Einde inhoudsopgave
Regeling langdurige zorg
Artikel 4.1 [Vermogensgrondslag]
Geldend
Geldend van 01-01-2024 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
17-11-2023, Stcrt. 2023, 32327 (uitgifte: 27-11-2023, regelingnummer: 3720318-1056421-LZ)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-11-2023, Stcrt. 2023, 32327 (uitgifte: 27-11-2023, regelingnummer: 3720318-1056421-LZ)
- Vakgebied(en)
Maatschappelijke ondersteuning / Algemeen
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Sociale zekerheid ziektekosten / Zorgverzekering
Sociale zekerheid ziektekosten / Bijzondere ziektekosten
Gezondheidsrecht / Zorg en ziektekosten
1.
Van de vermogensgrondslag, bedoeld in artikel 3.3.1.2, tweede en derde lid, van het Besluit, wordt het volgende vermogensbestanddeel afgetrokken:
- a.
het bedrag van een uitkering die een schadevergoeding vormt voor letselschade waarvan de hoogte is vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak;
- b.
het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikel 9bis van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
- c.
het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikel 9ter van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
- d.
het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikel 9quater van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
- e.
het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikel 9quinquies van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
- f.
het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikel 9sexies van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
- g.
het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikel 9septies van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
- h.
het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikel 9octies van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
- i.
het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikel 9novies van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
2.
De termijn gedurende welke het bedrag van de uitkering, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, wordt afgetrokken van de vermogensgrondslag, bedoeld in artikel 3.3.1.2, tweede en derde lid, van het Besluit, bedraagt een jaar, welke termijn aanvangt in het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de uitkering is verkregen.
3.
De termijn gedurende welke het bedrag van de uitkering, genoemd in het eerste lid, onderdelen e tot en met g, wordt afgetrokken van de vermogensgrondslag, bedoeld in artikel 3.3.1.2, tweede en derde lid, van het Besluit, bedraagt drie jaar, welke termijn aanvangt in het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de uitkering is verkregen.
4.
De termijn gedurende welke het bedrag van de uitkering, genoemd in het eerste lid, onderdelen b, d, h en i, wordt afgetrokken van de vermogensgrondslag, bedoeld in artikel 3.3.1.2, tweede en derde lid, van het Besluit, bedraagt tien jaar, welke termijn aanvangt in het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de uitkering is verkregen.