Rb. Zeeland-West-Brabant, 29-03-2019, nr. BRE - 17 , 7516
ECLI:NL:RBZWB:2019:1335, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
29-03-2019
- Zaaknummer
BRE - 17 _ 7516
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2019:1335, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29‑03‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:321, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 15 Wet op de omzetbelasting 1968
- Vindplaatsen
NLF 2019/0855 met annotatie van
Uitspraak 29‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Artikel 15 Wet OB. De rechtbank is van oordeel dat bij een nieuwbouwwoning met geïntegreerde zonnepanelen waarbij belanghebbende in verband met energielevering aan het energiebedrijf ondernemer wordt in de zin van artikel 7 van de Wet OB, belanghebbende ook vooraftrek kan claimen over een deel van de omzetbelasting met betrekking tot de bouwkosten van de nieuwbouwwoning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de woning mede een zakelijke functie, aangezien een deel van het dak voor belaste activiteiten wordt gebruikt. Wat betreft de omvang van de vooraftrek is voor de verhouding van zakelijk versus privégebruik een berekening op basis van het aantal vierkante meters van het dak die voor belaste prestaties worden gebruikt, een redelijke benadering van het werkelijk gebruik.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/7516
uitspraak van 29 maart 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 13 oktober 2017 heeft de inspecteur een bezwaar van belanghebbende tegen een teruggaafbeschikking omzetbelasting afgewezen (zie 2.3 en 2.4 hierna).
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 22 november 2017, ontvangen bij de rechtbank op 23 november 2017 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168.
1.3.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019 te Middelburg. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal is op 22 februari 2019 aan partijen verzonden.
1.6.
Na de zitting heeft de rechtbank de zaak bij brief van 22 februari 2019 doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende heeft op zijn nieuwbouwwoning geïntegreerde zonnepanelen laten installeren en is daarmee energie gaan leveren aan het energiebedrijf. In verband met de bouwwerkzaamheden is aan belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht van in totaal € 73.792, waarvan € 3.215 betrekking heeft op de zonnepanelen en € 70.577 op de bouw van de woning (hierna: de bouwkosten).
2.2.
De afmeting van één zonnepaneel bedraagt 1,68 meter bij 0,99 meter, derhalve 1,66 m2. Belanghebbende heeft 26 zonnepanelen geplaatst met een totale oppervlakte van 43 m2. De totale woonoppervlakte van de woning bedraagt 214 m2 (bestaande uit 84 m2 begane grond, 84 m2 eerste verdieping, 46 m2 zolderverdieping). De totale oppervlakte van het dak is 162 m2.
2.3.
Belanghebbende heeft aangifte OB gedaan over de periode 7 oktober 2016 tot en met 31 december 2016. Daarin heeft hij aangegeven dat hij € 160 verschuldigd is ter zake van de levering van energie aan het energiebedrijf en heeft hij € 3.216 aan voorbelasting in aanmerking genomen, resulterend in een verzoek om teruggaaf van € 3.056 (€ 3.216 verminderd met € 160).
2.4.
Bij beschikking heeft de inspecteur de gevraagde teruggaaf gedeeltelijk geweigerd. Hij heeft daarbij de in de aangifte toegepaste vooraftrek gecorrigeerd tot 1/3 deel op basis van de op 7 november 2013 door de staatssecretaris gepubliceerde ‘veel gestelde vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren met zonnepanelen’ (hierna: het Besluit). Verder is een forfaitair bedrag aan verschuldigde omzetbelasting in aanmerking genomen van € 70. De inspecteur heeft de teruggaaf bij beschikking vastgesteld op € 1.002 (1/3 van € 3.216 minus € 70).
3. Geschil
3.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hogere teruggaaf. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende recht heeft op vooraftrek van een deel van de omzetbelasting op de bouwkosten. De hoogte van de door de inspecteur in aanmerking genomen vooraftrek ter zake van de aankoop van de zonnepanelen en de hoogte van de verschuldigde omzetbelasting zijn niet in geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot het vaststellen van een extra bedrag aan teruggaaf omzetbelasting van primair € 23.526, subsidiair € 15.204 en meer subsidiair € 5.068. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De in artikel 2 bedoelde belasting welke de ondernemer in aftrek brengt, is:
a. de belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur;
(…)
Indien een onroerende zaak deel uitmaakt van het vermogen van het bedrijf van een ondernemer en door de ondernemer zowel voor de activiteiten van het bedrijf als voor zijn privégebruik (…) of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, is de belasting over de uitgaven in verband met deze onroerende zaak slechts aftrekbaar, overeenkomstig de in dit artikel vervatte beginselen, naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de bedrijfsactiviteiten van de ondernemer. (…)
(…)
6. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de aftrek van belasting, ingeval goederen en diensten door de ondernemer mede worden gebruikt anders dan voor belaste handelingen of anders dan voor de handelingen, bedoeld in het tweede lid. (…)”
4.2.
Artikel 11, lid 4, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“4. De in artikel 15, eerste lid, laatste alinea, van de wet bedoelde aftrek over uitgaven in verband met een onroerende zaak wordt berekend op basis van het werkelijke gebruik van die onroerende zaak.”
4.3.
Niet in geschil is dat de geïntegreerde zonnepanelen deel uitmaken van de onroerende zaak, dat de in 2.1 vermelde energielevering belaste activiteiten voor de omzetbelasting zijn, en dat belanghebbende in verband daarmee ondernemer is geworden in de zin van artikel 7 van de Wet OB.
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, kort gezegd, aangezien de nieuwbouwwoning mede wordt gebruikt voor de zonnepanelen, de nieuwbouwwoning is aan te merken als bedrijfsvermogen en daarom recht bestaat op vooraftrek ter zake van een deel van de bouwkosten. Voor zover de inspecteur het standpunt inneemt dat de nieuwbouwwoning niet tot het bedrijfsvermogen kan worden gerekend, verwerpt de rechtbank dit standpunt. Aangezien een deel van het dak voor belaste activiteiten wordt gebruikt, heeft de woning mede een zakelijke functie (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387, alsmede meer recent rechtbank Gelderland 18 maart 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1163).
4.5.
Vervolgens is de vraag wat de omvang van het privégebruik en zakelijk gebruik is. De bewijslast ter zake van het zakelijk gebruik rust op belanghebbende, nu belanghebbende een (hoger) bedrag aan vooraftrek claimt. Dat neemt echter niet weg dat de omvang van het privégebruik en daarmee zakelijk gebruik met inachtneming van alle omstandigheden van het geval in redelijkheid moet worden bepaald (vgl. HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:713, rov, 2.5.3 en 2.5.4). Dit laatste betekent ook dat de rechtbank niet het kennelijke standpunt van de inspecteur volgt dat de vooraftrek ter zake van de bouwkosten volledig geweigerd kan worden nu belanghebbende het werkelijke zakelijke gebruik niet kan aantonen. Gelet op wat in 4.4 is overwogen bestaat recht op vooraftrek, maar is alleen de vraag hoe de omvang moet worden bepaald.
4.6.
Belanghebbende heeft zijn standpunten als volgt onderbouwd:
- -
Het primaire standpunt (€ 23.526) is gebaseerd op 50% van 2/3 maal € 70.576 onder verwijzing naar het Besluit (50% omdat de zonnepanelen ook een functie als dakbedekking hebben; 2/3 van die 50% omdat 1/3-deel van de opgewekte energie niet wordt geleverd aan de energieleveranciers maar direct voor privé wordt gebruikt).
- -
Als alternatieve onderbouwing voor het primaire standpunt: eveneens 50% maar nu op basis van tijd (gemiddeld 12 uur per dag gebruik voor belaste prestaties), leidend tot 1/3 deel van € 70.576.
- -
Het subsidiaire standpunt is gebaseerd op een verhouding van het aantal vierkante meters, te weten 214 m2 woonoppervlakte plus 162 m2 voor het dak waarvan de helft voor belaste prestaties wordt gebruikt. De berekening is 81/376 maal € 70.576 is € 15.204.
- -
Het meer subsidiaire standpunt is gebaseerd op de combinatie van het gebruik in tijd en vierkante meters, te weten 1/3 maal 81/376 maal € 70.576, zijnde € 5.068.
4.7.
De rechtbank verwerpt het primaire standpunt van belanghebbende dat voor de berekening van vooraftrek ter zake van de bouwkosten aansluiting kan worden gezocht bij het Besluit. Het Besluit ziet namelijk niet op bouwkosten maar alleen op de kosten van de zonnepanelen. Ook de alternatieve onderbouwing volgt de rechtbank niet, alleen al omdat belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur het gemiddeld aantal uren energieopwekking per dag niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is – mede bij gebrek aan door de inspecteur aangedragen alternatieven – een berekening op basis van het aantal vierkante meters van de woning die voor belaste prestaties worden gebruikt, een redelijke benadering van het werkelijk gebruik (vgl. ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387). De rechtbank volgt belanghebbende in zoverre in zijn subsidiaire standpunt. De vraag is dan welke verhouding genomen kan worden.
4.9.
Wat betreft de ‘teller’ gaat belanghebbende uit van de helft van de totale oppervlakte van het dak, dus de helft van 162 m2 is 81 m2. De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist en heeft – door belanghebbende niet betwist – gesteld dat de oppervlakte van de zonnepanelen 43 m2 bedraagt (zie 2.2). Volgens de inspecteur moet daarvan worden uitgegaan bij een berekening op basis van de oppervlakte. De rechtbank volgt hierin de inspecteur nu belanghebbende een grotere oppervlakte voor het zakelijk gebruik niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.10.
Wat betreft de ‘noemer’ van de toe te passen breuk, gaat de rechtbank uit van de door belanghebbende bepleite oppervlakte van 376 m2, dus het totale vloeroppervlakte plus de totale dakoppervlakte. Dit laatste is in zoverre in afwijking van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387, dat bij de benadering in die uitspraak niet de totale oppervlakte van het dak in de noemer werd opgenomen maar alleen de oppervlakte van de zonnepanelen.
De inspecteur heeft aangevoerd dat het dak een andere functie heeft dan de vloeroppervlakte van de woning, en dat door desondanks de oppervlakte van het dak af te zetten ten opzichte van onder meer de vloeroppervlakte er appels met peren vergeleken worden. Daarin heeft de inspecteur tot op zekere hoogte gelijk, maar hij heeft geen alternatief voorgesteld dat tot een betere benadering leidt van het werkelijk gebruik. De inspecteur kon gelet op wat in 4.5 is overwogen, niet volstaan met alleen het verwerpen van door belanghebbende aangedragen methodes.
4.11.
Uit het voorgaande volgt een verhouding 43/376. Daarnaast dient ook rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het deel van het dak met de zonnepanelen niet volledig voor belaste prestaties wordt gebruikt, maar ook voor privédoeleinden. De inspecteur heeft hier ook op gewezen zonder daarbij een expliciet standpunt in te nemen wat betreft de correctie die daarvoor moet plaatsvinden.
Het zonnepanelendeel van het dak wordt in twee opzichten ook voor privédoeleinden gebruikt. Ten eerste heeft de inspecteur onbestreden gesteld dat de zonnepanelen de ‘normale’ dakpannen vervangen en dat ze niet zonder meer weggehaald kunnen worden, omdat dan afbreuk wordt gedaan aan de waterdichtheid van het dak. Ze hebben dus ook de functie van dakbedekking en het zonnepanelendeel van het dak wordt in zoverre voor privédoeleinden gebruikt. Ten tweede is er ook privégebruik voor zover het zonnepanelendeel van het dak de functie heeft van energieopwekking, aangezien energieopwekking ook deels plaatsvindt voor direct privégebruik.
Bij gebrek aan stellingnames van partijen en andere aanknopingspunten zal de rechtbank uitgaan van een correctie voor deze twee elementen in lijn met de verhouding in het Besluit, leidend tot 50% van 2/3, dus 1/3 voor zakelijk gebruik.
4.12.
De rechtbank constateert dat beide partijen met betrekking tot de vooraftrek ervan uitgaan dat de vooraftrek ter zake van de bouwkosten afzonderlijk moet worden bepaald ten opzichte van de vooraftrek ter zake van de zonnepanelen. Gelet op het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juli 2012, zaak C-334/10, ECLI:EU:C:2012:473, ziet de rechtbank geen aanleiding om partijen daarin niet te volgen.
4.13.
Uit het voorgaande volgt een vooraftrek met betrekking tot de bouwkosten van (43/376 maal 1/3 maal € 70.577 is) € 2.691. Belanghebbende heeft, ook met zijn meer subsidiaire standpunt, niet aannemelijk gemaakt dat recht bestaat op een hoger bedrag aan vooraftrek.
4.14.
Dit betekent dat de teruggaafbeschikking moet worden verhoogd tot € 3.693 (€ 2.691 plus € 1.002).
4.15.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Er is geen grond voor een veroordeling in de kosten voor de bezwaarfase, nu hiertoe geen verzoek is gedaan in de bezwaarfase zoals is vereist (artikel 7:15, tweede lid van de Awb).
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
stelt het bedrag van de teruggaaf omzetbelasting vast op € 3.693;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.024;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 maart 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.