Einde inhoudsopgave
Besluit forensische zorg
Artikel 6.2a [Overbrenging gedetineerde naar forensische zorginstelling]
Geldend
Geldend vanaf 26-06-2019
- Bronpublicatie:
06-06-2019, Stb. 2019, 230 (uitgifte: 25-06-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-06-2019, Stb. 2019, 230 (uitgifte: 25-06-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht (V)
Gezondheidsrecht (V)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Penitentiair recht / TBS-inrichtingen
1.
Indien het plaatsingsbesluit, als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet, betrekking heeft op de overbrenging van een gedetineerde naar een instelling voor forensische zorg op grond van artikel 15, vijfde lid, of artikel 43, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, gelden de in de leden twee tot en met vijf van dit artikel neergelegde aanvullende eisen.
2.
Bij het opstellen van het plaatsingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, betrekt de directeur van de penitentiaire inrichting naast de indicatiestelling in ieder geval:
- a.
het penitentiair dossier, bedoeld in een artikel 36 van de Penitentiaire maatregel;
- b.
het inrichtingsdossier, bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Penitentiaire maatregel;
- c.
een advies van de officier van justitie over de tenuitvoerlegging, het niveau van beveiliging en de eventueel te stellen voorwaarden waaraan de verlening van de zorg dient te voldoen in verband met de in artikel 6.2, eerste lid, onder a, van de wet genoemde eisen;
- d.
een advies van de reclassering over de wijze waarop het toezicht wordt vormgegeven, in het geval van een overbrenging op grond van artikel 43, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;
- e.
een eventueel advies van de rechter over de tenuitvoerlegging;
- f.
een advies van de plaatsings- en vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting. Dit advies gaat in op de eisen bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder a en b, van de wet en bij het opstellen van dat advies betrekt de plaatsings- en vrijhedencommissie de onder a en b genoemde dossiers en de onder c tot en met f genoemde adviezen.
3.
De selectiefunctionaris van de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen draagt ervoor zorg dat de directeur over de indicatiestelling en de adviezen bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f, beschikt. De selectiefunctionaris geeft de directeur tevens advies over de zorgaanbieder bij welke en de behandellocatie op welke de verlening van de forensische zorg zal plaatsvinden.
4.
Indien het plaatsingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een gedetineerde, die veroordeeld is wegens een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf stelt de directeur daarin altijd de algemene voorwaarden dat:
- a.
de forensische patiënt ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs as bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
- b.
de forensische patiënt, die op grond van artikel 43, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet wordt overgebracht naar een instelling voor forensische zorg, medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 2.4 van de wet, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken.
5.
Voor het wijzigen van de grondslag voor de plaatsing in een instelling voor forensische zorg van artikel 15, vijfde lid, naar artikel 43, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, is een nieuw plaatsingsbesluit, als bedoeld in het eerste lid, vereist.