Rb. Limburg, 11-06-2015, nr. C/03/204843 / FA RK 15-1170
ECLI:NL:RBLIM:2015:5770
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
11-06-2015
- Zaaknummer
C/03/204843 / FA RK 15-1170
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2015:5770, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 11‑06‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Voorlopige voorziening, Beschikking)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2015-0241
Uitspraak 11‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Verzoek om voorlopige voorziening ex de algemene regel 223 Rv afgewezen in voorlopige voorzieningenprocedure gelet op de bijzondere wettelijke regeling in de artikelen 821 tot en met 826 Rv en de daarin geregelde afwijkende bepalingen over inhoud en duur van de voorlopige voorzieningen en het ontbreken van de mogelijkheid van hoger beroep.
Partij(en)
Rechtbank Limburg
Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/204843 / FA RK 15-1170
Beschikking van 11 juni 2015 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. A.E.P. Kooi, kantoorhoudend te Schinnen,
tegen:
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. E. Meuwissen, kantoorhoudend te Maastricht.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
De vrouw heeft een echtscheidingsprocedure bij deze rechtbank geëntameerd.
1.2.
De man heeft verzocht voor de duur van het geding een beslissing te geven over:
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning;
- de toevertrouwing van het minderjarig kind aan hem.
1.3.
De vrouw heeft op 11 mei 2015 een verweerschrift, tevens inhoudend een zelfstandig verzoek, ingediend. De vrouw verzoekt een beslissing te geven over:
- de toevertrouwing van het minderjarig kind aan haar;
- afgifte van de goederen strekkende tot het dagelijks gebruik van haarzelf enhet minderjarig kind;
- indien en voor zover het minderjarig kind aan haar wordt toevertrouwd en zij verplicht wordt terug te verhuizen naar [woonplaats], of de omgeving van [woonplaats], het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan haar toe te kennen.
Bij wege van voorwaardelijk zelfstandig verzoek als bedoeld in artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verzoekt de vrouw:
- haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats].
1.4.
Op 12 mei 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.5.
De vrouw heeft ter zitting producties overgelegd.
2. De beoordeling
2.1.
De toevertrouwing van het kind
De vrouw is sinds 30 maart 2015 met het minderjarig kind van partijen met roepnaam [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2009], uit de echtelijke woning in [woonplaats] vertrokken. De vrouw woont thans met [minderjarige] bij haar ouders in [woonplaats] ([woonplaats]) en stelt dat zij voornemens is zich met [minderjarige] permanent in [woonplaats] te vestigen. [minderjarige] gaat reeds in [woonplaats] naar school.
De man verzet zich tegen de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [woonplaats].
De verhuizing van de vrouw benodigt de toestemming van de andere gezagsdragende ouder. De man stelt die toestemming niet te willen verlenen omdat de afstand tussen [woonplaats] en [woonplaats] en de beperkte financiële middelen een normaal contact tussen hem en [minderjarige] onmogelijk maken.
Beide partijen claimen tijdens het huwelijk de zorg voor [minderjarige] te hebben gehad.
De vrouw heeft ter zitting uitvoerig weergegeven op welke wijze de dagelijkse verzorging van het minderjarig kind tijdens het huwelijk tussen partijen werd verdeeld en geregeld. Volgens de vrouw is zij hoofdzakelijk - ondanks het feit dat zij fulltime werkzaam was - belast geweest met de zorg voor het minderjarige kind. De man heeft weliswaar betwist dat de vrouw de hoofdverzorger is geweest, maar hij heeft de beschrijving van de vrouw en de toelichting over hoe de verzorging in zijn werk is gegaan niet gemotiveerd weerlegd. De man heeft ook niet gesteld dat de verzorgende en opvoedkundige capaciteiten van de vrouw te kort schieten of dat het thans niet goed gaat met [minderjarige]. Gelet hierop en nu [minderjarige] sinds 30 maart 2015 met de vrouw in [woonplaats] woont en daar ook naar school gaat, bestaat aanleiding de status quo te handhaven. Niet om de handelwijze van de vrouw te belonen maar omdat de belangen van [minderjarige] daarmee het meest zijn gediend.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de vrouw om [minderjarige] aan haar toe te vertrouwen voor toewijzing gereed ligt. Het ‘spiegelbeeldig’ verzoek van de man zal worden afgewezen.
2.2.
De vervangende toestemming tot verhuizing
Voor wat betreft het op artikel 223 Rv steunende verzoek van de vrouw om haar (alsnog) vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar [woonplaats] moet worden voorop gesteld, dat elk van beide echtgenoten gedurende de echtscheidingsprocedure op de voet van artikel 821 Rv voorlopige voorzieningen kan vragen. De opsomming van de door elk van de echtgenoten te vragen en de door de rechter te treffen voorlopige voorzieningen in artikel 822 en 823 Rv is limitatief. Sinds de beschikking van de Hoge Raad van 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3533) is het bovendien een uitgemaakte zaak is dat de wet(geschiedenis) en de aard van de verzoekschriftprocedure zich niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv op verzoekschriftprocedures. Daarbij heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de wetgever, door alleen in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed in de artikelen 821 tot en met 826 Rv voorlopige voorzieningen wettelijk te regelen, daarbuiten de mogelijkheid van een voorlopige voorziening in de verzoekschriftprocedure heeft willen uitsluiten. De vraag evenwel of de bijzondere wettelijke regeling van voorlopige voorzieningen in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed in die zaken overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed wél uitsluit, heeft de Hoge Raad onbeantwoord gelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank verzet de aard van de zaak zich tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed. Een andere conclusie zou ook niet goed passen binnen het systeem van de wet, waarin de wetgever in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed, in de artikelen 821 tot en met 826 Rv, een bijzondere wettelijke regeling heeft getroffen die op een aantal cruciale punten, zoals de inhoud en de duur van de te treffen voorlopige voorzieningen en het ontbreken van de mogelijkheid van hoger beroep, afwijkt van de algemene regeling van artikel 223 Rv.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing met [minderjarige] naar [woonplaats].
2.3.
Het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning
De man heeft verzocht te bepalen dat het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de daartoe behorende inboedel voor de duur van het geding aan hem zal worden toegewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard bereid te zijn tijdelijk uit de echtelijke woning te vertrekken, zodat de vrouw met [minderjarige] daarin kan terugkeren.
De vrouw maakt enkel aanspraak op het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de daartoe behorende inboedel indien [minderjarige] aan haar zou worden toevertrouwd én de rechtbank haar tevens zou verplichten met [minderjarige] terug te verhuizen naar [woonplaats]. Daarmee draagt het zelfstandig verzoek van de vrouw een voorwaardelijk karakter. Nu de rechtbank de vrouw indachtig hetgeen in overweging 2.2. is overwogen in het kader van deze procedure niet kan verplichten tot terugverhuizing, is de voorwaarde waaronder het zelfstandig verzoek is geformuleerd niet in vervulling gegaan en hoeft de rechtbank daar geen beslissing op te geven.
Het verzoek van de man zal als niet of onvoldoende weersproken door de vrouw worden toegewezen.
2.4.
De afgifte van de goederen tot dagelijks gebruik strekkende
Partijen hebben ter zitting verklaard in onderling overleg afspraken te zullen maken over de afgifte door de man van de door de vrouw verzochte goederen, die volgens haar strekken tot het dagelijks gebruik van haarzelf en [minderjarige]. Daarmee is het belang bij een beslissing van de rechtbank weggevallen. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
2.5.
Aangezien de omstandigheden van de echtgenoten zulks vergen, treft de rechtbank voor de duur van het geding de hierna te melden voorlopige voorzieningen.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing;
3.2.
vertrouwt het minderjarige kind [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2009], toe aan de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de man bij uitsluiting van de vrouw zal zijn gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning: staande en gelegen aan de [adres] [woonplaats], met al hetgeen daartoe behoort;
3.4.
beveelt voor zoveel nodig dat de vrouw deze woning met onmiddellijke ingang dient te verlaten en bepaalt dat de vrouw de woning verder niet meer mag betreden zonder toestemming van de man;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2015 in tegenwoordigheid van mr. M.P.I. Kubben, griffier. | ||
Tegen deze uitspraak staat voor partijen geen hoger beroep open. | ||