Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2016/796 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie
Artikel 35 Opvolging van de voortgang inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
EU-recht / Instituties
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1.
In samenwerking met de nationale onderzoeksorganen verzamelt het Bureau relevante gegevens over ongevallen en incidenten, rekening houdend met de bijdrage van de nationale onderzoeksorganen aan de veiligheid van het spoorwegsysteem van de Unie.
2.
Het Bureau bewaakt de algehele veiligheidsprestaties van het spoorwegsysteem van de Unie. Het kan met name de in artikel 38 bedoelde instanties en organen om bijstand verzoeken, onder meer voor het verzamelen van gegevens en toegang tot de resultaten van de collegiale toetsing in overeenstemming met artikel 22, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/798. Het Bureau baseert zich mede op door Eurostat verzamelde gegevens en werkt met Eurostat samen om dubbel werk te voorkomen en om de methodologische samenhang te waarborgen tussen de GVI's en de indicatoren die worden gebruikt voor andere vormen van vervoer.
3.
Het Bureau doet op verzoek van de Commissie aanbevelingen over de manier om de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie te verbeteren, met name door de coördinatie tussen spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders, of tussen infrastructuurbeheerders onderling, te vergemakkelijken.
4.
Het Bureau bewaakt de voortgang op het gebied van de veiligheid en interoperabiliteit van de spoorwegsysteem van de Unie. Om de twee jaar dient het bij de Commissie een verslag in over de voortgang op het gebied van veiligheid en interoperabiliteit in de eengemaakte Europese spoorwegruimte en publiceert het dat verslag.
5.
Het Bureau stelt op verzoek van de Commissie rapporten op over de stand van de tenuitvoerlegging en toepassing van de Uniewetgeving inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit in een bepaalde lidstaat.
6.
Het Bureau verstrekt op verzoek van een lidstaat of de Commissie een overzicht van het veiligheids- en interoperabiliteitsniveau van het spoorwegsysteem in de Unie en ontwikkelt daarvoor een specifiek instrument overeenkomstig artikel 53, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797.