tweede tussenarrest heeft [appellant] een akte genomen.
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling
2.1.
In overweging 2.5 van het tweede tussenarrest heeft het hof onder meer geoordeeld dat [appellant] ten titel van schadevergoeding over de periode van 1 december 2012 tot 15 oktober 2013 naast de kale huur (ten bedrage van € 2.246,65 exclusief btw per maand) slechts de na afrekening verschuldigd gebleken servicekosten aan [geïntimeerden] verschuldigd is en tevens overwogen dat [geïntimeerden] in hun memorie na bewijslevering het bedrag van hun schade met betrekking tot de servicekosten (per saldo) hebben gesteld op € 4.296,37 (te vermeerderen met wettelijke rente). [appellant] is in de gelegenheid gesteld hierop bij akte te reageren. Bij de zojuist genoemde akte heeft [appellant] dat gedaan. Het hof oordeelt over de servicekosten als volgt.
2.2.
In overweging 3.11 van het tussenarrest van 5 september 2017 (verder: het eerste tussenarrest) heeft het hof overwogen dat [geïntimeerden] in hun memorie na bewijslevering alsnog een afrekening over de servicekosten over de jaren 2012 en 2013 moeten maken, met inachtneming van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de afrekening over 2011. Weliswaar stellen [geïntimeerden] in hun memorie na bewijslevering dat zij (als productie 19) een overzicht overleggen van schade die zij nog hebben kunnen achterhalen (“inclusief onderleggers”), per saldo – als gezegd – sluitend op € 4.296,37, maar [appellant] merkt in zijn vervolgens genomen akte terecht op dat [geïntimeerden] slechts “een grote stapel onoverzichtelijke facturen”, “zonder enige toelichting en/een helder of (leesbaar) rekenoverzicht” in het geding hebben gebracht. Mede met het oog op de gerechtvaardigde belangen van [appellant] zich behoorlijk tegen de onderhavige vordering te kunnen verweren mochten en konden [geïntimeerden] er niet mee volstaan slechts een totaalbedrag aan servicekosten te noemen en een stapel bescheiden te overleggen maar hadden zij hun vordering op dit punt moeten toelichten en specificeren. Het hof zal deze vordering daarom als onvoldoende toegelicht alsnog afwijzen. Grief 7 in principaal appel is in zoverre dus gegrond.
2.3.
De conclusie van al hetgeen het hof tot dusverre heeft geoordeeld is dat [appellant] [geïntimeerden] slechts als schadevergoeding verschuldigd is de kale huur over de periode van 1 december 2012 tot 15 oktober 2013. Omdat voormeld bedrag ten titel van schadevergoeding wordt toegewezen, is daarover geen b.t.w. verschuldigd, nog daargelaten de vraag of de huur met omzetbelasting is belast. Mede in aanmerking genomen dat [appellant] tegen de toewijzing van de wettelijke handelsrente over dat bedrag geen grief heeft gericht, kan het bestreden vonnis in conventie ten aanzien van het dictum onder II, eerste liggend streepje, worden bekrachtigd. Dat dictum dient aldus te worden gelezen dat het om de kale huur (dus zonder servicekosten en b.t.w.) gaat. Alle overige door [geïntimeerden] in hoofdsom gevorderde bedragen zijn niet toewijsbaar.
2.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot de betaling van een bedrag van € 1.785,= wegens buitengerechtelijke incassokosten. Tegen deze beslissing is grief 9 in principaal appel gericht. Het hof oordeelt als volgt.
2.5.
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] ter zake een bedrag gevorderd van € 3.025,= en deze vordering geschraagd met door hen als productie 14 bij inleidende dagvaarding overgelegde (overigens op een hoger totaalbedrag sluitende) facturen van hun advocaat en specificaties van die facturen. Van dit bedrag is bij het bestreden vonnis, als gezegd, een gedeelte van € 1.785,= toegewezen. Deze facturen zijn telkens gestuurd naar
“ONX Architecten
Aan de heer [geïntimeerde sub 1] ”.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het hier gaat om ONX Architecten B.V., van welke vennootschap [geïntimeerden] (de) bestuurders zijn. Het hof wil wel aannemen dat de onderhavige facturen zijn betaald, maar [geïntimeerden] hebben niet (voldoende duidelijk) gesteld hetzij dat voormelde vennootschap de facturen heeft betaald en dit aan hen heeft doorberekend hetzij dat zij die facturen privé hebben voldaan. Onder deze omstandigheden kan [appellant] niet worden veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten aan [geïntimeerden] (in privé). De grief is reeds daarom gegrond en de andere verweren van [appellant] ten aanzien van deze kwestie kunnen onbehandeld blijven.
2.6.
Grief 10 in principaal appel is gericht tegen de kostenveroordeling in conventie. Het behoeft, gelet op het feit dat het hof de door [geïntimeerden] gevorderde boeten, servicekosten en buitengerechtelijke incassokosten alsnog zal afwijzen en slechts een schadevergoeding ter grootte van de kale huur over 10,5 maanden zal toewijzen, geen betoog dat [appellant] in eerste aanleg ten onrechte in de proceskosten in conventie is veroordeeld. De grief is dus gegrond. Het hof zal de proceskosten van de eerste aanleg in conventie geheel tussen partijen compenseren.
2.7.
Omdat partijen te dier zake over en weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten van het principaal appel tussen hen compenseren, behalve ten aanzien van de kosten van de zittingen van de getuigenverhoren. Deze laatste kosten zullen ten laste van [appellant] worden gebracht omdat hij in zijn bewijslevering niet is geslaagd. Ten aanzien van de kosten van het incidentele appel heeft het hof in overweging 3.18 van het eerste tussenarrest reeds overwogen dat deze ten laste van [geïntimeerden] komen.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2014, waarvan beroep, voor zover [appellant] daarbij in conventie onder II, eerste liggende streepje, is veroordeeld tot de voldoening aan [geïntimeerden] van een schadevergoeding ter hoogte van de huur vanaf 1 december 2012 tot 15 oktober 2013, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata tot aan de dag van voldoening;
vernietigt voormeld vonnis, voor zover tussen partijen in conventie gewezen, voor al het overige en, in zoverre opnieuw recht doende:
wijst het door [geïntimeerden] meer of anders gevorderde af;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
verwijst [appellant] – in het principale appel – in de kosten van de zittingen van de getuigenverhoren, aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot op heden begroot op € 2.086,50 voor salaris van de advocaat;
compenseert de kosten van het principale appel voor het overige aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
verwijst [geïntimeerden] in de kosten van het incidentele appel, aan de zijde van [appellant] gevallen en tot op heden begroot op € 979,50 wegens salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018.
Uitspraak 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
In eerder ingesteld appel is de appellant niet-ontvankelijk verklaard bij gebreke van grieven. In het onderhavige tweede appel is hij niet ontvankelijk omdat door het arrest in het eerdere appel een eind aan de appelinstantie is gekomen.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.152.035/01
rolnummer rechtbank Amsterdam : 2058566 CV EXPL 13-12873
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 september 2014
inzake
[appellant] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van[X],
wonend te Amsterdam,
appellant,
advocaat: mr. D.J. Rijnbout te Houten,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1],
wonend te [woonplaats],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.M. Verwijs te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 6 juni 2014 is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, dat onder bovengenoemd rolnummer tussen partijen is gewezen op 10 maart 2014.
De zaak is aangebracht op de rol van 15 juli 2014.
Geïntimeerden hebben op diezelfde roldatum bij H2-formulier een ontvankelijkheids- verweer opgeworpen.
Bij rolbeslissing van 15 juli 2014 is appellant in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 29 juli 2014 bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep en is bepaald dat geïntimeerden bij akte zullen mogen reageren.
Appellant heeft zich op 29 juli 2014 bij akte uitgelaten over de ontvankelijkheid.
Geïntimeerden hebben op 12 augustus 2014 een antwoordakte, met producties, genomen.
Arrest is bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1
Appellant is eerder bij appeldagvaarding van 26 maart 2014 in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Bij arrest van dit hof van 1 juli 2014, bekend onder zaaknummer 200.145.416/01, is appellant bij gebreke van grieven niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, met veroordeling van appellant in de proceskosten. Thans is appellant binnen de appeltermijn nogmaals in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis.
2.2
Geïntimeerden hebben zich op het standpunt gesteld dat appellant niet kan worden ontvangen in het onderhavige, tweede hoger beroep. Daartoe hebben geïntimeerden aangevoerd dat het systeem van de wet zich verzet tegen het nogmaals appelleren tegen een vonnis waarop al bij eindarrest is beslist. Het geijkte rechtsmiddel tegen dit eindarrest is immers cassatie. Door wederom een appeldagvaarding uit te brengen tracht appellant volgens geïntimeerden de strikte regels (van het toepasselijke Pilot Procesreglement) te omzeilen en zijn fout, te weten het niet tijdig nemen van een memorie van grieven, te herstellen. Appellant heeft hiertegen ingebracht dat hij niet opkomt tegen het arrest van het hof van 1 juli 2014 en dat er evenmin sprake is van een tweede hoger beroepsprocedure tegen het bestreden vonnis omdat een inhoudelijke behandeling van het eerdere hoger beroep is uitgebleven nu appellant bij gebreke van grieven daarin niet kon worden ontvangen.
2.3
Het hof stelt voorop dat de eerdere procedure tussen partijen bij dit hof hetzelfde vonnis van de kantonrechter van 10 maart 2014 betrof waartegen appellant thans appelleert en dat in die procedure door het hof op 1 juli 2014 een eindarrest is gewezen. Daarmee is aan de appelinstantie een definitief einde gekomen. Nu het hof het appel tegen het bestreden vonnis al heeft behandeld, kan dat in het kader van de onderhavige appelprocedure niet nogmaals gebeuren. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat van de gewone rechtsmiddelen alleen nog cassatie openstaat. Dat de eerdere appelprocedure niet tot een inhoudelijke beoordeling van het bestreden vonnis maar tot een niet-ontvankelijkverklaring heeft geleid, kan daaraan niet afdoen. Anders dan appellant heeft betoogd, heeft hij wel degelijk de mogelijkheid gehad om het geschil tussen hem en geïntimeerden in twee feitelijke instanties te laten behandelen. Het enkele feit dat het in de eerdere appelprocedure niet tot een inhoudelijke behandeling is gekomen doordat appellant heeft verzuimd tijdig van grieven te dienen, maakt niet dat hij - zoals hij heeft bepleit - er recht op heeft dat dit in deze procedure alsnog geschied.
2.4
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat appellant niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. Appellant zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt appellant in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van geïntimeerden begroot op € 704,- aan verschotten en € 815,50 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, W.J. van den Bergh en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 september 2014.