ABRvS, 21-12-2016, nr. 201505802/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:3377
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-12-2016
- Zaaknummer
201505802/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:3377, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑12‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 2 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en op nihil gesteld.
201505802/1/A2.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 juni 2015 in zaken nrs. 14/5759, 14/5761, 14/5763 en 14/5765 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2012 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 25 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag over 2011 definitief vastgesteld op nihil en € 21.435,00 aan te veel betaalde voorschotten van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 20 augustus 2014 ingestelde beroep, voor zover dat op het berekeningsjaar 2010 betrekking heeft, gegrond verklaard, het besluit van 20 augustus 2014 in zoverre vernietigd en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit, hetgeen inhoudt dat het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2013 alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank heeft het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de overige berekeningsjaren, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Adnyana-Flipse, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] maakte van 2010 tot halverwege 2013 voor zijn twee kinderen gebruik van gastouderopvang via [gastouderbureau]. Ten behoeve van deze opvang heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan hem voorschotten kinderopvangtoeslag verstrekt. Deze werden op de rekening van het gastouderbureau gestort.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit op bezwaar van 20 augustus 2014 ten grondslag gelegd dat [appellant] met de door hem overgelegde bewijsstukken onvoldoende heeft aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad.
In beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich aanvullend op het standpunt gesteld dat [appellant] te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 2 april 2013, zodat het bezwaar, voor zover dat ziet op het jaar 2010, niet-ontvankelijk is. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat hij geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag omdat hij niet alle kosten van gastouderopvang via het gastouderbureau aan de gastouder heeft betaald, maar een deel zelf contant aan de gastouder heeft voldaan, waardoor niet is voldaan aan de zogenaamde kassiersfunctie van het gastouderbureau. Ook heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat de opvang niet heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst, zodat [appellant] ook daarom geen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag. Tot slot heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat in de periode van 1 januari tot en met 20 juni 2011 niet is voldaan aan het vereiste dat een gastouder geregistreerd moet zijn.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep, voor zover dat zich richt tegen de herziening van het door de Belastingdienst/Toeslagen over 2010 aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag, gegrond verklaard, het besluit op bezwaar in zoverre vernietigd en het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellant] te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 2 april 2013 dat betrekking heeft op 2010.
De rechtbank heeft het beroep, voor zover dat zich richt tegen de herziening van de door de Belastingdienst/Toeslagen over de jaren 2012 en 2013 aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag en tegen de definitieve vaststelling van de over het jaar 2011 aan hem toegekende voorschotten kinderopvang, ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellant] met de door hem overgelegde bewijsstukken niet heeft aangetoond dat hij over de jaren 2011, 2012 en 2013 alle kosten voor kinderopvang heeft betaald. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat [appellant] zijn stelling dat hij de gastouder contant heeft betaald niet heeft onderbouwd door middel van bewijsstukken. Verder heeft de rechtbank overwogen dat, naar [appellant] niet heeft betwist, hij niet alle betalingen aan de gastouder heeft gedaan via het gastouderbureau, zodat ook daarom geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat.
[appellant] is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft daarom hoger beroep ingesteld.
Hoger beroep
Ontvankelijkheid bezwaar 2010
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 2 april 2013. Daartoe voert hij aan dat hij al bij brief van 15 april 2013 bezwaar heeft gemaakt.
3.1. De termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 2 april 2013 ving aan op 3 april 2013 en eindigde op 14 mei 2013.
3.2. De rechtbank heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] op 29 mei 2013 en derhalve na afloop van de termijn bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft door [appellant] niet aannemelijk gemaakt geacht dat hij al eerder en tijdig bij brief van 15 april 2013 bezwaar heeft gemaakt. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3.3. De enkele stelling dat een bezwaarschrift ter post is bezorgd, in een geval waarin het bestuursorgaan het geschrift stelt niet te hebben ontvangen is onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaarschrift is verzonden. Het is in dat geval aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat het geschrift ter post is bezorgd. [appellant] heeft in de brief van 29 mei 2013 geschreven dat hij op 15 april 2013 een bezwaarschrift heeft ingediend en verzocht dat opnieuw in behandeling te nemen. Een kopie van de brief van 15 april 2013 heeft hij bijgevoegd. Dit is evenwel onvoldoende om aannemelijk te maken dat die brief ook daadwerkelijk ter post is bezorgd. Anders dan [appellant] in de gronden van het hoger beroep heeft aangekondigd, heeft hij geen ander bewijs overgelegd van de stelling dat het bezwaarschrift van 15 april 2013 ter post is bezorgd. Dit betekent dan ook dat de rechtbank terecht niet aannemelijk gemaakt geacht heeft dat [appellant] bij brief van 15 april 2013 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 2 april 2013. Reeds daarom blijft het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 april 2013 in stand.
Het betoog faalt.
Kosten van kinderopvang 2011, 2012 en 2013
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn voorschotten kinderopvangtoeslag voor 2012 en 2013 terecht heeft herzien naar nihil en de kinderopvangtoeslag voor 2011 definitief heeft vastgesteld op nihil op de grond dat hij de kosten voor kinderopvang niet volledig heeft voldaan. Hij voert in dat verband aan dat hij alle kosten heeft voldaan en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door hem overgelegde bewijzen van contante betalingen niet voldoende zijn, aangezien hij van alle betalingen kwitanties heeft overgelegd.
4.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2829), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (vanaf 1 augustus 2010: artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp), dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij voor die opvang kosten heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is. Dit betekent dat het aan [appellant] was om stukken over te leggen waaruit blijkt wat de hoogte van de gemaakte kosten voor kinderopvang in 2011, 2012 en 2013 is en dat hij die kosten daadwerkelijk heeft voldaan.
4.3. [appellant] heeft voor 2011 meerdere jaaroverzichten overgelegd. Op deze overzichten zijn afwijkende bedragen vermeld. Ter zitting is komen vast te staan dat tussen partijen niet in geschil is dat de opvangkosten € 17.596,80 bedroegen en de bemiddelingskosten € 5.414,40. De totale kosten voor kinderopvang bedroegen in 2011 derhalve € 23.011,20. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen verklaard dat, anders dan in het verweerschrift bij de rechtbank was vermeld, [appellant] in 2011 € 22.203,00 heeft ontvangen aan voorschotten kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat hij zelf een bedrag van (€ 23.011,20 - € 22.203,00 =) € 808,20 aan de gastouder diende te betalen. [appellant] heeft kwitanties overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij € 5.290,00 contant aan de gastouder heeft betaald. Dit bedrag is aanzienlijk hoger dan het bedrag dat hij had moeten betalen. Ter zitting heeft [appellant] in dit verband verklaard dat de kwitanties betrekking hebben op betaling van de bemiddelingskosten. De Afdeling acht dit niet aannemelijk, aangezien op de kwitanties is vermeld dat aan de gastouder en niet aan het gastouderbureau is betaald. Bovendien zijn de voorschotten rechtstreeks overgemaakt naar het gastouderbureau, dat de voorschotten, na aftrek van de bemiddelingskosten, heeft doorgestort aan de gastouder, zodat onwaarschijnlijk is dat [appellant] aanvullend heeft betaald voor de bemiddelingskosten. Nu hij voorts geen facturen of andere bewijsstukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij een bedrag van € 5.290,00 aan de gastouder moest betalen voor kinderopvang, heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat de gestelde betalingen van in totaal € 5.290,00 waren bedoeld ter voldoening van de opvangkosten. [appellant] heeft dan ook niet aangetoond dat hij in 2013 de kosten voor kinderopvang volledig heeft voldaan
Uit de door [appellant] voor 2012 overgelegde jaaropgave volgt dat de kosten voor kinderopvang voor dat jaar eveneens € 23.011,20 bedroegen. In dat jaar heeft hij € 18.920,00 ontvangen aan voorschotten kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat hij zelf een bedrag van (€ 23.011,20 - € 18.920,00 =) € 4.091,20 diende te betalen aan de gastouder. Uit de door [appellant] overgelegde kwitanties kan worden afgeleid dat hij € 3.434,00 contant aan de gastouder heeft betaald. Reeds daarom is hij er niet in geslaagd aan te tonen dat hij in 2012 de kosten voor kinderopvang volledig heeft voldaan.
Uit de door [appellant] voor 2013 overgelegde jaaropgave volgt dat de kosten voor kinderopvang voor dat jaar € 9.588,00 bedroegen. In 2013 heeft hij € 7.790,00 ontvangen aan voorschotten kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat hij zelf een bedrag van (€ 9.599,00 - € 7.790,00 =) € 1.798,00 diende te betalen aan de gastouder. Uit de door [appellant] overgelegde kwitanties kan worden afgeleid dat hij € 1.200,00 contant aan de gastouder heeft betaald. Reeds daarom is hij er niet in geslaagd aan te tonen dat hij in 2013 de kosten voor kinderopvang volledig heeft voldaan.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de kosten van kinderopvang over 2011, 2012 en 2013 daadwerkelijk heeft voldaan.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het voorgaande betekent dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2011, 2012 en 2013. Dit betekent dat hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, onder meer met betrekking tot het oordeel van de rechtbank dat niet is voldaan aan de kassiersfunctie, geen bespreking behoeft.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat [appellant] de voorschotten die hij heeft ontvangen over 2010, 2011, 2012 en 2013 moet terugbetalen. Als hij dat bedrag niet kan betalen, of niet in één keer, dan kan hij de Belastingdienst/Toeslagen vragen om een betalingsregeling te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
502.