NJB 2017/1529
Recht op verhoorbijstand en art. 359a Sv: i.c. voldoet het daaromtrent gevoerd verweer niet aan het vereiste dat aan de hand van de in art. 359a lid 2 Sv genoemde factoren duidelijk en gemotiveerd te kennen wordt gegeven waarom de gestelde verzuimen zouden moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Recht op consultatierecht en art. 359a Sv: het voorgaande geldt niet voor zover het verweer ziet op het recht voorafgaand aan het eerste politieverhoor een raadsman te consulteren, aangezien de omstandigheid dat een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, in beginsel een vormverzuim oplevert als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een daartoe strekkend verweer, in de regel dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. Daaromtrent dient dus geen nadere toelichting te worden vereist. Algemene opmerkingen Hoge Raad omtrent verhoorbijstandrecht: een algemeen recht op verhoorbijstand valt niet te ontlenen aan art. 6 EVRM. Voor de verstrijking van de implementietermijn kon dat recht evenmin worden ontleend aan Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU L 294). De omstandigheid dat die implementatietermijn thans wel is verstreken, brengt niet met zich dat het recht op verhoorbijstand met terugwerkende kracht is komen te gelden voor politieverhoren die voordien hebben plaatsgevonden. Prejudiciele vraag aan Hof van Justitie EU: gelet op het voorgaande is de vraag of en zo ja, in hoeverre aan het Unierecht een recht op verhoorbijstand kan worden ontleend, niet relevant voor deze zaak zodat om die reden kan worden afgezien van het stellen van prejudiciële vragen.
HR 04-07-2017, ECLI:NL:HR:2017:1233
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
4 juli 2017
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, E.F. Faase en M.J. Borgers
- Zaaknummer
16/00788
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
EU-recht / Rechtsbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:1233, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑07‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:594, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑03‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑12‑2016
- Wetingang
Essentie
Recht op verhoorbijstand en art. 359a Sv: i.c. voldoet het daaromtrent gevoerd verweer niet aan het vereiste dat aan de hand van de in art. 359a lid 2 Sv genoemde factoren duidelijk en gemotiveerd te kennen wordt gegeven waarom de gestelde verzuimen zouden moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Recht op consultatierecht en art. 359a Sv: het voorgaande geldt niet voor zover het verweer ziet op het recht voorafgaand aan het eerste politieverhoor een raadsman te consulteren, aangezien de omstandigheid dat een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.