Hoge Raad 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2461, r.o. 2.5.2
Hof 's-Hertogenbosch, 30-01-2020, nr. 19/00204
ECLI:NL:GHSHE:2020:321, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
30-01-2020
- Zaaknummer
19/00204
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:321, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 30‑01‑2020; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:1335, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2020/12-13.7
NLF 2020/0681 met annotatie van
NTFR 2020/1807 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Uitspraak 30‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een woning laten bouwen met geïntegreerde zonnepanelen op het dak. In verband met het leveren van energie van deze zonnepanelen aan het energiebedrijf wordt belanghebbende voor de omzetbelasting als ondernemer aangemerkt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende recht heeft op vooraftrek van een deel van de omzetbelasting op de bouwkosten van de woning. Het Hof is van oordeel dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning ontbreekt. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek van de voorbelasting die ter zake van de bouw van de woning in rekening werd gebracht.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00204
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 maart 2019, nummer BRE 17/7516, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting (hierna: OB) gedaan over de periode van 7 oktober 2016 tot en met 31 december 2016, resulterend in een verzoek om teruggaaf.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de gedeeltelijk geweigerde teruggaaf afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bedrag van de teruggaaf vastgesteld op € 3.693.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.6.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend, gedateerd 27 augustus 2019 en 12 november 2019.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 11 november 2019 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met track & trace-code [code] , is aangetekend verzonden naar het door (de gemachtigde van) belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 12 november 2019 bij een PostNL-locatie is afgehaald.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft in het jaar 2016 voor eigen gebruik een woning laten bouwen.De zonnepanelen die belanghebbende voor deze woning heeft gekocht, zijn geïntegreerde zonnepanelen, die ook als dakbedekking dienen. Om deze zonnepanelen te installeren, zijn op het dakbeschot montageplaten geïnstalleerd, waarop de zonnepanelen zijn bevestigd.
2.2.
Belanghebbende heeft zich op 18 oktober 2016 aangemeld als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Uit de “Opgaaf startende ondernemers” blijkt, dat de startdatum van de onderneming 7 oktober 2016 is. Volgens de Opgaaf bestaan de ondernemingsactiviteiten uit het regelmatig tegen vergoeding door middel van zonnepanelen stroom leveren aan het energiebedrijf. Belanghebbende is uitsluitend ondernemer voor de OB voor de belaste activiteiten in verband met de zonnepanelen.
2.3.
De laatste bouwtermijn voor de woning werd op 5 januari 2017 door belanghebbende voldaan. De OB van € 70.577 die op het totaal van de uitgereikte facturen voor de bouw van de woning in rekening werd gebracht, is door belanghebbende niet in aftrek gebracht.
2.4.
Naast het in 2.3 genoemde bedrag is voor de aanschaf en montage van de geïntegreerde zonnepanelen aan belanghebbende een bedrag van (afgerond) € 3.216 aan OB in rekening gebracht. Belanghebbende heeft in de onderhavige aangifte OB aangegeven dat hij € 160 aan OB verschuldigd is voor de levering van energie aan het energiebedrijf. Hij heeft € 3.216 aan voorbelasting OB in aanmerking genomen. Het voorgaande heeft geresulteerd in een verzoek om teruggaaf van OB van € 3.056 (€ 3.216 -/- € 160).
2.5.
Bij beschikking op het verzoek om teruggaaf, heeft de Inspecteur de gevraagde teruggaaf van € 3.056 gedeeltelijk geweigerd. De teruggaaf is door de Inspecteur berekend op het bedrag van € 1.002. De Inspecteur heeft de voorbelasting voor 50% toegerekend aan de functie van stroomopwekking, de andere 50% betreft privégebruik in de vorm van dakbedekking, waarvoor geen voorbelasting wordt teruggegeven. Van de 50% van € 3.216 (€ 1.608) heeft de Inspecteur, op basis van het besluit van de staatssecretaris van 7 november 2013, genaamd “Veel gestelde vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren met zonnepanelen” (hierna: het Besluit) 2/3 deel aangemerkt als gebruikt voor met OB belaste prestaties (2/3 van € 1.608 is € 1.072). Verder is een forfaitair bedrag aan verschuldigde OB in aanmerking genomen van € 70 zodat de teruggaaf bij de beschikking is vastgesteld op € 1.002 (€ 1.072 - € 70).
2.6.
In bezwaar en beroep heeft belanghebbende (primair) het standpunt ingenomen dat (ook) van de op de bouw van de woning betrekking hebbende OB (afgerond) € 23.526 dient te worden teruggegeven (€ 70.577 maal 50% maal 2/3), omdat de woning deels zakelijk wordt aangewend en de bij de nieuwbouw van de woning in rekening gebrachte OB daarom deels als voorbelasting in aftrek kan worden gebracht (in dezelfde verhouding als bij de zonnepanelen). Belanghebbende stelt dat de woning als ondernemingsvermogen geëtiketteerd moet worden en dat de bouw van de woning noodzakelijk was voor het plaatsen en installeren van de zonnepanelen.
2.7.
De Rechtbank heeft de teruggaaf OB met betrekking tot de bouwkosten berekend als volgt: 43/376 maal 1/3 maal € 70.577 = € 2.691. Daarbij is 43 het aantal m² van de zonnepanelen en 376 het aantal m² vloeroppervlakte van de woning vermeerderd met het aantal m² dakoppervlakte. Vermeerderd met de OB ter zake van de zonnepanelen van € 1.002 is de teruggaafbeschikking door de Rechtbank vastgesteld op € 3.693.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1.
In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op vooraftrek van een deel van de OB op de bouwkosten van de woning. De hoogte van de door de Inspecteur in aanmerking genomen vooraftrek ter zake van de aankoop van de zonnepanelen en de hoogte van de verschuldigde OB zijn niet in geschil.
3.2.
In hoger beroep heeft de Inspecteur (primair) aangevoerd dat de zonnepanelen uitsluitend voor het energie-opwekkende deel een zakelijke functie hebben, de rest van de woning en het dak heeft die zakelijke functie, volgens de Inspecteur, niet. De woning is gebouwd om in te wonen en is niet gebouwd als dragende constructie voor de zonnepanelen. De zonnepanelen zijn, volgens de Inspecteur, als aparte investeringsgoederen aan te merken die deels voor privé en deels voor zakelijke doeleinden worden gebruikt. De aftrek van voorbelasting in verband met de zonnepanelen staat los van de aftrek van voorbelasting in verband met de bouw van de woning. Verder heeft de Inspecteur onder meer aangevoerd dat de bouwkosten van de woning niet zijn verdisconteerd in de prijs die belanghebbende van het energiebedrijf voor de levering van stroom ontvangt en dat er dus geen rechtstreeks verband bestaat tussen de bouwkosten van de woning en de belaste handelingen.
3.3.
Belanghebbende heeft in incidenteel hoger beroep aangevoerd de uitspraak van de Rechtbank op één onderdeel van de berekening te bestrijden, namelijk voor wat betreft het voor de pro rata-berekening van de voorbelasting in de noemer gebruikte getal. Volgens belanghebbende dient de te verrekenen voorbelasting met betrekking tot de bouwkosten als volgt te worden vastgesteld : 43/257 maal 1/3 maal € 70.577 = € 3.936. Daarbij is 43 het aantal m² van de zonnepanelen en 257 het aantal m² vloeroppervlakte van de woning vermeerderd met het aantal m² dakoppervlak met de geïntegreerde panelen.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet OB, brengt een ondernemer onder de in dat artikel vermelde voorwaarden in aftrek de OB die door andere ondernemers ter zake van door hen aan die ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. Belanghebbende heeft zijn woning als ondernemingsvermogen geëtiketteerd. Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat aan alle voorwaarden voor het uitoefenen van het recht op aftrek van OB is voldaan. Daaronder valt de voorwaarde dat de in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met het jegens een ander verrichten van een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van OB1.. Het rechtstreeks en onmiddellijk verband moet bestaan tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium (het bouwen van de woning) en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat (het leveren van energie)2.. Een dergelijk rechtstreeks verband zou in casu aanwezig zijn als de bouwkosten zouden zijn opgenomen in de prijs van de belaste handeling (zijnde de levering van energie via de zonnepanelen). In onderhavig geval zijn voor de levering van de energie echter normale energietarieven gehanteerd. Niet is gesteld of gebleken dat de kosten van de bouw van de woning op enigerlei wijze zijn verdisconteerd in de prijs3.die door belanghebbende van de energiemaatschappij voor de levering van elektriciteit wordt ontvangen.
4.2.
Het Hof is daarom van oordeel dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning ontbreekt. Met de bouw van de woning was een privébelang gediend, de woning is niet gebouwd voor het plaatsen van zonnepanelen. De stelling van belanghebbende dat het dak en de woning ten dienste staan van het opwekken van energie en dat dit moet leiden tot (meer) aftrek van voorbelasting wordt dan ook verworpen.
4.3.
Gelet op het vorenstaande geeft de plaatsing van zonnepanelen belanghebbende geen recht op aftrek van de OB die drukt op de bouw van de woning. Dit betekent dat het bedrag aan teruggaaf van OB, zoals neergelegd in de beschikking (en uitsluitend betrekking hebbend op de zonnepanelen), blijft gehandhaafd.
Slotsom
Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond, het incidenteel hoger beroep van belanghebbende is ongegrond en de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
Omdat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
5. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 30 januari 2020 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P. Fortuin en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑01‑2020
HvJ 14 september 2017, C-132/16, Iberdrola, ECLI:EU:C:2017:683, r.o. 28
Dit kan ook via de algemene kosten, zie r.o. 29 van Iberdrola