type: 1308Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Rb. Den Haag, 03-10-2018, nr. C/09/545013 / HA ZA 17-1317
ECLI:NL:RBDHA:2018:11659
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
03-10-2018
- Zaaknummer
C/09/545013 / HA ZA 17-1317
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:11659, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 03‑10‑2018; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2018-0242
JPF 2019/4 met annotatie van Prof. dr. B.E. Reinhartz
Uitspraak 03‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Na ontbinding huwelijksgoederengemeenschap in 1988 hebben partijen deze niet stilzwijgend verdeeld. Verdeling woning tegen de huidige waarde (evt. in verhuurde staat). Afwijzing vordering afdracht huurpenningen vanaf 1988.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/545013 / HA ZA 17-1317
Vonnis van 3 oktober 2018
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.W. Aartsen te Utrecht,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat voorheen mr. M.S. Odink te Den Haag, thans mr. I. Oolgaard te Den Haag.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van de man van 12 december 2017;
- de rolbeslissing van de rechtbank van 27 december 2017;
- de akte in geding brengen productie van de man van 10 januari 2018;
- de akte inbreng producties van 21 februari 2018 van de man;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van de vrouw met 3 producties van 21 februari 2018;
- -
het tussenvonnis van 7 maart 2018, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- -
de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis in conventie van de man met productie 6;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 19 juni 2018. Beide partijen hebben op het proces-verbaal gereageerd.
1.2.
Het proces-verbaal wordt gelezen met inachtneming van hun opmerkingen, met dien verstande dat wat hetgeen de man over de verklaring van de vrouw naar voren heeft gebracht niet wordt meegenomen, omdat dit niet strookt met hetgeen de vrouw volgens de rechtbank heeft gezegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn op 5 augustus 1983 in Den Haag met elkaar gehuwd, in algehele gemeenschap van goederen.
2.2.
Op 10 januari 1986 is de man eigenaar geworden van een appartementsrecht, recht gevend op het gebruik van kort gezegd de woning aan het [adres] (hierna de woning): voor een koopsom van f 37.500, de voor de woning bij de AMRO-bank afgesloten hypothecaire geldlening bedroeg destijds f 11.000. Hij heeft de woning destijds verhuurd aan derden.
2.3.
De vrouw heeft gevorderd dat tussen partijen de echtscheiding wordt uitgesproken. Bij vonnis van 26 april 1988 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een bevel tot scheiding en deling van de gemeenschap van goederen gegeven, met benoeming van een notaris en onzijdige personen.
2.4.
Op 21 juli 1988 is het huwelijk van partijen ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Ook de gemeenschap van goederen is toen, conform destijds geldend recht, ontbonden.
2.5.
Het verweerschrift nihilstelling c.q. vermindering kinderalimentatie van de vrouw van 7 juli 1992 houdt onder meer in:
“6. Sedert de echtscheiding van partijen is [de man, rb.] weigerachtig gebleven om medewerking te verlenen aan de scheiding en deling van de gemeenschap van goederen van partijen. Tot de gemeenschap behoort [de woning, rb.] welke woning door partijen, en ook thans door verzoeker, verhuurd wordt aan studenten met een opbrengst van f 2.000,-- netto per maand.”
2.6.
Bij brief van 20 april 1995 heeft de notaris aan de vrouw bericht:
“Onder verwijzing naar de eerder gevoerde correspondentie, verneem ik gaarne van u of ik u nog behulpzaam kan zijn bij de verdere afwikkeling met betrekking tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen u en de heer [de man] .
Mocht ik vóór 1 juni a.s. geen reactie van u hebben ontvangen, ga ik ervan uit dat het dossier kan worden gesloten. (…)”
2.7.
Nadien heeft over de boedelscheiding tussen partijen, tot vlak voor de aanvang van deze procedure, geen communicatie meer plaatsgevonden.
2.8.
In 1995 is de man in de woning gaan wonen. Inmiddels heeft de man de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening afgelost. Ook heeft de man, sinds de ontbinding van de gemeenschap, alle aan de woning verbonden lasten voldaan en de met de woning gegenereerde huurinkomsten ontvangen. De WOZ-waarde van de woning bedroeg op 2 maart 2018 € 257.000.
2.9.
Op 12 september 2017 heeft de advocaat van de man aan de vrouw bericht dat aan de man recentelijk is gebleken dat de door hem gekochte woning formeel ongedeeld is gebleven, hoewel dit nimmer de bedoeling is geweest. Teneinde deze verdeling ook formeel te regelen dient de vrouw haar handtekening te zetten onder een verdelingsakte. De man zal dit zelf in gang zetten en de kosten voor zijn rekening nemen. De vrouw werd verzocht binnen acht dagen te laten weten of zij bereid is hieraan vrijwillig haar medewerking te verlenen.
2.10.
De vrouw heeft hierop niet gereageerd.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
De man vordert samengevat – bij vonnis, voor over mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, partijen te gelasten over te gaan tot scheiding en deling van de woning en daarbij het onverdeelde aandeel van de vrouw aan de man toe te scheiden, zonder verrekening met de vrouw, en voorts primair bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van de vrouw op de notariële akte van levering, te weten de overdracht van haar onverdeelde helft in eigendom aan de man, subsidiair de vrouw te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan alle handelingen van levering waaronder het zetten van een handtekening op de notariële akte van levering, binnen acht dagen na het vonnis, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de vrouw in de kosten in conventie en in reconventie.
3.2.
De man stelt dat partijen weliswaar hebben beoogd de algehele gemeenschap van goederen te scheiden en delen maar dat dit juridisch niet is vastgelegd. De vrouw, die destijds de scheiding en deling heeft gevorderd, heeft nu in elk geval sinds 1995, dus tenminste 23 jaar, berust in de huidige situatie. Daarmee is de boedelscheiding stilzwijgend tot stand gebracht.
3.3.
De vrouw voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De vrouw vordert in reconventie de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt te gelasten;
1. de woning te waarderen - vrij van huurders - binnen een maand na het vonnis, aan de hand van een taxatie uit te voeren door een door de vrouw te kiezen makelaar, waarbij de vrouw aanwezig zal zijn bij de taxatie en de kosten van de taxatie voor de man zijn;
2. de woning alsmede hierop eventueel rustende hypothecaire geldleningen binnen twee maanden na het vonnis toe te delen aan de man onder de verplichting de vrouw voor de verplichtingen uit eventuele hypothecaire geldleningen te ontslaan;
3. de man te veroordelen tot betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw, uiterlijk te voldoen bij de notariële overdracht;
4. de man te veroordelen de kosten van notariële toedeling en levering te voldoen;
5. indien niet binnen twee maanden na het vonnis de overdracht van het aandeel van de vrouw aan de man en de betaling van de overbedeling zijn geschied: bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de man aan de door de vrouw gekozen makelaar om de woning in de verkoop te brengen;
6. de man te veroordelen tot betaling van de helft van de netto huurinkomsten van tenminste € 67.146,76 vanaf 21 juli 1988 tot aan het moment van de notariële overdracht aan de vrouw dan wel een derde te voldoen.
3.6.
De vrouw heeft destijds via haar advocaat getracht de verdeling tot stand te brengen, maar de man werkte daar niet aan mee. In reactie op de brief van de notaris van 1995 heeft de vrouw telefonisch aan de notaris gezegd dat zij rust wilde, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat zij in de feitelijke verdeling heeft berust. Vóór 1995 heeft zij veelvuldig aan de man gevraagd waarom er niet verdeeld is, maar hij kon zich in geen van de voorstellen vinden. De man heeft jarenlang (29,5 jaar) inkomsten uit kamerverhuur ontvangen waarin de vrouw niet heeft mogen meedelen. Zij wenst alsnog de helft daarvan te ontvangen.
3.7.
De man voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en reconventie
4.1.
Partijen strijden over de vraag of zij hun boedelscheiding destijds stilzwijgend tot stand hebben gebracht, zodat de woning destijds al aan de man is toegedeeld, of niet. Hun vorderingen in conventie en reconventie hebben alle hierop betrekking en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Geen enkele deelgenoot kan worden genoodzaakt in een onverdeelde gemeenschap, zoals een ontbonden huwelijksgemeenschap, te blijven. De verlangde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan worden bewerkstelligd met medewerking van de andere deelgenoten (art. 3:182 BW) of via de rechter (art. 3:185 BW). Ingevolge art. 3:182 BW geschiedt een verdeling door de deelgenoten bij rechtshandeling waartoe alle deelgenoten meewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen.
4.3.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de enkele omstandigheid dat partijen met wederzijdse toestemming de tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen hebben verdeeld, nog niet zonder meer impliceert dat partijen het over de financiële consequenties van de verdeling (het ontstaan van vorderingen en uit over- en onderbedeling) eens zijn geworden. Dit is wel noodzakelijk om in onderling overleg de verdeling tot stand te brengen. In het geval partijen aanvankelijk met wederzijdse instemming de goederen hebben verdeeld en protest in verband met de financiële consequenties daarvan uitblijft, kan het zijn dat partijen onder omstandigheden op de voet van artikel 3:35 BW over en weer erop mogen vertrouwen dat de wederpartij ook rechtens met de verdeling instemt (zie Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279).
4.4.
In dit geval staat tussen partijen staat vast dat hun communicatie in de echtscheidingsperiode moeizaam verliep. Zo konden zij het bijvoorbeeld ook niet eens worden over een omgangsregeling voor hun dochter en over de kinderalimentatie. Genoegzaam gebleken is verder dat partijen, via hun advocaten, aanvankelijk hebben gecorrespondeerd over de boedelscheiding, maar dat zij geen overeenstemming hebben bereikt. De advocaat van de vrouw heeft in het verweerschrift nihilstelling c.q. vermindering kinderalimentatie van 7 juli 1992 nog geschreven dat de man weigerachtig is gebleven om medewerking te verlenen aan de scheiding en deling van de gemeenschap van goederen waartoe de woning, die toen werd verhuurd, behoort. Met het door de man voorgestelde, (verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij de man de (op dat moment aan derden verhuurde) woning toegedeeld zou krijgen en waarbij rekening zou worden gehouden met een opname door de vrouw van fl. 13.150 en het meenemen van sieraden door de vrouw) wilde de vrouw niet instemmen “want zij bleef stil”, zo heeft de man ter zitting verklaard. Voor de man was toen dus helder dat de vrouw het met zijn voorstel niet eens was. De vrouw heeft ter zitting ook bevestigd dat zij met het voorstel van de man niet kon instemmen. Partijen hebben toen dus, anders dan in de zaak die tot voormelde uitspraak van de Hoge Raad leidde, niet met wederzijdse toestemming de tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen verdeeld. In deze situatie is sindsdien geen verandering gekomen. Immers, na de brief van de notaris aan de vrouw van 20 april 1995 heeft tussen (de advocaten van) partijen (tot vlak voor de zitting) geen contact meer plaatsgevonden. Tegen deze achtergrond mocht de man er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de vrouw alsnog met de verdeling en met de financiële consequenties daarvan had ingestemd. De man kan zich ook niet met vrucht op rechtsverwerking beroepen, omdat de enkele omstandigheid dat sinds 1995 lange tijd is verstreken en de vrouw gedurende die tijd heeft stilgezeten daarvoor onvoldoende is. Het risico van dit tijdsverloop komt voor rekening van de man, die ook zelf de verdeling had kunnen laten formaliseren, maar dit heeft nagelaten.
4.5.
Geen van partijen vordert dat nu nog een beslissing wordt genomen over andere zaken dan de woning, die destijds ook tot de ontbonden gemeenschap van goederen behoorden. In zoverre kunnen partijen zich kennelijk wel vinden in de feitelijke verdeling en de financiële consequenties daarvan. De rechtbank zal daarvan uitgaan en haar beslissing dan ook tot de woning beperken.
4.6.
De man, die nu in de woning woonachtig is, wenst dat de woning aan hem wordt toegedeeld, maar hij is bevreesd dat hij financieel niet in staat is de vrouw uit te kopen. De vrouw verzet zich niet tegen toedeling van de woning aan de man mits hij haar uitkoopt en daarbij van de huidige vrije verkoopwaarde, in onverhuurde staat, wordt uitgegaan.
4.7.
Voor wat betreft de toedeling zal de rechtbank beslissen dat, in het geval de man zich uiterlijk vóór 1 maart 2019 jegens de vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen, de woning aan hem wordt toegedeeld, onder de verplichting aan haar de helft van de waarde uit te keren, uiterlijk ter gelegenheid van het transport bij de notaris, en haar tevens te vrijwaren voor eventuele hypothecaire verplichtingen; de kosten van het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. In het geval de man zich niet uiterlijk vóór 1 maart 2019 jegens de vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen zal worden bepaald dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de opbrengst aan partijen ieder voor de helft toekomt; de eventuele kosten van het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft.
4.8.
Voor wat betreft de in de verdeling te betrekken waarde overweegt de rechtbank als volgt. Als peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen geldt in de regel de datum van de verdeling, dat wil zeggen de datum waarop de rechter de verdeling vaststelt. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (vgl. bijv. HR 22 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7205). Partijen zijn geen andere datum overeengekomen. De rechtbank zal nagaan of er omstandigheden zijn die nopen tot aanvaarding van een andere peildatum, bijvoorbeeld de datum van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.9.
In dit geval is sprake van een groot tijdsverloop sinds het moment van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap (1988). Vaststaat dat de man sindsdien het uitsluitend gebruik van de woning heeft gehad en dat hij alle aan de woning verbonden lasten heeft gedragen. Gesteld noch gebleken is dat hij de vrouw daarvoor een gebruiksvergoeding heeft betaald. Vaststaat voorts dat de man woning heeft verhuurd en dat hij de huurpenningen (die bij helfte aan de vrouw toekwamen) zelf heeft gehouden. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij (tenminste mede) met deze huurpenningen de aflossing van de hypotheek en de overige voor de woning gemaakte kosten, zoals de door hem gestelde verbouwingen, heeft voldaan. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank onvoldoende reden om van de hoofdregel af te wijken. Dat de man, naar hij betoogt, thans slechts een AOW-uitkering ontvangt, dat hij geen rekening ermee heeft gehouden nog een bedrag voor de woning aan de vrouw te moeten betalen en dat hij bij geheel dan wel gedeeltelijke toekenning van de vordering van de vrouw de woning moet verkopen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, de man mocht er in dit geval niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de vrouw alsnog met de verdeling en de financiële consequenties daarvan had ingestemd. Verder had hij zelf de verdeling eerder kunnen laten formaliseren. Derhalve dient als peildatum voor de waardering de waarde ten tijde van de verdeling te worden gehanteerd.
4.10.
Tussen partijen staat vast dat de woning ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap van goederen geheel verhuurd was. De man heeft aangevoerd dat de woning ook nu nog deels wordt verhuurd. De vrouw heeft dit bij gebrek aan wetenschap betwist.
Mits de man met stukken onderbouwt dat de woning ook thans nog daadwerkelijk deels is verhuurd, komt de huidige, actuele waarde in deels verhuurde staat voor verdeling in aanmerking. De man zal de helft van de waarde uiterlijk bij gelegenheid van de notariële toedeling aan hem aan de vrouw moeten uitkeren. De taxatie zal moeten worden uitgevoerd door een door partijen samen aan te wijzen makelaar. In het geval partijen daarin niet slagen, zal de vrouw drie NVM-makelaars aanwijzen waaruit de man er één mag kiezen. Beide partijen moeten in de gelegenheid worden gesteld bij de taxatie aanwezig te zijn. De kosten van het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. Nu ook de vrouw de verdeling wenst heeft de man geen belang bij zijn vordering de vrouw te veroordelen daaraan mee te werken, op straffe van een dwangsom.
4.11.
In het geval de man financieel niet in staat is de woning over te nemen, dient hij mee te werken aan de verkoop en levering daarvan aan een derde. Voor het geval hij dat niet doet zal worden bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de man aan de makelaar om de woning in de verkoop te brengen.
4.12.
De vrouw vordert de man te veroordelen tot betaling van de helft van de netto huurinkomsten van tenminste € 67.146,76 vanaf 21 juli 1988 tot aan het moment van de notariële overdracht aan de vrouw dan wel een derde te voldoen. De man heeft zich in reactie hierop beroepen op rechtsverwerking. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vrouw gedurende drieëntwintig jaar heeft stilgezeten. Verder heeft hij betoogd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw op deze huurinkomsten aanspraak kan maken. De man voelt zich hierdoor overvallen en komt in een onmogelijke bewijspositie te verkeren.
4.13.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank bij de verdeling van de woning uitgaat van de actuele waarde van de woning. Nu er, zoals reeds overwogen, redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat de man (tenminste mede) met deze huurpenningen de voor de woning gemaakte kosten, zoals de door hem gestelde verbouwingen, heeft voldaan, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vrouw ook nog afzonderlijk op afdracht van de helft van de huurpenningen aanspraak kan maken. Deze vordering wordt dus afgewezen.
4.14.
Het voorgaande betekent dat het door de man in conventie gevorderde moet worden afgewezen. Het door de vrouw in reconventie zal deels worden toegewezen. Het vonnis zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu de vrouw dat in reconventie niet heeft gevorderd.
Proceskosten
4.15.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren op de hierna vermelde wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie:
5.1.
beveelt dat de man vóór 14 november 2018 aan de (advocaat van de) vrouw bewijsstukken (huurcontract en bewijs van huurbetalingen van de afgelopen drie maanden) dient te doen toekomen waaruit blijkt dat de woning aan het [adres] (hierna de woning) ook thans nog deels is verhuurd aan derden;
5.2.
bepaalt dat, in het geval de man hierin ten genoegen van de (advocaat van de) vrouw slaagt, en de man de woning kan overnemen, de actuele waarde van de woning in deels verhuurde staat tussen partijen moet worden verdeeld;
5.3.
bepaalt dat, in het geval de man daarin niet ten genoegen van de (advocaat van de) vrouw slaagt en de man de woning kan overnemen, de actuele vrije verkoopwaarde van de woning tussen partijen moet worden verdeeld;
5.4.
bepaalt dat de woning vervolgens vóór 31 december 2018 moet worden getaxeerd door een door partijen samen aan te wijzen makelaar, in het onder 5.2 genoemde geval naar de actuele waarde van de woning in deels verhuurde staat en in het onder 5.3 genoemde geval naar de actuele vrije verkoopwaarde; in het geval partijen niet samen een makelaar kunnen aanwijzen vóór 1 december 2018, zal de vrouw vervolgens drie NVM-makelaars uit de directe omgeving van de woning aanwijzen, waaruit de man er uiterlijk vóór
15 december 2018 één moet kiezen, om de taxatie nog vóór 31 december 2018 tot stand te doen brengen; beide partijen moeten in de gelegenheid worden gesteld bij de taxatie aanwezig te zijn; de kosten van de makelaar komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft;
5.5.
in het geval de man zich uiterlijk vóór 1 maart 2019 jegens de (advocaat van de) vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen:
deelt de woning toe aan de man, onder de verplichting aan haar de helft van de actuele vrije verkoopwaarde dan wel van de waarde in deels verhuurde staat uit te keren, uiterlijk ter gelegenheid van het transport bij de notaris, en haar tevens te vrijwaren voor eventuele hypothecaire verplichtingen; bepaalt dat de kosten van het transport voor rekening van beide partijen komen, ieder voor de helft;
5.6.
in het geval de man zich niet uiterlijk vóór 1 maart 2019 jegens de (advocaat van de) vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen:
bepaalt dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de opbrengst aan partijen ieder voor de helft toekomt; bepaalt dat de eventuele kosten van het transport voor rekening van beide partijen komen, ieder voor de helft;
5.7.
bepaalt dat, in het geval de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde en de man niet vóór 1 april 2019 meewerkt aan de verkoop van de woning, het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de man aan de makelaar om de woning in de verkoop te brengen;
5.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op
3 oktober 2018.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑10‑2018