BA 2017/44
Rechtseenheid, wijziging jurisprudentie over schorsingsverzoeken, rechtsbescherming, schorsende werking van rechtswege, primaat van de wetgever
ABRvS 20-12-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3350
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20 december 2016
- Zaaknummer
201609138/3/V2
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Bestuursprocesrecht / Hoger beroep
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Bestuursprocesrecht / Algemeen
Staatsrecht / Rechtspraak
Bestuursprocesrecht / Beroep
- Brondocumenten
ECLI:NL:RVS:2016:3350, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑12‑2016
- Wetingang
Art. 6:16, 6:24, 8:83 lid 3 en 8:87 Algemene wet bestuursrecht (Awb); Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); art. 3, 6, 13 en 35 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM); Richtlijn nr. 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn)
Essentie
Rechtseenheid, wijziging jurisprudentie over schorsingsverzoeken, rechtsbescherming, schorsende werking van rechtswege, primaat van de wetgever
Samenvatting
In [het arrest EHRM 3 februari 2015, M.O.S.H. v. Nederland] heeft het EHRM geconstateerd dat het instellen van hoger beroep bij de Afdeling, in zaken waarin een ‘arguable claim’ over art. 3 EVRM voorligt, geen van rechtswege schorsende werking heeft. In [het arrest EHRM 5 juli 2016, A.M. v. Nederland] heeft het EHRM overwogen dat het hoger beroep bij de Afdeling, in zaken waarin een gestelde schending van art. 3 EVRM voorligt, geen effectief rechtsmiddel is dat moet worden uitgeput voordat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.