Einde inhoudsopgave
RvdW 2019/213
Bewijs dat verdachte ‘ten tijde van’ het voorhanden krijgen van een gestolen auto wist dat deze door misdrijf was verkregen; geen aannemelijke verklaring.
HR 29-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:128
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 januari 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, A.J.A. van Dorst, M.J. Borgers
- Zaaknummer
17/01376
- Conclusie
A-G mr. F.W. Bleichrodt
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS13880:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:128, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑01‑2019
ECLI:NL:PHR:2018:1393, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑06‑2018
- Wetingang
Art. 416 Sr
Essentie
Nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van de onder hem aangetroffen gestolen auto, kon het hof oordelen dat hij ook ‘ten tijde van’ het voorhanden krijgen van die auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Samenvatting
Verdachte had een gestolen auto voorhanden, welke auto niet was voorzien van het originele kenteken. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd, heeft in strijd met de waarheid ontkend dat hij de auto voorhanden had en wist dat de auto van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft daardoor kunnen oordelen dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.