Zie het arrest van de Hoge Raad van 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3117.
Rb. Amsterdam, 05-03-2020, nr. 19/2324
ECLI:NL:RBAMS:2020:1738
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
05-03-2020
- Zaaknummer
19/2324
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:1738, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 05‑03‑2020; (Mondelinge uitspraak)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2020/283
Uitspraak 05‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting mondeling uitspraak. Eiser had haast vanwege zijn werkzaamheden maar dat komt voor zijn rekening en risico. Een ontheffingskaart is in beginsel niet geldig voor fiscale parkeerplaatsen. Ongegrond
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2324
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te Mijdrecht, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Op 26 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd.
In de uitspraak op bezwaar van 17 maart 2019 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 maart 2020. Eiser was aanwezig. De heffingsambtenaar was aanwezig in de persoon van [de persoon] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De naheffingsaanslag is aan eiser opgelegd, omdat de auto van eiser met kenteken[kenteken] op 12 februari 2019 om 11:25 op de locatie ter hoogte van [adres] geparkeerd stond en bij controle is gebleken dat daarvoor geen parkeerbelasting was betaald.
3. Eiser voert aan dat de overwegingen van verweerder onvolledig zijn waardoor een verkeerd beeld is geschetst van zijn bezwaar. Verweerder stelt dat hij gebruik had kunnen maken van een andere parkeerautomaat in de omgeving van de kapotte parkeerautomaat en dat medewerkers altijd verwijzen naar de dichtstbijzijnde werkende parkeerautomaat. Maar hij heeft dit besproken met een medewerkster en deze was akkoord met zijn uitleg. Verder wijst eiser op een zichtbare parkeerontheffingskaart op het dashboard.
4. Volgens vaste rechtspraak betekent het enkele feit dat een parkeerautomaat defect is, nog niet dat moet worden afgezien van het opleggen van een naheffingsaanslag.1.De verplichting om parkeerbelasting te betalen blijft bestaan. Het is de verantwoordelijkheid van de parkeerder om de parkeerbelasting in zo’n situatie op een andere manier te voldoen, bijvoorbeeld bij een andere parkeerautomaat. In dit geval had eiser dus bij een andere parkeerautomaat moeten betalen. Gesteld noch gebleken is dat het onmogelijk was bij een andere parkeerautomaat te betalen. Eiser had ook via parkeerapp kunnen betalen. Eiser had haast vanwege zijn werkzaamheden maar dat komt voor zijn rekening en risico.
5. Eiser stelt dat hij een ontheffingskaart heeft. Een ontheffing is in beginsel niet geldig voor fiscale parkeerplaatsen. Dat had eiser bekend moeten zijn. Gesteld noch gebleken dat eiser een ontheffing had die wel geldig was voor fiscale parkeerplaatsen.
6. De rechtbank is het met verweerder eens dat in de uitspraak op het bezwaar van eiser voldoende is ingegaan op de door eiser aangevoerde argumenten en dat deze juist zijn weergegeven.
7. Het beroep is dus ongegrond. Bij deze uitkomst is er geen reden voor vergoeding van griffierecht of een proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier, op 5 maart 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑03‑2020