RFR 2014/68
Gezag en omgang. Heeft een beslissing waarbij het vaststellen van de vorm, frequentie en duur van de omgang aan het Omgangshuis wordt overgelaten en de met het gezag belaste ouder wordt gedwongen daaraan mee te werken, een wettelijke basis?
HR 28-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:748
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 maart 2014
- Magistraten
Mrs. F.B. Bakels, G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek
- Zaaknummer
13/03866
- Conclusie
A-G mr. F.F. Langemeijer
- JCDI
JCDI:ADS917990:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:748, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑03‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:22, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑01‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑08‑2013
- Wetingang
Art. 1:253a lid 5, 1:377a BW; art. 611a Rv; art. 8 EVRM
Essentie
Gezag. Omgang.
Heeft een beslissing waarbij het vaststellen van de vorm, frequentie en duur van de omgang aan het Omgangshuis wordt overgelaten en de met het gezag belaste ouder wordt gedwongen daaraan mee te werken, een wettelijke basis?
Samenvatting
De moeder heeft met de vader een affectieve relatie gehad, uit welke relatie, na beëindiging daarvan, in 2010 een dochter is geboren. De vader heeft haar erkend en de moeder oefent van rechtswege als enige het gezag over de dochter uit. In eerste aanleg heeft de vader, onder meer, verzocht een omgangsregeling te bepalen en daaraan een dwangsom ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.