ABRvS, 30-07-2014, nr. 201303430/1/A2
ECLI:NL:RVS:2014:2829
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-07-2014
- Zaaknummer
201303430/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:2829, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑07‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden besluiten van 21 januari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 en de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010 voor [appellante] herzien vastgesteld op nihil en voor het jaar 2008 € 30.621,00 aan het teveel betaalde van haar teruggevorderd.
201303430/1/A2.
Datum uitspraak: 30 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2013 in de zaken nrs. 12/11064, 12/11065 en 12/11066 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 21 januari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 en de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010 voor [appellante] herzien vastgesteld op nihil en voor het jaar 2008 € 30.621,00 aan het teveel betaalde van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep terzake de wijziging van de definitieve vaststelling over 2008 gegrond verklaard, dat besluit in zoverre vernietigd, de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen de kinderopvangtoeslag over 2008 opnieuw vast te stellen met inachtneming van de kinderopvangtoeslag voor een kindercentrum van Triodus, en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, de definitief toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 voor [appellante] herzien vastgesteld op € 10.183,00.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling de zaak verder ter zitting behandeld op 8 juli 2014, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 49.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting van 22 januari 2014 te kennen gegeven de herziening van de definitief toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 niet langer te handhaven. Hij heeft daartoe het besluit van 21 januari 2012 met kenmerk 1457.55.046.T.08.6.1001 en dat van 27 maart 2013 met kenmerk 1457.55.046.T.08.6.1201 herroepen. Het gevolg daarvan is dat het besluit van 25 mei 2010 met kenmerk 1457.55.046.T.08.6.0801, waarbij de kinderopvangtoeslag over 2008 definitief is vastgesteld op € 30.621,00, herleeft. Het geschil ziet dan ook nog slechts op de herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010.
3. Aan het besluit van 22 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2009 en 2010 kosten voor kinderopvang heeft gehad en dat de kinderopvang in die jaren plaatsvond op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt mocht stellen dat zij niet heeft aangetoond dat zij de gestelde kosten voor kinderopvang voor 2009 en 2010 heeft gemaakt. Zij heeft kwitanties overgelegd en deze onderbouwd met bankafschriften, waaruit blijkt dat zij steeds enkele dagen voor de op de kwitantie vermelde datum geld heeft opgenomen. De rechtbank verlangt ten onrechte dat de hoogte van het opgenomen bedrag overeenkomt met die van het op de kwitantie vermelde bedrag, aldus [appellante].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte van die kosten is.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] bij brieven van 21 juni 2011 en 22 november 2011 verzocht bankafschriften over te leggen waaruit blijkt dat zij de door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad. In reactie hierop heeft [appellante] bij brieven van 13 juli 2011 en 5 december 2011 verschillende bankafschriften overgelegd. Bij brief van 5 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] opnieuw verzocht bankafschriften over te leggen. Het had [appellante] dan ook steeds duidelijk moeten zijn dat zij diende aan te tonen dat zij de gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad. Desondanks heeft [appellante] eerst op 29 oktober 2012 gesteld een deel van de kosten contant te hebben voldaan en heeft zij daartoe kwitanties overgelegd.
Op elk van de kwitanties is een bedrag van € 137,00 vermeld. Ter zitting heeft [appellante] daarover desgevraagd verklaard dat [gastouderbureau] haar in 2008, bij aanvang van de kinderopvang, de hoogte van het maandelijks te betalen bedrag heeft meegedeeld. De kinderopvang is blijkens de overgelegde overeenkomst op 12 maart 2008 overeengekomen, zodat [gastouderbureau] pas vanaf dat moment kon weten wat de hoogte van het te betalen bedrag was. [appellante] heeft echter ook kwitanties voor de maanden januari en februari overgelegd waarop bedoeld bedrag is vermeld. Bovendien tellen de op de overgelegde kwitanties vermelde bedragen op tot een bedrag van € 1.644,00 per jaar, terwijl op de jaaropgave over 2008 is vermeld dat [appellante] gedurende dat jaar € 694,80 aan de gastouder diende te betalen.
Voorts is [appellante] in 2008 en 2009 met [gastouderbureau] een uurprijs van € 6,10 overeengekomen. Uit de jaaropgave over 2010 volgt dat het aantal genoten uren kinderopvang gelijk is gebleven aan dat in de voorgaande jaren, en dat het uurtarief voor 2010 is vastgesteld op € 5,00. Deze wijziging heeft geleid tot een verlaging van de kosten voor kinderopvang ter grootte van € 3.814,80 ten opzichte van de jaren 2008 en 2009. Desondanks vermelden ook de kwitanties voor 2010 ongewijzigd een bedrag van € 137,00 per maand.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen aan de kwitanties niet de waarde had hoeven te hechten die [appellante] daaraan gehecht wenste te zien.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Nu de Belastingdienst/Toeslagen het besluit tot de herziening van de definitief toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft herroepen, ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten wordt veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014
362-799.