Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/138
138 Regeling
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS455821:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Hugenholz/Heemskerk 2012, nr. 198 maakt in navolging van Zonderland onderscheid tussen zuiver en onzuiver bindend advies. Van zuiver bindend advies is sprake als een derde een beslissing moet nemen over een onderwerp waarover geen geschil is, maar wel een beslissing moet worden genomen. Een derde moet dan een leemte in de overeenkomst opvullen. Van onzuiver bindend advies is sprake als een derde een geschil moet beslissen. In feite is er dan geen sprake van een overeenkomst maar van rechtspraak. In deze paragraaf wordt het zuiver bindend advies buiten beschouwing gelaten. Zie verder Ernste 2012, p. 1-3 en de daar genoemde literatuur.
Zie voor voorlopige bewijslevering in de bindend-adviesprocedure: Ernste 2012, p. 255-256.
Ernste 2012, p. 19-24.
Hugenholz/Heemskerk 2012, nr. 198.
Ernste 2012, p. 45-48 is van mening dat een beroep op het bestaan van een bindend-adviesovereenkomst moet leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring conform HR 22 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9117, NJ 1986, 275, m.nt. P.A. Stein (Van Delft/Drukkerij Van Boxtel), welk arrest overigens is gewezen vóór de invoering van art. 1022 Rv. Zij voert daartoe aan dat een wettelijke grondslag is vereist voor het ontnemen van de bevoegdheid aan de overheidsrechter en dat de goede procesorde voorkomt dat in een te laat stadiumvan de procedure met succes het principale niet-ontvankelijkheidsverweer kan worden aangevoerd. De argumenten voor onbevoegdverklaring van de rechter wegen naar mijn mening echter zwaarder. Ten eerste wordt met een beroep op een bindend-adviesovereenkomst beoogd dat de overheidsrechter wordt uitgesloten. In HR 24 september 1964, ECLI:NL:HR:1964:AC4487, NJ 1965, 359, m.nt. J.H. Beekhuis (De Rooy/Hillen) overweegt de Hoge Raad dat door een bindend-adviesregeling de partijen “worden afgetrokken van de rechter die de wet haar toekent”. In dezelfde zin: Meijer 1992, p. 66 en de daar genoemde literatuur. Ten tweede is een beroep op de onbevoegdheid van de gewone rechter een exceptief verweer dat uiterlijk bij conclusie van antwoord – “voor alle weren” – moet worden gevoerd (zie art. 11, 110 en 1022 Rv). Dit heeft als groot proceseconomisch voordeel dat de overheidsrechter vooraf, direct aan het begin van de procedure, beslist over zijn bevoegdheid. Ten derde is het, vanwege de overeenkomsten tussen arbitrage en bindend advies, gewenst om aansluiting te zoeken bij de voor arbitrage geldende regeling.
HR 29 januari 1931, NJ 1931, p. 1317, m.nt. E.M. Meijers (Huize Lydia); HR 18 juni 1993, ECLI:NL: HR:1993:ZC1001, NJ 1993, 615 (Gruythuysen/Stichting Centraal Ziekenfonds).
Partijen kunnen overeenkomen dat een geschil1 zal worden beslist door één of meer derden, welke uitspraak geldt als een advies dat partijen bindt en de kracht heeft van een tussen partijen gesloten overeenkomst.2 Het bindend advies kent een summiere regeling in art. 7:900 e.v. BW over de vaststellingsovereenkomst.3 Aangezien een bindend advies de kracht van een overeenkomst heeft, kan nakoming bij de gewone rechter worden gevorderd als een partij zich niet houdt aan het bindend advies.4
De gewone rechter dient zich naar mijn mening onbevoegd te verklaren als bindend advies is afgesproken.5 De gewone rechter wordt echter niet geheel buitengesloten. Achteraf kan ten overstaan van de gewone rechter de bindende kracht van een advies worden bestreden. De maatstaf die de rechter daarbij hanteert is of een advies naar zijn inhoud of wijze van totstandkoming zo zeer indruist tegen redelijkheid en billijkheid dat het naar uit de goede trouw voortvloeiende maatstaven onaanvaardbaar zou zijn de wederpartij daaraan te houden (art. 7:904 BW).6