Rb. Haarlem, 18-06-2008, nr. 131853 / HA ZA 07-114
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD6490
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
18-06-2008
- Zaaknummer
131853 / HA ZA 07-114
- LJN
BD6490
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD6490, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 18‑06‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 18‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Vordering op grond van artikel 843a Rv; exhibitieplicht. Onder andere komen aan de orde de wettelijke begrippen partij bij een rechtsbetrekking, rechtmatig belang, gewichtige reden en bepaalde bescheiden. Zie ook het vonnis incident van 23 april 2008 in deze zaak (LJN: BD6488).
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 131853 / HA ZA 07-114
Vonnis in incident van 18 juni 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BROERSMA TRANSPORTDIENSTEN B.V.,
h.o.d.n. BROERSMA LOGISTIEK,
gevestigd en kantoorhoudende te Heerenveen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. L. Koning,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOGEN IDEC B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde sub 1 in de hoofdzaak,
procureur mr. P. Ingwersen,
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
ARVATO LOGISTICS SERVICES GMBH,
gevestigd en kantoorhoudende te Gütersloh, Duitsland,
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. M. Middeldorp,
3. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
ARVATO DISTRIBUTION GMBH,
gevestigd en kantoorhoudende te Gütersloh, Duitsland,
gedaagde sub 3 in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. M. Middeldorp.
Partijen zullen hierna Broersma en Biogen en Arvato c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het vonnis in incident van 23 april 2008 van deze rechtbank, alsmede de daarin genoemde stukken
- -
de akte van Arvato c.s.
- -
de antwoordakte in het incident (ex art. 843aRv) van Broersma.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De (verdere) beoordeling in het incident
2.1.
Bij voormeld tussenvonnis is Arvato c.s. -kort samengevat- in de gelegenheid gesteld zich bij akte erover uit te laten of de rechtbank nog een inhoudelijke beslissing dient te nemen op het door Arvato c.s. opgeworpen incident. Hetgeen onder 2.1. tot en met 2.6. in voormeld tussenvonnis is weergegeven dient als hier ingelast te worden beschouwd.
2.2.
Arvato c.s. heeft vervolgens bij akte aangevoerd dat Broersma niet aan het verzoek van Arvato c.s. tot overlegging van aanvullende stukken heeft voldaan. Arvato vordert thans dan ook (nog) dat de rechtbank:
- a)
Broersma veroordeelt om aan Arvato c.s. binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn tegen vergoeding van de kopieerkosten afschrift te verstrekken van i) de Services Agreement tussen Broersma en Biogen met bijlagen (hierna: de SA) waarnaar in de Quality Agreement (productie 1 bij de conclusie van antwoord in het incident) veelvuldig wordt verwezen, ii) de Condities & Index (hierna: de C&I) waarnaar op pagina 10 van het rapport van expertise van PWP (productie 10 bij de conclusie van antwoord in het incident) wordt verwezen, en iii) technische documentatie met betrekking tot de koelunit waarin de medicijnen zijn vervoerd, zoals een keuringscertificaat van de koelunit;
- b)
Broersma veroordeelt in de kosten van het incident.
2.3.
2.4.
Broersma heeft vervolgens haar verzoek om Arvato c.s. niet-ontvankelijk te verklaren, althans Arvato c.s. haar vordering te ontzeggen, met veroordeling van Arvato c.s. in de kosten van het incident, gehandhaafd. Broersma heeft daartoe -kort samengevat- aangevoerd dat aan geen van de vereisten in art. 843a Rv is voldaan. Op de stellingen van Broersma zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat zij met Broersma van oordeel is dat het Nederlands recht geen algemene exhibitieplicht kent. Een vordering op grond van artikel 843a Rv is slechts toewijsbaar indien aan alle drie in lid 1 van dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan: (i) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, moet rechtmatig belang hebben bij inzage, afschrift of uittreksel daarvan, (ii) de vordering moet betrekking hebben op bepaalde bescheiden en (iii) de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen waarin de wederpartij van degene die ze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, partij is. Verder bestaat er geen recht op inzage, afschrift of uittreksel indien een van de drie in de leden 3 en 4 vervatte uitzonderingen zich voordoet:(iv) hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn, (v) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn en (vi) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Partij bij rechtsbetrekking
2.6.
Broersma voert aan dat de door Arvato c.s. opgevraagde SA en C&I de overeenkomst tussen Broersma en Biogen betreffen en dat Arvato c.s. geen partij bij deze rechtsbetrekking is. De rechtbank verwerpt dit verweer van Broersma. Dit verweer stoelt op de restrictieve uitleg van het bepaalde in artikel 843a Rv, in die zin dat het slechts zou gaan om bescheiden waarbij de eiser en de houder van de bescheiden zelf beide rechtstreeks als partij betrokken zijn. Die uitleg volgt de rechtbank niet. Het dient te gaan om bescheiden die relevant kunnen zijn voor het voorliggende geschil, zoals door Arvato c.s. gesteld. Hoewel de SA en de C&I tot stand zijn gekomen in de relatie tussen Broersma en Biogen, doet dat gezien hetgeen Arvao c.s. in dit verband heeft aangevoerd aan de mogelijke relevantie van die stukken voor de beoordeling van de door Broersma in de hoofdzaak tegen Arvato c.s. ingestelde vordering niet af. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het door Broersma aangehaalde arrest van de Hoge Raad (NJ 2001, 259) betrekking heeft op artikel 843a Rv zoals dit luidde vóór de wetswijziging van 1 januari 2002.
Rechtmatig belang; noodzaak voor behoorlijke rechtsbedeling
2.7.
Broersma voert voorts aan dat de SA en de C&I vertrouwelijk van aard zijn en dat niet valt in te zien op welke grond Arvato c.s. aanspraak denkt te kunnen maken op overlegging van deze informatie, en welk belang Arvato c.s. bij overlegging heeft. Broersma stelt dat de afspraken tussen Broersma en Biogen voldoende uit de reeds overgelegde overeenkomst (de Quality Agreement) blijken en dat Arvato c.s. niet aangeeft welke afspraken zij in de gevraagde stukken denkt te kunnen vinden die voor haar van belang kunnen zijn.
De rechtbank kan Broersma in voormelde verweren niet volgen. Niet alleen wordt immers in de Quality Agreement veelvuldig naar de SA verwezen, maar ook blijkt -onder meer- uit art. 15 van de Quality Agreement dat de SA daar een onderdeel van uitmaakt. Voorts volgt uit de verwijzing in het rapport van de expertise van PWP naar de C&I dat de C&I daar kennelijk een onderdeel van uitmaken. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat Arvato c.s. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de SA en de C&I (meer) duidelijkheid over de (contractuele) verplichtingen van Broersma zullen kunnen geven, en dus relevant kunnen zijn voor het processuele debat tussen partijen. Daarmee is het rechtmatig belang en het belang voor een behoorlijke rechtspleging voor Arvato c.s. gegeven.
Gewichtige reden
2.8.
Tot slot heeft Broersma nog aangevoerd dat de SA en C&I vertrouwelijk van aard zijn en dat deze stukken afspraken tussen Biogen en Broersma omtrent de te verrichten werkzaamheden en de omvang daarvan, betalingsconditie en tarieven bevatten. De rechtbank passeert ook dit verweer. Broersma heeft dit verweer in het licht van het feit dat zij de zgn. Quality Agreement en het rapport van de expertise van PWP wel reeds aan Arvato c.s. heeft verstrekt onvoldoende onderbouwd.
Bepaalde bescheiden
2.9.
Met betrekking tot de door Arvato c.s. gevraagde technische documentatie met betrekking tot de koelunit, waarin de medicijnen zijn vervoerd, zoals een keuringscertificaat van de koelunit heeft Broersma aangevoerd dat het verzoek niet voldoende specifiek is en daarom dient te worden afgewezen. Daarnaast heeft Broersma aangevoerd dat zij reeds met de overlegging van het rapport van Thermoking en het expertiserapport van PWP, waaruit de technische conditie van de koelunit genoegzaam blijkt, aan het verzoek tot overlegging van technische documentatie met betrekking tot de koelunit heeft voldaan.
2.10.
Daargelaten de vraag of Broersma met de overlegging van voormelde gegevens aan het verzoek tot overlegging van de technische documentatie met betrekking tot de koelunit heeft voldaan, is de rechtbank van oordeel dat voormeld verweer van Broersma doel treft. Deze vordering van Arvato c.s. is niet toewijsbaar, nu niet geconcludeerd kan worden dat Arvato c.s. afschrift verlangt van bepaalde bescheiden. Voor toewijzing van een verzoek op grond van art. 843a Rv is immers onvoldoende dat wordt gevraagd naar mogelijk bestaande bescheiden; vereist is dat duidelijk is op welke stukken wordt gedoeld. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen Arvato c.s. in dit kader heeft gesteld onvoldoende is om te spreken over bepaalde bescheiden als bedoeld in artikel 843a Rv.
2.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank Broersma zal bevelen binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis aan Arvato c.s., steeds tegen vergoeding door Arvato c.s. van de met de verstrekking van het afschrift gemoeide kosten, afschrift te verstrekken van:
- -
de Services Agreement tussen Broersma en Biogen met bijlagen;
- -
de Condities & Index waarnaar op pagina 10 van het rapport van expertise van PWP wordt verwezen,
terwijl voor het overige de vordering in het incident zal worden afgewezen.
2.12.
Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten van het incident op na te melden wijze worden gecompenseerd.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
veroordeelt Broersma om binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis een afschrift van de navolgende bescheiden aan Arvato c.s. te verstrekken:
- -
de Services Agreement tussen Broersma en Biogen met bijlagen;
- -
de Condities & Index waarnaar op pagina 10 van het rapport van expertise van PWP wordt verwezen,
steeds tegen vergoeding door Arvato c.s. van de met de verstrekking van het afschrift gemoeide kosten,
3.2.
compenseert de kosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 juli 2008 voor conclusie van antwoord aan de zijde van Arvato c.s.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008.?