Rb. Den Haag, 07-09-2018, nr. SGR 17/7349
ECLI:NL:RBDHA:2018:10723
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
07-09-2018
- Zaaknummer
SGR 17/7349
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:10723, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 07‑09‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:1746, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor twee padelbanen. De rechtbank is van oordeel dat de padelbanen vallen binnen de bestemming 'Sport' van het betreffende bestemmingsplan. De ruimtelijke onderbouwing is voorts voldoende onderbouwd.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/7349
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2018 in de zaak tussen
[eiser 1] – [eiser 2], te [plaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J. de Buck-Hartman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te [plaats]
(vergunninghouder).
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van twee padelbanen op het tennispark “[tennispark]” gelegen op het perceel [perceel] te [plaats] (het tennispark).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018, waarbij de zaak gevoegd is behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer SGR 17/5260. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1.1.
Het bouwplan, waarvoor vergunninghouder op 22 september 2015 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in het aanleggen van twee padelbanen op het tennispark. Het bouwplan ziet op het stuk grond dat grenst aan de achterzijde van het perceel van eisers aan de [adres] te [plaats] en ligt op een afstand van ongeveer 48 meter van de woning van eisers. De padelbanen zijn elk 20 meter lang en 10 meter breed. Deze banen worden omheind door een hekwerk met een hoogte van maximaal 4 meter, dat deels bestaat uit hekken en acrylwanden. De achterwanden en een klein deel van de zijwanden van de padelbanen zijn van glas. Aan de constructie worden vier palen vastgemaakt, waarin verlichting wordt geplaatst op een hoogte van 6 meter. De bebouwde oppervlakte van het terrein na de uitvoering van het bouwplan bedraagt 450 vierkante meter en de bruto inhoud van elk bouwwerk bedraagt 640 kubieke meter. De wanden worden op funderingsranden geplaatst over een lengte van 20 meter en een breedte van 10 meter per baan. De bodem van de padelbanen bestaat uit zand met daarbovenop lavasintels, die ter verharding met een wals worden samengeperst. De padelbanen worden niet van een overkapping voorzien.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 30 december 2015 de gevraagde omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), verleend. Het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 augustus 2016 ongegrond verklaard. Daarbij is het besluit van 30 december 2015 gewijzigd in die zin dat daaraan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo in verbinding met artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) ten grondslag is gelegd. De vergunning is daarmee uitgebreid tot de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo (het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan). Eisers hebben tegen het besluit van 16 augustus 2016 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 17 oktober 2016 (geregistreerd onder zaaknummer SGR 16/7570) het beroep van eisers gegrond verklaard, het besluit van 16 augustus 2016 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van vergunninghouder behandeld met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 19 april 2017 heeft de gemeenteraad van Wassenaar een ontwerpverklaring van geen bedenkingen voor het bouwplan afgegeven. Vanaf 17 mei 2017 heeft het ontwerp van het bestreden besluit gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend. De gemeenteraad van Wassenaar heeft op 10 oktober 2017 de verklaring van geen bedenkingen verleend als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bouwplan weliswaar in strijd is met artikel 7.2, zesde en zevende lid, van de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 1]’ (het bestemmingsplan), maar dat de omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo en dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Voorts heeft verweerder zich, onder verwijzing naar de opgestelde ruimtelijke onderbouwing, op het standpunt gesteld dat tegen het plan geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan, omdat de padelbanen passen binnen de context van het beleid uit de Structuurvisie 2015-2025 en de geldende bestemmingsplannen.
3. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld – op de hierna te bespreken gronden – en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 december 2017 (geregistreerd onder zaaknummer SGR 17/7347) is het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak op het beroep.
4. Ter zitting hebben eisers hun beroepsgrond, dat nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de archeologische waarden van het terrein waarop de padelbanen zijn voorzien, ingetrokken.
5. Eisers voeren aan dat het bouwplan op veel punten in strijd is met het bestemmingsplan en verweerder in het bestreden besluit aan een aantal van deze strijdigheden voorbij gaat. Eisers stellen daartoe dat padelbanen niet passen binnen de functieaanduiding tennisbanen, er maximaal zeven tennisbanen gerealiseerd mogen worden op het tennispark en de padelbanen te dicht bij het water worden gerealiseerd. Voorts hebben eisers betoogd dat verweerder de wanden van de padelbanen ten onrechte heeft aangemerkt als ballenvangers en dat de padelbanen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd.
6.1.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, een omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
6.2.
Ingevolge het bestemmingsplan hebben de gronden waarop het onderhavige bouwplan ziet de bestemming ‘[bestemming]’. Daarnaast geldt daar het ‘[bestemmingsplan 2]’, waarin de gronden de dubbelbestemming ‘[dubbelbestemming]’ hebben.
6.3.
Ingevolge artikel 7.1 van de planregels van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de voor ‘[bestemming]’ aangewezen gronden bestemd voor:
b. tennisbanen ter plaatse van de functieaanduiding (tn);
f. toegangswegen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken ten dienste van de bestemming.
Ingevolge artikel 7.2, vijfde lid, van deze planregels van het bestemmingsplan geldt ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken dat:
a. de bouwhoogte van ballenvangers maximaal 15,00 meter mag bedragen;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen langs het sportveld maximaal 2 meter mag bedragen;
c. de bouwhoogte van toegangshekken maximaal 2,00 meter mag bedragen;
d. de bouwhoogte van de tribune maximaal 5,00 meter mag bedragen;
e. de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 10,00 meter mag bedragen;
f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken maximaal 4,50 meter mag bedragen.
Ingevolge artikel 1 van de planregels van het bestemmingsplan wordt onder ‘overig bouwwerk’ verstaan: een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
Ingevolge artikel 7.2, zesde lid, van de planregels van het bestemmingsplan dienen erf- en terreinafscheidingen, ballenvangers en toegangshekken vanaf de grond een open constructie te hebben, met dien verstande dat 75% van de verticale projectie open moet zijn.
Ingevolge artikel 7.2, zevende lid, van de planregels van het bestemmingsplan mag van overige bouwwerken waarvan redelijkerwijs een inhoud kan worden gemeten zoals tribunes, de totale oppervlakte buiten het bouwvlak maximaal 20 vierkante meter bedragen.
Ingevolge artikel 7.2, achtste lid, van de planregels van het bestemmingsplan is bouwen binnen 5 meter van de oeverlijn van de bestemming ‘Water’ niet toegestaan en uitsluitend na een algemene ontheffing mogelijk als beschreven in artikel 22 lid 1 onder j.
6.4.
Eisers betogen voorts dat een padelbaan niet onder de bestemming ‘[bestemming]’ met functieaanduiding ‘tennisbaan’ valt. De rechtbank begrijpt dit betoog van eisers aldus dat padel een andere sport betreft dan tennis. De rechtbank is echter van oordeel dat de padelbanen onder de voornoemde bestemming en functieaanduiding vallen. Hiertoe is in de eerste plaats redengevend dat padel en tennis als sport belangrijke overeenkomsten vertonen en op een soortgelijk speelveld worden gespeeld. Daarnaast geldt dat de vergunde padelbanen naar uiterlijke verschijningsvorm en ruimtelijke uitstraling niet wezenlijk verschillen van tennisbanen die door een hekwerk zijn omgeven. In dit verband stelt de rechtbank vast dat onder het huidige bestemmingsplan ook tennisbanen kunnen worden gerealiseerd op de betreffende locatie met vergelijkbare, dan wel grotere ruimtelijke gevolgen. Zo kunnen bij een tennisbaan lichtmasten van 10 meter hoog, ballenvangers van 15 meter hoog en een oefenmuurtje worden geplaatst. Daar staat tegenover dat – zoals verweerder en vergunninghouder onweersproken hebben toegelicht – de padelbanen zullen worden uitgevoerd met doorzichtige wanden met een hoogte van maximaal 4 meter en met lichtmasten van 6 meter hoog. Weliswaar wordt een padelbaan deels omringd met een dichte wand en een tennisbaan volledig met een hekwerk, maar de dichte wand is doorzichtig en heeft daardoor geen wezenlijk andere ruimtelijke gevolgen dan de hekwerken die ter plaatse zijn toegestaan. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van verweerder dat het in dit geval gaat om een verwaarloosbaar ruimtelijke relevant verschil tussen de beide sportvormen. Het betoog van eisers faalt.
6.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de padelbanen zijn aan te merken als bouwwerken. De rechtbank stelt met partijen vast dat het bouwplan in strijd is met artikel 7.2, lid 7, van de planregels van het bestemmingsplan nu de padelbanen met een totale bebouwde oppervlakte van 450 vierkante meter volledig buiten het bouwvlak liggen. In overweging 6.9 en verder zal de rechtbank beoordelen of deze strijd met het bestemmingsplan aan vergunningverlening in de weg had moeten staan.
6.6.
De rechtbank is voorts met eisers van oordeel dat de wanden van de padelbanen in het bestreden besluit ten onrechte zijn aangemerkt als ballenvangers, nu deze wanden een functie vervullen bij het spelen van padel. Verweerder heeft dit in beroep ook niet bestreden, maar heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de wanden moeten worden aangemerkt als ‘overige andere bouwwerken’ zoals bedoeld in artikel 7.2, vijfde lid, van de planregels van het bestemmingsplan. Deze wanden kunnen immers worden aangemerkt als een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. Dit betekent dat eisers weliswaar terecht aanvoeren dat de wanden niet zijn aan te merken als ballenvangers, maar dat dit betoog niet leidt tot het door eisers beoogde doel. De wanden betreffen ‘overige andere bouwwerken’ en zijn 4 meter hoog. Nu ingevolge artikel 7.2, vijfde lid, aanhef en onder f, van de planregels van het bestemmingsplan de maximale bouwhoogte van overige andere bouwwerken 4,50 meter bedraagt, is op dit punt geen sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan.
6.7.
De stelling van eisers dat sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan in verband met de nabijheid van een sloot, slaagt niet. Eisers doelen hierbij op een sloot die zich bevindt tussen hun perceel en het tennispark. Deze sloot is niet ingetekend op het bestemmingsplan en heeft ook niet de bestemming ‘Water’. De stelling van eisers, dat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in artikel 7.2, achtste lid, van de planregels van het bestemmingsplan, mist dan ook feitelijke grondslag. Voor zover eisers hebben betoogd dat de sloot ten onrechte niet is ingetekend in het bestemmingsplan, overweegt de rechtbank dat de rechtmatigheid van het bestemmingsplan hier niet ter beoordeling voorligt. Dit betoog slaagt dus evenmin.
6.8.
De rechtbank volgt eisers evenmin in hun stelling dat met het aanleggen van de padelbanen het maximum aantal tennisbanen wordt overschreden. Het bestemmingsplan kent gelet op zijn inhoud geen maximum aantal tennisbanen, zodat deze voorwaarde niet geldt. Dat het vorige bestemmingsplan een maximum aantal tennisbanen kende, zoals door eisers is gesteld, doet hier niet aan af.
6.9.
Gelet op de onder 6.5. genoemde strijdigheid met het bestemmingsplan heeft verweerder terecht ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo de aanvraag van vergunninghouders aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Deze vergunning wordt slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
7.1.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wabo, voor zover relevant, kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
7.2.
Het Bor is een dergelijke algemene maatregel van bestuur. Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor wordt, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat de gemeenteraad van Wassenaar op 10 oktober 2017 een verklaring van geen bedenkingen heeft verleend. Dit betekent dat aan de formele vereisten voor het volgen van deze afwijkingsprocedure is voldaan. Ten aanzien van de materiële vereisten geldt het volgende.
7.4.
Ingevolge artikel 5.20 van het Bor zijn, voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet, de artikelen 3.1.2, 3.16 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeenkomstige toepassing.
7.5.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:40) behoort de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder c, gelezen in verbinding met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan in dit geval tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft en de rechter de toetsing moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid bij afweging van de betrokken belangen tot het besluit om de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan te verlenen heeft kunnen komen.
7.6.
Eisers stellen dat de ruimtelijke onderbouwing die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd niet deugt, omdat de padelbanen niet bijdragen aan de openheid van het landschap en het bouwplan ten onrechte als een relatief kleine toevoeging is aangemerkt. Eisers stellen in dit verband dat sprake is van forse overschrijdingen van de op grond van het bestemmingsplan toegestane maximale oppervlakte en dat het om grote bouwwerken gaat met een inhoud van circa 2800 kubieke meter. Daarnaast stellen eisers dat er in het geheel geen rekening is gehouden met hun belangen. Eisers vrezen voor aantasting van hun privacy en overlast in de vorm van lichthinder, geluidsoverlast en zwerfvuil. Eisers wijzen erop dat het akoestisch onderzoek niet op de sport padel is gericht maar op tennis, waardoor het effect van het tegen hekwerken en glazen wanden spelen niet is beoordeeld.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de gegeven ruimtelijke onderbouwing in redelijkheid tot het besluit om de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, heeft kunnen komen. Verweerder heeft zich gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de strijdigheid met het bestemmingsplan op goede gronden op het standpunt gesteld dat sprake is van een beperkte planologische afwijking die niet leidt tot een onaanvaardbare toename van ruimtelijke gevolgen. Het bouwplan wordt voorts gezien als passend binnen de aard en schaal van het gebied, zodat dit conform de provinciale Verordening Ruimte is. Vergunninghouder heeft verder een akoestisch onderzoek laten uitvoeren door S&W Consultancy in juli 2016, waaruit is gebleken dat er aan de langtijdgemiddelde geluidseis van maximum 50dB wordt voldaan. De kritische kanttekeningen die eisers hierbij hebben geplaatst zijn zonder nadere onderbouwing onvoldoende om dit rapport van een daartoe gespecialiseerd kantoor te weerleggen. De lichthinder vormt volgens verweerder ook geen grond voor weigering, omdat eisers qua lichthinder beter af zijn bij padelbanen met lichtmasten van zes meter dan met een traditionele tennisbaan met lichtmasten van tien meter. In dit kader heeft verweerder een lichtrapport overgelegd. De conclusie van dit rapport dat de kans op lichthinder minimaal is, hebben eisers niet gemotiveerd bestreden.
Ten aanzien van eisers belangen stelt verweerder dat zij – gelet op de mogelijkheden in het bestemmingsplan – rekening konden houden met een extra tennisbaan met gelijke of grotere ruimtelijke gevolgen dan de padelbanen. Voorts bedraagt de afstand tussen de padelbanen en de woning van eisers 48 meter. De rechtbank is van oordeel dat de afwijking van het bestemmingsplan met deze ruimtelijke onderbouwing voldoende is onderbouwd. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.
8.1.
De stelling van eisers dat de padelbanen te dicht bij de erfgrens worden gerealiseerd en dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering, slaagt evenmin.
8.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:382) is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezen om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter. Uit artikel 5:50 van het Burgerlijke Wetboek volgt niet de regel dat een bouwplan bestaande uit het realiseren van een padelbaan op minimaal twee meter van de erfgrens moet worden gerealiseerd. Reeds hierom is geen sprake van privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter.
9. Voor zover eisers betogen dat verweerder de waardedaling van hun woning niet in de belangenafweging heeft betrokken, overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat eisers de gestelde waardedaling niet hebben onderbouwd. Mede gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder bij de afweging van belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het bouwplan zijn gemoeid. Dit laat onverlet dat eisers op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening de mogelijkheid hebben om binnen de in die bepaling genoemde termijn en onder de daar gestelde voorwaarden om een tegemoetkoming in de schade, die het gevolg is van een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo, te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van eisers ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, voorzitter, en mr. A.C. de Winter en mr. J.E. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.