Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-03-2016, nr. 200.180.335
ECLI:NL:GHARL:2016:2437
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-03-2016
- Zaaknummer
200.180.335
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:2437, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑03‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:358, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 24‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling. Niet met gezag belaste ouder als belanghebbende aangemerkt.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.180.335
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 174633)
beschikking van 24 maart 2016
inzake
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Geerdink te Borne.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Kieft te Enschede.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het beroepschrift met productie, ingekomen op 10 november 2015;
- -
een journaalbericht met bijlage van mr. Geerdink van 12 januari 2016, ingekomen op 13 januari 2016 met bijlage;
- -
de brief met bijlagen van mr. Kieft van 14 januari 2016, ingekomen op 15 januari 2016;
- -
een journaalbericht met bijlagen van mr. Geerdink van 14 januari 2016, ingekomen op 15 januari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2016 plaatsgevonden. Namens de raad is [A] verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder, verder gezamenlijk te noemen: de ouders,is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [kind] (hierna: [kind] ) geboren.
De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [kind] .
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [kind] afgewezen.
4. De omvang van het geschil
De raad is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 augustus 2015 en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [kind] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel te Enschede, kosten rechtens. De grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
- a.
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
- b.
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De advocaat van de vader heeft ter zitting aangevoerd dat de vader in eerste aanleg ten onrechte slechts is aangemerkt als informant. De vader dient in deze procedure als belanghebbende te worden aangemerkt. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van dit gerechtshof, locatie Leeuwarden, van 17 december 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:10105).
Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Ingevolge artikel 798, eerste lid, eerste volzin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet onder belanghebbende worden verstaan, degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Bij Wet tot herziening van de maatregelen van kinderbescherming (Stb. 2014, 130), die op 1 januari 2015 in werking is getreden, is aan artikel 798, eerste lid, Rv een (tweede) volzin toegevoegd waarin wordt bepaald dat ook degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, als belanghebbende wordt aangemerkt. Naar de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) naar aanleiding van een aan hem voorgelegde prejudiciële vragen, kan de niet met het gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 en dus evenmin als belanghebbende in de zin van art. 806 lid 1 Rv. omdat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met gezag belaste ouder en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen.
In de onderhavige procedure is naar het oordeel van het hof evenwel sprake van bijzondere omstandigheden die bij de beoordeling in aanmerking moeten worden genomen. Hoewel niet helemaal duidelijk is geworden of de ouders permanent samenwonen en de vader (tot dusverre) op een ander adres staat ingeschreven dan de moeder, blijkt uit de stukken en uit de stellingen van partijen wel dat de vader in ieder geval meestentijds een gezin vormt met de moeder en [kind] . Voorts bezoeken de vader en de moeder gezamenlijk de artsen van [kind] en schrijft de vader, met toestemming van de moeder, de behandelend artsen van [kind] aan over de behandeling van [kind] . Ook besprekingen met overige betrokken instanties en met de raad worden door de ouders gezamenlijk gevoerd. Verder heeft de raad de vader in het inleidend verzoek als belanghebbende aangemerkt. Nu de vader zo nauw is betrokken bij de zorg voor [kind] , heeft het onderhavige verzoek, hoewel de vader niet het gezag over [kind] heeft, toch rechtstreeks betrekking op zijn rechten en verplichtingen. Het hof ziet daarin aanleiding de vader als belanghebbende in deze procedure aan te merken.
5.3
De raad licht zijn verzoek als volgt toe. Vanuit Veilig Thuis Twente (VTT) is een verzoek tot raadsonderzoek ontvangen. VTT heeft dit verzoek gedaan naar aanleiding van een zorgmelding van 24 maart 2015 van Ziekenhuisgroep Twente (ZGT), vakgroep kindergeneeskunde. De ouders hebben sinds de geboorte van [kind] zorgen over haar gezondheid. Zij beschrijven in de loop van de tijd vele klachten die niet of slechts ten dele kunnen worden geobjectiveerd. [kind] is inmiddels in vijf ziekenhuizen door artsen gezien. Daarnaast zijn ook nog diverse andere professionals bij haar betrokken geweest. De door de ouders gestelde klachten zijn niet dan wel slechts deels en of in wisselende mate objectiveerbaar. De artsen hebben tot nu toe geen medische oorzaak voor de klachten kunnen vaststellen. Een aantal klachten is door de diverse artsen wel in wisselende mate vastgesteld: obstipatieklachten, vitamine B12-tekort, ijzer tekort, motoriek (wat wankel looppatroon), mogelijk gezichtsvelduitval en verminderde groei, maar deze klachten kunnen - behoudens de gezichtsvelduitval - door de artsen niet anders worden verklaard dan door een onvolwaardig dieet aan [kind] . De ouders volgen de adviezen van de artsen en overige professionals niet of nauwelijks op, maar dringen bij de artsen wel steeds aan op verder medisch onderzoek. Sprake is van een moeizame en inmiddels conflictueuze samenwerking tussen de ouders enerzijds en medische professionals anderzijds. Ziekenhuizen zien zich hierdoor genoodzaakt de behandeling over te dragen aan een ander ziekenhuis. De ouders geven ook geen toestemming aan artsen, hulpverleners en de raad om informatie uit te wisselen. Gezien het voorgaande kan niet worden staande gehouden dat de ouders tot nu toe altijd hun toestemming hebben gegeven voor de behandelingen die de artsen nodig achten en dat zij [kind] geen zorg onthouden.
5.4
De raad heeft op verschillende manieren getracht in gesprek te komen met de ouders om zicht op [kind] en haar opvoedingsomgeving te krijgen en de samenwerking met hen te zoeken, maar het is niet gelukt om de moeder en [kind] te zien of te spreken en ook is de opvoedingsomgeving van [kind] niet gezien. De raad maakt zich is op grond van zijn onderzoek ernstige zorgen, dat [kind] niet veilig kan opgroeien in haar thuissituatie. Er is geen zicht op de ontwikkeling van [kind] en [kind] groeit wel op met een beeld dat zij (ernstig) ziek is.
Het is juist dat kinderarts [B] , verbonden aan het Radboud Universitair Medisch Centrum, bij brief van 16 juli 2015 heeft laten weten dat er geen acute zorgen bestaan rondom de gezondheid van [kind] , maar dit betekent nog niet dat de raad is gerustgesteld. De rechtbank overweegt volgens de raad ten onrechte dat er aan de bel zal worden getrokken door het UMC indien nodig. Het UMC heeft geen uitspraak over de opvoedcapaciteiten van de ouders gedaan en onduidelijk is of het Radboud UMC hier zicht op heeft. Bovendien wordt daarmee voorbij gegaan aan de melding die kinderarts [C] , verbonden aan het ZGT, in samenspraak met de vertrouwensarts, via het VTT heeft gedaan.
Om de zorgen af te wenden is het volgens de raad dan ook van groot belang dat zicht wordt verkregen op de algehele ontwikkeling en het functioneren van [kind] , alsmede op de veiligheid van [kind] binnen haar opvoedingsomgeving, op haar medische toestand en wat zij daarbij nodig heeft. Voorts is van belang dat de ouders kunnen samenwerken met hulpverleners en medici, vertrouwen hebben in de medische behandelingen die [kind] nodig heeft en goed kunnen aansluiten bij haar ontwikkelingsbehoeften. De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, omdat zij vanuit hun grote zorg om [kind] en wantrouwende houding de deur dicht houden en niet tot samenwerking komen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft vertegenwoordiger namens de raad opgemerkt dat uit de stellingen van de ouders kan worden afgeleid dat, ook na vele onderzoeken die [kind] in het Radboud UMC heeft ondergaan, thans nog steeds geen diagnose is gesteld. De ouders spelen voorts niet in op de behoefte van [kind] aan omgang met leeftijdsgenoten - zo gaat zij niet naar een peuterspelzaal - en er is nog steeds geen enkel zicht op de algehele ontwikkeling van [kind] .
5.5
De moeder heeft ter terechtzitting verweer gevoerd tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling en de huidige situatie van [kind] toegelicht. Uit onderzoek bij het Radboud UMC is volgens haar naar voren gekomen dat [kind] een darmafwijking heeft, die past bij kinderen met obstipatieklachten. Een dieet is niet nodig, omdat zij [kind] veel groente en fruit geeft. De klachten worden verder aangepakt met medicatie. Een hoge dosering van die medicatie is nodig in verband met de lange duur en de ernst van de klachten. In maart 2016 zal verder onderzoek naar de oorzaak van die klachten worden verricht. De moeder stelt met het oog op de bescherming van de privacy ervoor te kiezen de medische gegevens van het Radboud UMC niet in het geding te brengen. Zij is uitsluitend bereid enige medische gegevens aan het hof te tonen, zoals zij dat ook bij de kinderrechter heeft gedaan, zonder dat deze gegevens worden gedeeld met de raad. Omdat [kind] zich goed ontwikkelt, heeft zij inmiddels geen fysiotherapie meer nodig. Naar de moeder verder stelt, is op grond van de eenmalige waarneming gedurende een halve dag van een diëtiste in 2014 destijds geconcludeerd dat [kind] niet voldoende calorieën zou binnen krijgen maar deze conclusie is evenwel weerlegd op grond van latere waarnemingen door diëtisten en artsen. Volgens de moeder ontwikkelt [kind] zich op overige vlakken goed en is zij sociaal heel vaardig. Zij betwist de dat [kind] geïsoleerd wordt opgevoed. [kind] ontmoet veel volwassenen in de omgeving van haar ouders. Voor haar ontwikkeling is het niet noodzakelijk dat [kind] een peuterspeelzaal bezoekt of contact heeft met leeftijdsgenootjes, nu de moeder zelf volledig beschikbaar is voor de opvoeding en verzorging.
Omdat de raad een ongegrond verzoek tot ondertoezichtstelling heeft ingediend, dient de raad te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5.6
De vader bevestigt de stelling van de moeder dat [kind] een vrolijk en sociaal kind is. Er is sprake van een medisch probleem, zoals blijkt uit het feit dat zij regelmatig een ontzettend bolle buik heeft. De ouders hebben vasthoudend hulp gezocht voor de medische problemen van [kind] en zijn daarbij telkens doorverwezen naar andere artsen of ziekenhuizen. Zij hebben in de loop der tijd zeer uiteenlopende dieetadviezen gekregen. Inmiddels zijn de artsen van het Radboud UMC bezig om de oorzaak van de klachten van [kind] te kunnen vaststellen. Dit is iets tussen de ouders en de medici en een ondertoezichtstelling heeft daarin geen toegevoegde waarde. De ouders willen geen informatie delen met de raad, omdat geen sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [kind] . Bovendien heeft de raad onvoldoende medische kennis om zich een oordeel te vormen over de informatie van de artsen.
Mede met het oog op de klachten waarmee [kind] kampt, is door hem met de moeder zorgvuldig afgewogen en beslist dat zij niet naar de peuterspeelzaal gaat. Hij heeft twee kinderen uit een vroegere relatie die bijna volwassen zijn, dus hij weet wat nodig is om een kind te kunnen opvoeden.
De vader stelt ten slotte dat de raad misbruik maakt van haar bevoegdheden door ongegrond een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. Hij verzoekt daarom de raad te veroordelen in de kosten van deze procedure.
5.7
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [kind] rechtvaardigen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.8
Uit de door de raad aangevoerde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [kind] . Volgens de ouders kampt [kind] sinds haar geboorte met ernstige gezondheidsklachten. De oorzaak van deze gezondheidsklachten is tot dusverre onvoldoende duidelijk geworden, hoewel vele artsen (van verschillende disciplines), diëtisten, fysiotherapeuten, Bartimeus en hulpverleners bij de diagnose en de behandeling van de klachten betrokken zijn geweest.
In dit verband acht het hof - puntsgewijs opgesomd - het volgende van belang:
- -
Volgens de ouders heeft [kind] de eerste vijf dagen na de geboorte geen ontlasting gehad. Uit het kraamdossier volgt evenwel dat [kind] op de eerste en tweede dag na de geboorte wel ontlasting heeft gehad.
- -
[kind] is na haar geboorte meerdere keren voor observatie opgenomen in het Medisch Spectrum Twente (MST), nadat de ouders hadden gemeld dat [kind] vaak een harde bolle buik had en kampte met ernstige obstipatie. Deze klachten werden gedurende de opnamen door het MST niet herkend. Wel heeft het MST een afwijkend voedingspatroon en afwijkende en langdurige voedingstijden waargenomen. Het MST heeft voorts gerapporteerd dat de in verband hiermee gegeven adviezen niet werden opgevolgd door de ouders.
- -
Blijkens het verslag van de pedagogisch gezinsbegeleider van Kortdurende Pedagogische Gezinsbegeleiding (KPG) (intake 9 december 2013, eindgesprek 22 september 2014) is vanuit deze instelling ondersteuning ingezet, omdat de moeder oververmoeid was geraakt door het weinige slapen van [kind] en zij geen energie meer had om het huishouden op orde te krijgen. De moeder had dan al ondersteuning gehad van Thuisbegeleiding en ondersteuning van de coördinator van Home-start om de woning meer op orde te krijgen. In januari 2014 hebben geen huisbezoeken plaatsgevonden, omdat het niet lukte contact te krijgen met de moeder in verband met een sterfgeval. In februari 2014 heeft de moeder laten weten dat [kind] niet meer in haar eigen bed slaapt, maar overdag beneden in de kamer en ’s nachts bij de moeder in bed slaapt. [kind] sliep maximaal vier tot vijf uur per dag. In overleg met de kinderarts, psycholoog en de pedagogisch medewerkers van het MST is toen besloten tot een ziekenhuisopname van [kind] . Het is de medewerkers van de kinderafdeling en de ouders toen niet gelukt tot eenduidige afspraken te komen. De ouders is toen geadviseerd Karakter mee te laten kijken naar de oorzaak van het slechte slapen van [kind] . De moeder kon zich evenwel niet vinden in deze verwijzing en heeft die ook niet opgevolgd.
- -
In januari 2014 heeft het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam (AMC) op verzoek van de ouders een second opinion uitgevoerd. Het AMC heeft geen lichamelijke afwijkingen gevonden en heeft geconcludeerd dat sprake is van obstipatie, waarschijnlijk functioneel.
- -
Medio 2014 heeft de kinderarts van het ZGT de behandeling overgenomen. Deze kinderarts heeft geconstateerd dat sprake was van een onvolwaardig dieet, waarbij alleen borstvoeding, water, fruit en groeten werden aangeboden, maar geen brood(producten) en geen vlees. Na aanvullend onderzoek heeft de kinderarts een daarbij passende vitamine B12-deficiëntie en ijzerdeficiëntie gevonden. De moeder wil verder onderzoek want zij geloofde niet dat de deficiëntie het gevolg is van het door haar aangeboden dieet. Uiteindelijk heeft [kind] wel vlees te eten gekregen, dat via de vader werd geregeld. Daarnaast kreeg [kind] vitamine B12 en foliumzuur. De moeder heeft vervolgens de dosering vitamine B12 eigenhandig verhoogd, waarna sprake was van overdosering.
- -
Daarna werd duidelijk dat bij [kind] sprake was van polyneuropathologie. Er was sprake is van loopstoornissen, die zich daarvoor niet voordeden, en van pijnklachten aan armen en benen die volgens de ouders toenamen. Daarvoor wordt [kind] verwezen naar eerst een kinderneuroloog en vervolgens naar een kinderhematoloog-oncoloog die is verbonden aan het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Laatstgenoemde relateerde de klachten aan het B12-tekort en achtte geen reden aanwezig voor verder medisch onderzoek. Daarnaast had de kinderneuroloog verbonden aan het MST al geconstateerd dat aan de hersenzenuwen geen afwijkingen waren te zien en dat er geen aanwijzingen waren voor bijkomende neurologische problematiek. Vervolgens wilde moeder dat onderzoek werd gedaan naar de iets verhoogde ASAT-waarde, terwijl de kinderarts dit niet nodig achtte. Op 17 maart 2015 heeft de kinderarts van het ZGT de ouders gesproken samen, met een collega-kinderarts van het ZGT erbij om de neutraliteit te bewaken, omdat er conflicten waren ontstaan. De ouders kwamen te laat en hebben niet gesproken over de gezondheid van [kind] . Zij waren volgens beide artsen tijdens dit gesprek niet in staat het belang van [kind] voldoende centraal te stellen. Hierna heeft het ZGT een melding aan de vertrouwensarts gedaan, inhoudende dat de hele vakgroep kinderartsen van het ZGT ernstige zorgen heeft over wat er thuis bij de ouders gebeurt, gezien de situaties die zich op de polikliniek hadden voorgedaan.
- -
Verder hebben de ouders zich in de loop van 2015 gewend tot Bartimeus te Zeist, omdat [kind] sinds januari 2015 regelmatig tegen dingen aanloopt en haar hoofd schuin houdt. Volgens de ouders heeft Bartimeus vastgesteld dat er voldoende visus voor de leeftijd is bij [kind] , maar mogelijk is wel sprake van een verminderd gezichtsveld. Omdat geen beschadiging van de oogzenuw was vastgesteld, is een MRI in het Radboud UMC uitgevoerd. De uitslag hiervan is niet bekend.
- -
In de loop van 2015 is Jeugdgezondsheidszorg Twente (JGZ) bij de zaak betrokken geraakt. De jeugdverpleegkundige vanuit GGD Twente heeft laten weten dat zij zorgen heeft met betrekking tot de leefsituatie en de ontwikkeling van [kind] . De moeder wilde niet vertellen welke medicatie [kind] krijgt, waarvoor zij die medicatie krijgt en welke dosis haar wordt toegediend. De moeder heeft de jeugdverpleegkundige wel meegedeeld dat zij met [kind] naar Bartimeus in Zeist gaat, zonder de reden daarvoor mede te delen, en tevens dat [kind] onder controle van een kinderfysiotherapeut staat wegens retardatie in haar motorische ontwikkeling.
- -
Verder is uit de medische rapportage gebleken dat de groeicurve van [kind] , zowel qua lengte als gewicht, redelijk positief verloopt. Met betrekking tot de grove motoriek wordt vermeld dat [kind] wat wankel staat. De fijne motoriek en de sneltest met betrekking tot haar taalontwikkeling verloopt leeftijdsadequaat en goed.
5.9
Voorts acht het hof het zorgelijk dat er weinig tot geen zicht is op de thuissituatie. Vanuit het KPG is geen terugkoppeling ontvangen, omdat de ouders dat niet wilden. De ouders zijn, zonder bericht van verhindering tot tweemaal toe niet verschenen op de afspraak voor het achttienmaandenconsult. De jeugdverpleegkundige is tweemaal onaangekondigd op huisbezoek geweest, de eerste keer was niemand thuis, de tweede keer deed de moeder de deur op een kier open en overhandigde zij de jeugdverpleegkundige een papiertje daarop met het telefoonnummer van de vader, zodat zij met hem een afspraak kon maken voor het consultatiebureau. Daarnaast acht het hof het zorgelijk dat [kind] niet naar een peuterspeelzaal en ook geen contact heeft met leeftijdsgenootjes, omdat de moeder dat niet wil zolang [kind] ziek is. Verder hebben de ouders desgevraagd ter mondelinge behandeling verklaard dat zij niet willen dat [kind] wordt ingeënt, maar daarvoor geen reden kunnen of willen opgeven.
5.10
Vanaf medio 2015 is het Radboud UMC bij de behandeling van [kind] betrokken. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de moeder verklaard dat uit de afgenomen onderzoeken inmiddels is gebleken dat er problemen zijn met de dikke darm van [kind] en dat bij haar sprake is van structurele obstipatie. [kind] heeft darmspoelingen gehad en krijgt medicatie, aldus de moeder. Het is het hof echter niet mogelijk deze uitspraken te verifiëren, aangezien het Radboud UMC geen toestemming van de ouders heeft gekregen om medische gegevens van [kind] te delen met de raad. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling nog wel aangeboden aan het hof foto’s te tonen van de bolle buik die [kind] af en toe nog heeft, maar zonder dat de raad daarvan kennis mag nemen. Omdat een dergelijke gang van zaken zou neerkomen op schending van het beginsel van hoor en wederhoor, gaat het hof aan bedoeld aanbod voorbij.
Dat de raad met een beroep op artikel 1:240 BW mogelijk meer feitelijke gegevens kan achterhalen dan de ouders bereid zijn te verstrekken, kan niet afdoen aan de beoordeling van de ontwikkelingsbedreiging van [kind] .
5.11
Uit hetgeen hiervoor onder 5.8 is vermeld volgt in de eerste plaats dat de ouders over de (medische) problematiek van [kind] tot nu toe onvoldoende met de ingeschakelde artsen en hulpverlenende instanties hebben kunnen samenwerken en dat zij in deze samenwerking, die in het belang van [kind] noodzakelijk is, haar belang onvoldoende centraal hebben gesteld. Ondersteuning en adviezen zijn beëindigd of niet ingezet dan wel niet opgevolgd, en [kind] is door veel opeenvolgende artsen gezien. De moeder heeft op enig moment de voorgeschreven dosering vitamine B12 naar eigen goeddunken verhoogd, waarna sprake was van overdosering. Omdat de ouders de overdracht van de bevindingen van de artsen naar elkaar en naar andere hulpverlenende instanties onvoldoende toestaan, is het niet mogelijk voor de behandelend artsen en de overige instanties een goed beeld te krijgen van de gezondheidstoestand van [kind] , hetgeen aan het stellen van een juiste diagnose, dan wel hulpverlening in de weg kan staan. Vast staat dat de professionals die tot aan de doorverwijzing naar het Radboud UMC bij [kind] waren betrokken, geen goed zicht hebben kunnen krijgen op de medische problematiek van [kind] , omdat de ouders soms niet bereikbaar zijn, geen openheid van zaken geven, met een beroep op het recht op privacy niet willen dat informatie vanuit de ene organisatie wordt gedeeld met de andere organisatie en in de contacten met de behandelend artsen en overige professionals het conflict opzoeken. De ouders spelen de verschillen van inzicht hoog op, zoals ook blijkt uit de brieven van de ouders die in het geding zijn gebracht. In het belang van [kind] zou de insteek moeten zijn dat de ouders in gezamenlijkheid met de behandelend artsen en overige professionals naar een diagnose en een behandeling zoeken. Uit de hiervoor onder 5.8 gegeven opsomming blijkt dat de ouders vooral zelf de koers bepalen en dat hun gebrek aan vertrouwen in de aanpak van de behandelend artsen en andere professionals aan een voortvarende aanpak van de klachten bij [kind] in de weg lijkt te staan. De feitelijke situatie is nu dat [kind] sinds haar geboorte, dus al bijna vier jaar lang, kampt met obstipatie en andere meer of minder ernstige medische klachten en dat zij in verband daarmee vele zeer belastende onderzoeken heeft moeten ondergaan, waarvan sommige behandelend artsen menen dat daarvoor geen gegronde reden is, terwijl nog steeds geen duidelijke diagnose is gesteld.
Uit hetgeen de moeder ter mondelinge behandeling heeft verklaard, leidt het hof af dat de behandeling bij het Radboud UMC in de periode tussen de mondelinge behandeling bij de rechtbank en de mondelinge behandeling bij het hof nog weinig verandering in de klachten van [kind] heeft gebracht en nog onvoldoende nieuwe kennis van de oorzaken daarvan heeft opgeleverd. Met de raad is ook het hof van oordeel dat moet worden voorkomen dat [kind] door de ouders wordt behandeld als een ernstig ziek kind en door hen bij voortduring wordt blootgesteld aan voor haar belastende onderzoeken en behandelingen, terwijl niet kan worden vastgesteld of hiervoor medisch gezien voldoende gronden zijn. Omdat de ouders onvoldoende openheid geven over de resultaten van het thans ingezette traject bij het Radboud UMC, valt niet te beoordelen of dit bij de behandeling bij het Radboud UMC wel het geval is.
5.12
De stelling van de ouders dat de raad onvoldoende medische kennis heeft om zich een oordeel te kunnen vormen, moet naar het oordeel van het hof worden gepasseerd. De raad heeft zich in zijn rapportage gebaseerd op de informatie die hem vanuit het (inmiddels omvangrijke) medische dossier ter beschikking stond.
Daarnaast heeft de raad begrijpelijke en serieuze zorgen gemeld over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind] . Volgens de raad ziet het huis van de moeder er “gesloten” uit, omdat de gordijnen altijd dicht zijn. Weliswaar vormt deze enkele omstandigheid geen aanleiding voor ernstige zorgen, maar ook is gebleken dat de moeder eerder ondersteuning van instanties heeft gehad om haar huis op orde te krijgen en dat zij adviezen heeft gekregen ten aanzien van de pedagogische benadering van [kind] . Ook vanuit JGZ is gemeld dat de moeder onvoldoende bereid was de gegeven adviezen op te volgen. Nu voorts de moeder het consultatiebureau niet alle (medische) informatie over [kind] wil geven, de ouders zonder bericht van verhindering tot tweemaal toe niet zijn verschenen op de afspraak voor het achttienmaandenconsult, aan de jeugdverpleegkundige onvoldoende inzicht wordt gegeven in het medicijngebruik van [kind] en [kind] ook niet naar een peuterspeelzaal gaat, bestaat onvoldoende inzicht in de thuissituatie bij de ouders en hoe de ouders [kind] benaderen en haar bijvoorbeeld leren omgaan met haar gezondheidsklachten.
Voorts is naar het oordeel van het hof ter zitting gebleken dat de ouders onvoldoende tegemoet komen aan de behoefte van [kind] aan omgang met leeftijdsgenootjes, nu zij het enig kind van de moeder en de vader samen is, zij niet naar de peuterspeelzaal gaat en de ouders voor haar ook geen afspraken plannen om met leeftijdsgenootjes te kunnen spelen. Dat zij die behoefte volgens de moeder niet heeft, omdat de moeder de hele dag voor haar beschikbaar zou zijn, getuigt naar het oordeel van het hof van onvoldoende inzicht in de behoefte van [kind] om zich in sociaal-emotionele zin op adequate wijze te kunnen ontwikkelen. Voorts onthoudt de moeder, om niet nader aangeduide redenen, [kind] de gebruikelijke en noodzakelijke vaccinaties.
Al het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [kind] op dit moment zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, terwijl de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging voor [kind] noodzakelijk is door de moeder niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, zodat het noodzakelijk is haar onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [kind] voor een periode van zes maanden alsnog toewijzen. In eerste aanleg heeft de raad verzocht de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, gevestigd te Almelo, te benoemen, maar in hoger beroep heeft de raad verzocht de vestiging te Enschede van die gecertificeerde instelling als zodanig te benoemen. Nu de moeder met [kind] in [woonplaats] woonachtig zijn, zal het hof het verzoek toewijzen zoals in hoger beroep is verzocht.
6.2
Het hof ziet geen aanleiding om de raad te veroordelen in de kosten van deze procedure en zal, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 augustus 2015, en opnieuw beschikkende:
stelt [kind] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel te Enschede (Postbus 250, 7500 AG) voor de duur van zes maanden met ingang van heden;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, G.P.M. van den Dungen en J.W.P. Verheugt, bijgestaan door de griffier, en is op 24 maart 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.