Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 1370/2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 03-12-2009
- Bronpublicatie:
23-10-2007, PbEU 2007, L 315 (uitgifte: 03-12-2007, regelingnummer: 1370/2007)
- Inwerkingtreding
03-12-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-10-2007, PbEU 2007, L 315 (uitgifte: 03-12-2007, regelingnummer: 1370/2007)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Personenvervoer algemeen
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Wegvervoer
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 71 en 89,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
In artikel 16 van het Verdrag wordt gewezen op de plaats die de diensten van algemeen economisch belang in de gemeenschappelijke waarden van de Unie innemen.
- (2)
Krachtens artikel 86, lid 2, van het Verdrag vallen de ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang onder de regels van het Verdrag, met name onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing van die regels de vervulling in feite of in rechte van de hun toevertrouwde bijzondere taken niet verhindert.
- (3)
Artikel 73 van het Verdrag vormt een lex specialis ten opzichte van artikel 86, lid 2. Het bevat een aantal bepalingen betreffende de compensaties voor openbaredienstverplichtingen in het vervoer over land.
- (4)
De belangrijkste doelstellingen van het witboek van de Commissie ‘Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen’ van 12 september 2001 zijn: veilige, efficiënte en hoogwaardige personenvervoersdiensten verzekeren, door gecontroleerde mededinging, waardoor openbaar personenvervoer tevens doelmatig en doorzichtig wordt, rekening houdend met sociale factoren, milieu en factoren van regionale ontwikkeling, het aanbieden van bepaalde tariefvoordelen aan sommige categorieën van gebruikers, zoals gepensioneerden, en het wegnemen van ongelijkheden tussen vervoersondernemingen uit verschillende lidstaten die tot aanzienlijke concurrentievervalsingen kunnen leiden.
- (5)
Vele voor het algemeen economisch belang noodzakelijke personenvervoersdiensten over land kunnen momenteel niet op commerciële basis worden geëxploiteerd. De bevoegde instanties in de lidstaten moeten maatregelen kunnen nemen om dergelijke dienstverlening te verzekeren. De mechanismen waarvan de bevoegde instanties gebruik kunnen maken om de verlening van openbare personenvervoersdiensten te waarborgen, omvatten: verlening van exclusieve rechten aan exploitanten van openbare diensten, toekenning van financiële compensatie aan exploitanten van openbare diensten en vaststelling van voor alle exploitanten geldende algemene regels voor de exploitatie van openbaar vervoer. Indien lidstaten in overeenstemming met deze verordening besluiten om bepaalde algemene regels van de werkingssfeer ervan uit te sluiten, dient de algemene regeling voor overheidssteun te gelden.
- (6)
Veel lidstaten hebben wetgeving vastgesteld die voor ten minste een deel van hun openbaarvervoersmarkt voorziet in de verlening van exclusieve rechten en in de gunning van openbaredienstcontracten op basis van openbare, transparante en eerlijke gunningsprocedures. Als gevolg daarvan heeft het handelsverkeer tussen de lidstaten zich flink ontwikkeld, en verzorgen een aantal exploitanten van openbare diensten nu openbaar personenvervoer in meer dan één lidstaat. De evolutie van de nationale wetgevingen heeft evenwel geleid tot verschillen in de procedures en tot rechtsonzekerheid met betrekking tot de rechten van de exploitanten van openbare diensten en de plichten van de bevoegde instanties. In Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (4), wordt immers niet bepaald op welke manier openbaredienstcontracten in de Gemeenschap moeten worden gegund, noch onder welke voorwaarden een openbare aanbesteding moet worden uitgeschreven. Het communautaire regelgevingskader moet derhalve worden aangepast.
- (7)
Studies, en de ervaringen van de lidstaten waar reeds een aantal jaren concurrentie in de openbaarvervoersector bestaat, tonen aan dat de invoering, met de nodige voorzorgen, van gecontroleerde mededinging tussen exploitanten heeft geleid tot een aantrekkelijkere en innovatievere goedkopere dienstverlening, zonder de uitvoering van de aan exploitanten van openbare diensten opgedragen specifieke taken te belemmeren. Deze visie werd onderschreven door de Europese Raad in het kader van het zogenoemde proces van Lissabon van 28 maart 2000, waarbij de Commissie, de Raad en de lidstaten worden opgeroepen om, overeenkomstig hun onderscheiden bevoegdheden, ‘de liberalisering op gebieden als vervoer te versnellen’.
- (8)
Gedereguleerde markten voor personenvervoer waar geen exclusieve rechten meer gelden moeten de mogelijkheid hebben hun kenmerken en hun wijze van functioneren te behouden voor zover een en ander verenigbaar is met de eisen van het Verdrag.
- (9)
Om het openbaar personenvervoer zo goed mogelijk te kunnen afstemmen op de behoeften van het publiek, dienen de bevoegde instanties, binnen het kader van deze verordening, vrij te kunnen kiezen met welke exploitanten van openbare diensten zij samenwerken, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de kleine en middelgrote ondernemingen. Teneinde te garanderen dat de beginselen inzake transparantie, gelijke behandeling van concurrerende exploitanten en evenredigheid worden nageleefd bij de verlening van compensaties of exclusieve rechten, dienen de aard van de openbaredienstverplichtingen en de daarvoor verleende beloning te worden vastgesteld in een openbaredienstcontract tussen de bevoegde instantie en de exploitant van openbare diensten. Naargelang het rechtssysteem van de lidstaten kunnen deze contracten een andere benaming of vorm hebben.
- (10)
In tegenstelling tot hetgeen is bepaald in Verordening (EEG) nr. 1191/69, die eveneens van toepassing is op het openbaar personenvervoer via de binnenwateren, wordt het niet opportuun geacht ook de gunning van openbaredienstcontracten in die specifieke sector op te nemen in het toepassingsgebied van de onderhavige verordening. Op de organisatie van het openbaar personenvervoer via de binnenwateren en, voor zover geen voorwerp van specifiek Gemeenschapsrecht, in de nationale zeewateren zijn bijgevolg de algemene beginselen van het Verdrag van toepassing, tenzij de lidstaten ervoor kiezen deze verordening toe te passen op die specifieke sectoren. De bepalingen van deze verordening beletten de lidstaten niet om de binnenvaartdiensten en de diensten op de nationale zeewateren in een ruimer stedelijk, voorstedelijk of regionaal openbaar personenvervoersnet te integreren.
- (11)
In tegenstelling tot Verordening (EEG) nr. 1191/69, die eveneens van toepassing is op goederenvervoersdiensten, wordt het niet opportuun geacht ook de gunning van openbaredienstcontracten in die specifieke sector op te nemen in het toepassingsgebied van deze verordening. Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de organisatie van goederenvervoersdiensten bijgevolg onder de algemene beginselen van het Verdrag te vallen.
- (12)
In het Gemeenschapsrecht is het van geen belang of een openbare personenvervoersdienst door een publieke dan wel een private onderneming wordt geëxploiteerd. Deze verordening is gebaseerd op de beginselen van neutraliteit met betrekking tot het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 295 van het Verdrag, het beginsel dat de lidstaten autonoom zijn bij de vaststelling van diensten van algemeen economisch belang als bedoeld in artikel 16 van het Verdrag, alsmede de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag.
- (13)
Sommige diensten, vaak gekoppeld aan specifieke infrastructuur, worden hoofdzakelijk ter wille van de instandhouding van het historisch erfgoed of voor recreatiedoeleinden geëxploiteerd. Deze diensten hebben duidelijk een ander doel dan het aanbieden van openbaar personenvervoer en vallen bijgevolg niet onder de voor openbaredienstverlening geldende regels en procedures.
- (14)
Wanneer de bevoegde instanties verantwoordelijk zijn voor de organisatie van het openbaarvervoersnet kan dit, naast de concrete exploitatie van het vervoer, ook een aantal andere activiteiten en functies omvatten die de bevoegde instanties hetzij zelf moeten kunnen uitoefenen, hetzij gedeeltelijk of volledig moeten kunnen delegeren aan een derde.
- (15)
Langlopende contracten kunnen leiden tot een onnodig lange uitsluiting van de markt, waardoor het gunstige effect van concurrentie verloren gaat. Om concurrentievervalsing zoveel mogelijk te beperken en tegelijk de kwaliteit van de dienstverlening te beschermen, dienen openbaredienstcontracten van beperkte duur te zijn. Contractverlenging kan afhankelijk zijn van een positieve beoordeling door de gebruikers. Het is in dit verband noodzakelijk te voorzien in de mogelijkheid om openbaredienstcontracten te verlengen met ten hoogste de helft van hun oorspronkelijke looptijd, wanneer de exploitant van openbare diensten moet investeren in activa met een uitzonderlijke terugverdientijd alsmede in het geval van ultraperifere gebieden, als vermeld in artikel 299 van het Verdrag, gezien de bijzondere kenmerken en beperkingen van die gebieden. Tevens moet het mogelijk zijn contracten, mits via een eerlijke openbare aanbestedingsprocedure gegund, voor een nog langere periode te verlengen wanneer een exploitant van openbare diensten uitzonderlijke infrastructuurinvesteringen of investeringen in rollend materieel en voertuigen doet waarmee grote sommen zijn gemoeid.
- (16)
Wanneer de sluiting van een openbaredienstcontract tot een verandering van exploitant van openbare diensten kan leiden, moeten de bevoegde instanties de mogelijkheid hebben om van de uitverkoren exploitant van openbare diensten te verlangen dat hij de bepalingen toepast van Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (5). Deze richtlijn belet de lidstaten niet om, met inachtneming van de voorwaarden voor de overdracht van rechten van werknemers andere rechten van werknemers te waarborgen dan die welke worden bestreken door Richtlijn 2001/23/EG en, in voorkomend geval rekening houdend, met sociale normen, vastgesteld bij nationale wetgeving, wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of tussen de sociale partners gesloten collectieve overeenkomsten of bedrijfsovereenkomsten
- (17)
In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel staat het de bevoegde instanties vrij om sociale en kwaliteitscriteria vast te stellen om de kwaliteitsnormen voor openbaredienstverplichtingen te handhaven en te verhogen, bijvoorbeeld met betrekking tot minimale arbeidsomstandigheden, rechten van reizigers, de behoeften van mensen met een verminderde mobiliteit, milieubescherming, de veiligheid van passagiers en werknemers alsook verplichtingen uit hoofde van collectieve overeenkomsten en andere voorschriften en overeenkomsten betreffende arbeidsplaatsen en sociale bescherming op de plaats waar de dienst wordt verricht. Met het oog op transparante en voor alle exploitanten vergelijkbare mededingingsvoorwaarden en ter voorkoming van het gevaar van sociale uitsluiting moeten de bevoegde instanties specifieke eisen betreffende sociale en dienstkwaliteitsnormen kunnen opleggen.
- (18)
Onder voorbehoud van de toepasselijke nationale wettelijke bepalingen, kan een lokale overheid of, indien die er niet is, een nationale overheid, ervoor opteren zelf openbare personenvervoersdiensten aan te bieden op haar grondgebied of zonder openbare aanbestedingsprocedure te gunnen aan een interne exploitant. Om concurrentieverstoring te vermijden dient evenwel een strikt kader te worden vastgesteld voor de mogelijkheid tot exploitatie in eigen beheer. De vereiste zeggenschap moet worden uitgeoefend door de bevoegde instantie of groepering van instanties die de geïntegreerde openbare personenvervoersdiensten aanbieden, collectief of via de leden. Tevens moet het een bevoegde instantie die zelf vervoersdiensten aanbiedt of een interne exploitant verboden zijn deel te nemen aan openbare aanbestedingsprocedures buiten het grondgebied van die instantie. De instantie die zeggenschap over de interne exploitant uitoefent moet deze ook kunnen verbieden deel te nemen aan op haar grondgebied georganiseerde openbare aanbestedingsprocedures. Beperkingen van de activiteit van de interne exploitant doen geen afbreuk aan de mogelijkheid tot onderhandse gunning van openbaredienstcontracten voor vervoer per spoor, met uitzondering van andere vormen van vervoer zoals metro en tram. Onderhandse gunning van openbaredienstcontracten voor heavy-raildiensten belet niet dat de bevoegde instanties openbaredienstcontracten voor ander openbaar personenvervoer per spoor, zoals metro en tram, aan een interne exploitant kunnen gunnen.
- (19)
Onderaanneming kan bijdragen aan een efficiënter openbaar personenvervoer en biedt de mogelijkheid tot deelname van andere ondernemingen dan de exploitanten van openbare diensten aan wie het openbaredienstcontract was gegund. De bevoegde instanties moeten echter, voor een optimaal gebruik van de openbare middelen, kunnen bepalen onder welke voorwaarden zij hun openbare personenvervoersdiensten in onderaanneming geven, in het bijzonder in het geval van diensten die worden verleend door een interne exploitant. Voorts mag het een onderaannemer niet onmogelijk worden gemaakt mee te dingen bij openbare aanbestedingen op het grondgebied van enige bevoegde instantie. Bij de keuze van een onderaannemer door de bevoegde instantie of haar interne exploitant dient het Gemeenschapsrecht te worden nageleefd.
- (20)
Wanneer een overheid ervoor opteert een taak van algemeen belang toe te vertrouwen aan een derde partij, is zij gehouden bij de keuze van de exploitant van openbare diensten het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten na te leven zoals dat voortvloeit uit de artikelen 43 tot en met 49 van het Verdrag en uit de beginselen van transparantie en gelijke behandeling. De bepalingen van deze verordening laten in het bijzonder de verplichtingen van overheden op grond van de richtlijnen betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten onverlet wanneer het gaat om openbaredienstcontracten die onder de toepassing van deze richtlijnen vallen.
- (21)
Gezorgd moet worden voor doeltreffende rechtsbescherming, niet alleen voor gunning binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (6) en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (7), maar ook voor andere contracten die overeenkomstig deze verordening worden gegund. Een doeltreffende evaluatieprocedure is nodig en moet, in voorkomend geval, vergelijkbaar zijn met de desbetreffende procedures als neergelegd in Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (8) en Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (9), voor zover van toepassing
- (22)
Voor bepaalde aanbestedingen moeten de bevoegde instanties complexe systemen definiëren en beschrijven. Bij de gunning van contracten in dergelijke gevallen zouden die instanties dan ook bevoegd moeten zijn over de details van het contract te onderhandelen met sommige of alle potentiële exploitanten van openbare diensten nadat hun inschrijvingen eenmaal zijn ingediend.
- (23)
Een aanbestedingsplicht is niet wenselijk voor openbaredienstcontracten die slechts een geringe waarde of een bescheiden afstand vertegenwoordigen. In dit verband zouden de bevoegde instanties bij hogere bedragen of grotere afstanden rekening moeten kunnen houden met de bijzondere belangen van het midden- en kleinbedrijf. De bevoegde instanties dienen contracten of netwerken niet te kunnen opsplitsen met de bedoeling aanbesteding te vermijden.
- (24)
Wanneer de bevoegde instanties geconfronteerd worden met het risico dat de dienstverlening uitvalt, dienen zij bevoegd te zijn om op korte termijn noodmaatregelen te treffen in afwachting van de gunning van een nieuw openbaredienstcontract dat in overeenstemming is met alle toekenningsvoorwaarden van deze verordening.
- (25)
Openbaar personenvervoer per spoor vergt aanzienlijke investeringen en gaat gepaard met grote infrastructuurkosten. In maart 2004 heeft de Commissie een voorstel tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (10) ingediend om elke spoorwegonderneming voor de exploitatie van internationale passagiersdiensten de toegang te verzekeren tot de infrastructuur van alle lidstaten. Deze verordening heeft tot doel een juridisch kader te scheppen voor compensatie van en/of exclusieve rechten op openbaredienstcontracten, en beoogt geen verdere openstelling van de markt van spoorwegdiensten.
- (26)
Wat de openbare diensten betreft, biedt deze verordening bevoegde instanties de mogelijkheid met een exploitant naar keuze een openbaredienstcontract te sluiten voor de exploitatie van openbaar personenvervoer. Gelet op de verschillende organisatievormen in de lidstaten is het verantwoord bevoegde instanties de mogelijkheid te bieden tot onderhandse gunning van openbaredienstcontracten voor spoorwegvervoer.
- (27)
De compensatie ter dekking van de kosten die aan de uitvoering van een openbaredienstverplichting zijn verbonden, dient zodanig te worden berekend dat overcompensatie wordt voorkomen. Wanneer een bevoegde instantie een contract zonder openbare aanbestedingsprocedure wenst te gunnen, dient ze gedetailleerde regels na te leven teneinde te waarborgen dat een passende vergoeding wordt vastgesteld en de diensten op een efficiënte manier en met een hoog kwaliteitsniveau worden verricht.
- (28)
De bevoegde instantie en de exploitant van openbare diensten kunnen aantonen dat de toekenning van buitensporige vergoedingen is vermeden door in het berekeningsschema in de bijlage naar behoren rekening te houden met de effecten van de naleving van de openbaredienstverplichtingen op de vraag naar openbaar personenvervoer.
- (29)
Behoudens wanneer het noodmaatregelen en contracten voor bescheiden afstanden betreft, dienen bevoegde instanties die wensen over te gaan tot de aanbesteding van openbaredienstcontracten, dit ten minste één jaar vooraf bekend te maken zodat potentiële exploitanten van openbare diensten over de nodige tijd beschikken om in te schrijven.
- (30)
Voor onderhands gegunde openbaredienstcontracten moet een hoger niveau van transparantie gelden.
- (31)
Aangezien de bevoegde instanties en de exploitanten tijd nodig zullen hebben om zich aan de bepalingen van deze verordening aan te passen, dient te worden voorzien in overgangsregelingen. Met het oog op de geleidelijke gunning van openbaredienstcontracten overeenkomstig deze verordening, leggen de lidstaten binnen zes maanden na de eerste helft van de overgangsperiode de Commissie een voortgangsverslag voor. De Commissie kan op basis van deze verslagen passende maatregelen voorstellen.
- (32)
Tijdens de overgangsperiode mogen de bevoegde instanties de bepalingen van deze verordening op verschillende tijdstippen beginnen toe te passen. Het is dan ook mogelijk dat tijdens die periode exploitanten van openbare diensten uit nog niet onder de toepassing van deze verordening vallende markten inschrijven voor openbaredienstcontracten in reeds eerder voor gecontroleerde concurrentie opengestelde markten. Teneinde met een evenredige maatregel te voorkomen dat de openstelling van de openbaarvervoermarkt onevenwichtig verloopt, dienen de bevoegde instanties tijdens de tweede helft van de overgangsperiode inschrijvingen te kunnen weigeren die afkomstig zijn van ondernemingen bij welke meer dan de helft van de waarde van de door hen verrichte openbare vervoersdiensten berust op contracten die niet in overeenstemming met deze verordening zijn gegund, mits daarbij niet wordt gediscrimineerd en hiertoe werd beslist vóór de aanvang van de aanbestedingsprocedure.
- (33)
In de punten 87 tot en met 95 van zijn arrest van 24 juli 2003 in zaak C-280/00 Altmark Trans GmbH 11. heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor recht verklaard dat compensaties voor openbaredienstverlening niet kunnen worden aangemerkt als steun in de zin van artikel 87 van het Verdrag, mits aan vier cumulatieve voorwaarden is voldaan. Wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan en derhalve de algemene toepassingscriteria van artikel 87, lid 1, van het Verdrag van toepassing zijn, worden compensaties voor openbaredienstverlening beschouwd als staatssteun en zijn de artikelen 73, 86, 87 en 88 van het Verdrag van toepassing.
- (34)
Bij het personenvervoer over land kunnen compensaties voor openbaredienstverlening noodzakelijk zijn om de beginselen en voorwaarden te creëren waaronder met openbare diensten belaste ondernemingen hun opdrachten kunnen uitvoeren. Die compensaties kunnen onder bepaalde voorwaarden verenigbaar zijn met het Verdrag, overeenkomstig artikel 73 daarvan. Enerzijds moet het gaan om compensaties voor diensten die in het Verdrag worden beschouwd als diensten van algemeen belang. Anderzijds mag, ter vermijding van ongerechtvaardigde mededingingsvervalsingen, een compensatie niet hoger zijn dan nodig is om de nettokosten van de nakoming van de openbaredienstverplichtingen, rekening houdend met de ontvangsten en met een redelijke winst uit de nakoming van deze verplichtingen, te dekken.
- (35)
De compensaties die door de bevoegde instanties overeenkomstig de bepalingen van deze verordening worden verleend, kunnen derhalve worden vrijgesteld van de aanmeldingsplicht van artikel 88, lid 3, van het Verdrag.
- (36)
Deze verordening vervangt Verordening (EEG) nr. 1191/69, die derhalve dient te worden ingetrokken. Een overgangsperiode van drie jaar maakt het gemakkelijker om, voor openbare goederenvervoersdiensten de compensaties waarvoor de Commissie geen toestemming heeft verleend op grond van de artikelen 73, 86, 87 en 88 van het Verdrag geleidelijk af te schaffen. Andere compensaties voor het verrichten van openbare personenvervoersdiensten dan die welke onder deze nieuwe verordening vallen en waarbij sprake kan zijn van overheidssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag, vallen onder de artikelen 73, 86, 87 en 88 van het Verdrag, inclusief de desbetreffende interpretaties van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en in het bijzonder het arrest in zaak C-280/00 Altmark Trans GmbH. Derhalve dient de Commissie zich bij het onderzoek van zulke gevallen te baseren op beginselen die vergelijkbaar zijn met die welke in de onderhavige verordening zijn vervat of, in voorkomend geval, andere wetgeving inzake diensten van algemeen economisch belang.
- (37)
Deze verordening omvat het volledige toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad van 4 juni 1970 betreffende de steunmaatregelen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (12). Die verordening wordt als achterhaald beschouwd omdat de toepassing van artikel 73 van het Verdrag erdoor wordt beperkt zonder dat een passende rechtsgrondslag wordt geboden voor de toelating van lopende investeringsprogramma's, met name voor investeringen in vervoerinfrastructuur in een publiek-privaat partnerschap. Derhalve dient zij te worden ingetrokken zodat bij de toepassing van artikel 73 van het Verdrag rekening kan worden gehouden met de permanente evolutie van de sector, onverminderd de onderhavige verordening en Verordening (EEG) nr. 1192/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de normalisatie van de rekeningstelsels van de spoorwegondernemingen 13.. Teneinde de toepassing van de desbetreffende communautaire regelingen verder te vergemakkelijken, zal de Commissie vóór eind 2007 richtsnoeren inzake staatssteun voor investeringen in het spoorwegnet, inclusief infrastructuurinvesteringen, opstellen.
- (38)
Teneinde de uitvoering van deze verordening en de ontwikkeling van het aanbod van het openbaar personenvervoer in de Gemeenschap te evalueren, waarbij in het bijzonder wordt beoordeeld hoe de kwaliteit van de diensten voor openbaar personenvervoer zich ontwikkelt en wat de gevolgen zijn van onderhands gegunde contracten, dient de Commissie een verslag op te stellen. Zo nodig kan dit verslag vergezeld gaan van passende voorstellen tot wijziging van deze verordening,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 195 van 18.8.2006, blz. 20.
PB C 192 van 16.8.2006, blz. 1.
Advies van het Europees Parlement van 14 november 2001 (PB C 140 E van 13.6.2002, blz. 262), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 11 december 2006 (PB C 70 E van 27.3.2007, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 10 mei 2007. Besluit van de Raad van 18 september 2007.
PB L 156 van 28.6.1969, blz. 1.
PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16.
PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.
PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
PB L 395 van 30.12.1989, blz. 33.
PB L 76 van 23.3.1992, blz. 14.
PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25.
Jurispr. 2003, blz. I-1747.
PB L 130 van 15.6.1970, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 543/97 (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 6).
PB L 156 van 28.6.1969, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).