Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van:- 8 februari 2017, genummerd 2017039879, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met tot en met 27; 100 tot en met 146; 550 tot en met 779 (proces-verbaal I);- 20 april 2017, genummerd 2017039879, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 58 (proces-verbaal II).Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Rb. Midden-Nederland, 26-06-2018, nr. 16/705313-17 (P)
ECLI:NL:RBMNE:2018:2874
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
26-06-2018
- Zaaknummer
16/705313-17 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2018:2874, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 26‑06‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:1201
Uitspraak 26‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Een 27-jarige man uit Lelystad is door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar. Hij probeerde vorig jaar februari in Lelystad zijn zusje en haar vriend te vermoorden. De zaak is behandeld in de extra beveiligde rechtbank bij Schiphol. Er is een voorgeschiedenis tussen de familie van de verdachte en zijn zusje en haar vriend. In 2016 heeft er een geweldsincident plaatsgevonden in De Eem in Lelystad. Een aantal maanden later gebruikte een familielid de omschrijving in bankoverboekingen van één eurocent om bedreigingen te uiten. Het zusje van de verdachte heeft het ouderlijk huis verlaten omdat zij een liefdesrelatie had. Die vriend kwam niet uit de Jezidi-cultuur. In het dossier bevinden zich sterke aanwijzingen dat er sprake is van eergerelateerd geweld. De verdachte heeft urenlang voor het station in Lelystad gewacht op zijn zusje en haar vriend. Hij richtte het vuurwapen op de vriend en schoot, maar miste. Zijn zusje sprong in het water. Hij richtte het wapen toen op zijn zusje, maar het wapen weigerde. Toen zij uit het water probeerde te klimmen heeft hij haar in het water gegooid. Na een worsteling heeft hij haar minutenlang onder water gehouden tot zij niet meer bewoog. Als ze niet was gereanimeerd was ze overleden. Het gaat om een zeer gewelddadig incident dat op klaarlichte dag op de openbare weg vlakbij het centraal station in Lelystad heeft plaatsgevonden. Het is op geen enkele manier aan de verdachte te danken dat de slachtoffers het hebben overleefd. Dit alles brengt de rechtbank ertoe om een lange celstraf op te leggen. De straf is gelijk aan de eis van de officier van justitie.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingsplaats: Justitieel Complex Schiphol
Parketnummer: 16/705313-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 juni 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] (Irak),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 november 2017, 10 januari 2018, 21 maart 2018 en 12 juni 2018. Eerder is de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2017, 11 juli 2017 en 6 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en mr. A Taner, advocaat te Lelystad, alsmede mr. mr. N.B. Nijenhuis namens de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.
2. TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 en 2:
op 7 februari 2017 te Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1]) (feit 1) en [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2]) (feit 2) opzettelijk te doden, telkens primair ten laste gelegd als poging tot moord, subsidiair als poging tot doodslag;
Feit 3:
op 7 februari 2017 te Lelystad een pistool en drie scherpe patronen voorhanden heeft gehad.
3. VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij acht het onder 3 ten laste gelegde feit ook bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot moord zoals onder feit 1 en 2 ten laste gelegd. Volgens de raadsman kan wel wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen1.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit, welke bewijsmiddelen telkens slechts worden gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis worden bij het bespreken van de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2 tussendoor bewijsoverwegingen opgenomen. Deze bewijsoverwegingen worden in het vonnis cursief weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
[slachtoffer 2] heeft op 7 februari 2017 verklaard dat zij die dag om half twee in Lelystad moest zijn bij de rechtbank. Ze had een verhoor van een zaak van april over een zaak van haar familie. Zij kwam met haar vriend [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt telkens: [slachtoffer 1]) daar aan.2.Ze is met [slachtoffer 1] naar buiten gelopen toen ze klaar was in de rechtbank. Ze liepen naar links de hoek om bij de rechtbank en daarna weer links bij het water. Ze liepen tussen het gebouw en het water. Ze hoorde iemand roepen: “Hey hey”. Ze keek achterom en zag haar broer [verdachte]. Ze zag direct dat hij in zijn rechterhand een vuurwapen gericht op hun hield. Ze hoorde direct daarna een knal en daarna weer een knal. Ze herkende deze knallen als schoten van een vuurwapen. Ze is daarop in het water gesprongen. Ze zag haar broer haar kant op komen met het vuurwapen in zijn handen. Ze zag dat hij op haar probeerde te schieten maar het wapen deed het niet. Vervolgens gooide hij haar in het water. Ze heeft hem gesmeekt om haar leven. Vanaf dat moment weet ze niet meer wat er is gebeurd.
Hij heeft op haar geschoten en op [slachtoffer 1]. Ze hoorde hem tegen [slachtoffer 1] schreeuwen: “Jij gaat dood ik ga je dood maken”. Toen ze in het water lag zei hij tegen haar in het Irakees: “En jij bent al dood”.3.
[slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) heeft verklaard dat [slachtoffer 2] zijn vriendin is.4.Nadat [slachtoffer 2] was gehoord liep hij met haar de rechtbank uit. [slachtoffer 2] en hij sloegen links en dan weer links af bij de rechtbank. Ze liepen langs de zijkant van het gebouw. [slachtoffer 1] hoorde voetstappen aan komen rennen. Hij keek achterom en zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]), de broer van [slachtoffer 2], met een vuurwapen naar hem gericht op hun af kwam rennen. [slachtoffer 2] en hij renden weg. [slachtoffer 2] rende weg en hij rende naar rechts het grasveld op. Hij zag een kogel op de reling afketsen. [slachtoffer 1] rende weg en zag dat hij achter hem aan kwam rennen. Hij keek om en zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt telkens: [verdachte]) weer terug rende. Hij zag hem op de rug. Hij zag hem bewegingen maken gelijkend op het laden van een vuurwapen. Hij zag [slachtoffer 2] niet meer. Hierna is hij [verdachte] ook uit het oog verloren.5.
In het voormalig gebouw van het Openbaar Ministerie (hierna: OM-gebouw) te Lelystad zijn diverse cameraposities ingericht die deels gericht zijn op de openbare weg. Deze cameraposities hebben het incident op 7 februari 2017 bijna volledig vastgelegd.
Als verdachte wordt aangemerkt: [verdachte].
Het slachtoffer betreft: [slachtoffer 2]
De vriend van het slachtoffer betreft: [slachtoffer 1].
Hierna wordt een beschrijving gegeven over hetgeen op de printscreens van de camerabeelden te zien is.6.
14.50.35
uur:
Op de beelden van de camera die gericht is op de in- en uitgang van het gebouw, ziet verbalisant dat het slachtoffer en haar vriend arm in arm lopen.
14.50.38
uur:
Het slachtoffer en haar vriend kijken ongeveer gelijktijdig over hun rechterschouder. Vervolgens ziet verbalisant dat verdachte aan komt rennen. Verdachte heeft zijn rechterarm uitgestrekt en houdt deze gericht in de richting van het slachtoffer en haar vriend. Verbalisant ziet dat verdachte een zwart voorwerp in zijn rechterhand houdt. Verbalisant ziet dat het slachtoffer en haar vriend beginnen te rennen.7.
14.50.40
uur:
Verbalisant ziet dat de vriend van het slachtoffer rechtsaf over de brug rent. Het slachtoffer rent rechtdoor. Verdachte richt het zwarte voorwerp op de vriend en verbalisant hoort een schot, dat verbalisant ambtshalve herkent als zijnde een vuurwapenschot. Gelijktijdig hoort verbalisant een angstige gil.8.
14.49.21
uur:
Op de beelden van voorgaande camerapositie ziet verbalisant dat verdachte zijn renweg vervolgt achter het slachtoffer aan. Verbalisant ziet dat hij daarbij ook zijn linkerhand bijsluit bij het zwarte voorwerp in zijn rechterhand. Dit voorwerp benoemt verbalisant vanaf dit moment als vuurwapen.
Vanaf dit moment schakelt verbalisant over naar een andere camerapositie, gesitueerd aan de buitenzijde van het voormalige OM-gebouw. Deze camera loopt in tijd achter op voorgaande camerapositie. Verbalisant ziet op deze beelden het trottoir waarover het slachtoffer rent en dat zij wordt achtervolgd door verdachte. Rechts van het slachtoffer is een gracht gesitueerd. Aan de linkerzijde van het slachtoffer is het OM-gebouw. De gracht is aan beide zijden omsloten door een reling. Verbalisant ziet vervolgens dat het slachtoffer een scherpe wending naar rechts maakt en vervolgens een soort zweefduik maakt over de grachtreling. Ze valt in de gracht.9.
14.49.26
uur:
Verbalisant ziet dat verdachte nog steeds het zwarte vuurwapen in zijn rechterhand heeft. Hij maakt een trekkende beweging waarbij hij de bovenzijde van het vuurwapen vasthoudt. Verbalisant herkent deze beweging ambtshalve als een sledebeweging voor een pistool. Middels deze beweging kan een nieuw patroon in de pistoolkamer worden gebracht waardoor deze weer gereed is voor gebruik. Verbalisant ziet dat hij vervolgens het pistool richt in de richting waar het slachtoffer te water is geraakt. Vervolgens ziet verbalisant dat verdachte nog meer handelingen verricht aan het pistool. Vervolgens werpt hij het pistool op de grond.10.
14.50.09
uur:
Verbalisant ziet het slachtoffer weer in beeld komen. Verbalisant ziet haar dan in het water spartelen. Verbalisant ziet vervolgens dat verdachte bukt om het pistool op te maken (de rechtbank begrijpt: pakken) dat hij even daarvoor op de grond heeft geworpen. Verbalisant ziet daarop dat hij weer enkele wapenhandelingen verricht aan het pistool. Verbalisant ziet dat hij terug rent over het trottoir in de richting van de in- en uitgang van het gebouw en aldaar de brug over rent waar ook de vriend van het slachtoffer eerder overheen rende. Hij houdt daarbij het pistool vast. Tussentijds heeft het slachtoffer de overkant van de gracht bereikt. Zij klautert via een zwemtrapje omhoog. Verbalisant ziet vervolgens dat verdachte bij het slachtoffer aankomt. Zij is in de tussentijd over de reling geklommen.
Om 14.50.04 uur verdwijnen zowel het slachtoffer als verdachte buiten het beeld van de camera. Om 14.50.08 uur verschijnen zij weer in beeld.
Verbalisant ziet dat verdachte het slachtoffer over de reling heen gooit. Zij raakt vervolgens te water. Vervolgens ziet verbalisant dat verdachte iets zwarts op de rand waarop de reling is bevestigd laat vallen. Verdachte klimt vervolgens over de reling en springt het slachtoffer achteraan in de gracht. Het slachtoffer probeert wederom via hetzelfde zwemtrapje omhoog te krabbelen. Verdachte beweegt zich naar het slachtoffer die op dat moment op het zwemtrapje staat. Verdachte slaat zijn rechterarm om de hals van het slachtoffer en omsluit met zijn linkerhand ook het lichaam van het slachtoffer. Verbalisant ziet aan de beweging van verdachte dat hij grote kracht uitoefent op het slachtoffer, waarbij het slachtoffer krachtig verweer probeert te bieden aan deze uitgeoefende kracht. Vervolgens ziet verbalisant dat verdachte slaagt in zijn poging om het slachtoffer van het zwemtrapje te ontzetten. Verdachte en het slachtoffer komen in een gevecht, waarbij verdachte zich op enig moment onder het slachtoffer bevindt. Verdachte poogt daarbij met kracht het slachtoffer naar beneden te trekken. Verdachte heeft daarbij zijn hoofd boven water. Hij maakt daarbij ook gebruik van zijn linkerbeen waarmee hij probeert deze om het lichaam te sluiten. Gedurende het gevecht ziet verbalisant wisselend de bovenlichamen van zowel het slachtoffer als verdachte boven het water uit komen. Vervolgens ziet hij op een gegeven moment dat alleen verdachte nog boven het water uitkomt. Hij zit met zijn handen in het water en oefent daarbij neerwaartse kracht uit. Hij blijft zichzelf daarbij zijdelings verplaatsen waarbij hij half gebukt in het water zit.11.
Om 14.51.02 uur ziet verbalisant dat verdachte een onnatuurlijke lichaamsomwenteling naar links maakt, waarbij zijn handen onder water blijven. Gedurende dit tafereel ziet verbalisant geen enkel teken van het slachtoffer boven water. Verdachte verplaatst zich op een gegeven moment in de richting van de zwemtrap. Hij houdt daarbij continu zijn handen onder water en heeft zichtbaar moeite om zichzelf te verplaatsen in het water. Hij neemt een soort slepende lichaamshouding aan. Gedurende deze handelingen ziet verbalisant geen teken van het slachtoffer. Verdachte komt aan bij het zwemtrapje, pakt met beide handen de verticale stijlen van de zwemtrap vast en blijft in het water staan. Dit is omstreeks 14.51.45 uur. Deze houding houdt hij aan tot 14.52.24 uur. Vanaf dat moment ziet verbalisant dat verdachte een op- en neergaande beweging maakt met zijn lichaam tot 14.52.31 uur. Vervolgens ziet verbalisant dat verdachte via het zwemtrapje het water uitgaat. Omstreeks 14.52.43 uur ziet verbalisant dat verdachte niet meer in contact is met het water. Vervolgens klimt verdachte omhoog op de zwemtrap. Hij klimt over de reling en verdwijnt uit beeld. Vervolgens ziet verbalisant dat er omstreeks 14.53.04 uur iets in het water valt. Hij ziet spetters en diverse waterrimpels ontstaan. Omstreeks 14.53.09 ziet verbalisant dat verdachte wederom over de reling heen klimt en via het zwemtrapje te water gaat. Omstreeks 14.54.37 uur komen de eerste politiemedewerkers om de hoek van het OM-gebouw aan rennen. Door de politiemedewerkers wordt gezien dat in de directe nabijheid van verdachte het lichaam van het slachtoffer in het water drijft, waarbij de achterzijde van het lichaam zichtbaar is voor de politiemedewerkers. Het gezicht van het slachtoffer en de voorzijde van het lichaam drijven voorover in het water. De politiemedewerkers starten daarop de hulpverlening.12.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zich op 7 februari 2017 omstreeks 14.50 uur op het
NS-station te Lelystad bevond. Hij is de Stationslaan overgestoken in de richting van de Schepenen. Halverwege twee gebouwen, gelegen aan de Schepenen, hoorde hij een luide knal achter zich. Hij draaide zich om en zag achter zich, ongeveer acht meter bij hem vandaan, een donker gekleurde persoon met een baard die een pistool gericht hield op een donker gekleurde man. Hij zag dat die man wegrende vanaf het fietspad over het gras in de richting van de daar gelegen zorgflat. Hij hoorde vervolgens nog een knal. Hij zag dat de man met de baard het pistool gericht hield in de richting van de wegrennende donkere man.13.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op 7 februari 2017 om 14.50 uur een afspraak had bij de rechtbank Lelystad. Hij kwam vanaf de achterzijde van de rechtbank aangelopen. Hij zag dat een man een vuurwapen tevoorschijn haalde, richtte en op een andere jongen schoot. Hij zag dat deze jongen richting de Schouw wegrende. Hij zag dat de man vervolgens het wapen op het meisje richtte en dat het wapen toen weigerde.14.Het pistool ging niet af. De man probeerde het te herstellen door aan de loop te zitten.15.
[getuige 3] heeft verklaard dat hij op 7 februari 2017 naar Lelystad was gekomen. Hij stond voor het verkeerslicht dat op rood stond. Vervolgens zag hij dat een jongen schuin achter hem vandaan kwam en door het rode licht rende. Vervolgens hoorde hij een harde knal. De jongen kwam links van hem vandaan rennen. [getuige 3] denkt dat hij vanaf het station en/of de bussen vandaan kwam rennen.16.[getuige 3] stond met zijn rug naar het spoor en met zijn gezicht naar de rechtbank voor het verkeerslicht. Als je schuin naar links kijkt zie je de rechtbank. De jongen die achter hem vandaan kwam rennen duwde het slachtoffer de gracht in. Daarna sprong hij zelf de gracht in en hield vervolgens het slachtoffer onder water.17.
Op 7 februari 2017 omstreeks 15.00 uur bevond een inspecteur van politie zich op de openbare weg te Lelystad in reactie op een melding van een schietincident. Bij dit incident bleek het, in het dossier nader genoemde slachtoffer [slachtoffer 2], te water te zijn geraakt. Door collega’s van de politie Lelystad werd zij uit het water gehaald. Verbalisant zag dat het slachtoffer niet aanspreekbaar was. Hij voelde en hoorde geen hartslag. Hij zag en voelde dat het slachtoffer niet ademde. Hij is gestart met reanimeren van het slachtoffer. Door collega’s werd de zogenaamde AED aangesloten. Na ongeveer één minuut zag en hoorde hij dat het slachtoffer zelfstandig begon te ademen en voelde hij een hartslag.18.
In een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] staat het volgende letsel omschreven:
- diverse striemen over lichaam’
- buitenwater in mond en keel;
- storingen in het bewustzijn, van voorbijgaande aard;
- bijna verdrinking, reanimatie plek ongeval, bewaking intensive care.19.
Op 7 februari 2017 omstreeks 16.15 uur heeft de politie Midden-Nederland forensisch onderzoek verricht.20.Het onderzoek is verricht op de openbare weg, genaamd Schepenen te Lelystad. Voorafgaand aan het onderzoek op de plaats delict heeft verbalisant in het voormalig pand van het Openbaar Ministerie beelden bekeken van de bewakingscamera’s naast het pand. Hierop was vrijwel het gehele incident te zien.
Op de Schepenen had de politie enkele pionnen neergezet op plaatsen waar ze voorwerpen hadden aangetroffen. Verbalisant heeft diverse voorwerpen voorzien van markeringsbordjes.
Verbalisant zag bij markeringsbordje nummer 2 een huls liggen. Dit komt overeen met de plaats waar verdachte in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Bij nummer 3 zag verbalisant een patroon liggen. Op de camerabeelden was te zien dat verdachte geprobeerd heeft te schieten op het slachtoffer maar dat het vuurwapen weigerde. Zowel de huls als het patroon waren van het kaliber . 45.21.
[verdachte] (hierna: verdachte) heeft verklaard dat het klopt dat hij op 7 februari 2017 omstreeks 11.30 uur op het centraal station Lelystad was. Hij had zicht op de rechtbank. Hij was aan het wachten.22.Verdachte had toen een geladen vuurwapen bij zich.23.Op een gegeven moment zag hij zijn zusje [slachtoffer 2] met de man die hem24.had neergeschoten. Verdachte zag ze en heeft geschoten. Hij zag ze bij het hoekje van de rechtbank lopen. Hij ging rennen en heeft een schot gelost. Daarna is zijn zusje in het water gevallen. [slachtoffer 1] rende weg. Verdachte is naar zijn zus gegaan. Ze lag in het water.25.Verdachte kan zich herinneren dat hij met een geladen pistool op zijn zusje heeft gericht. Hij heeft het wapen op de grond gelegd en is vervolgens zelf het water in gegaan. Op de vraag van de voorzitter van de rechtbank of het klopt dat hij zijn zusje met kracht bij de hals en nek heeft vastgepakt en haar minutenlang onder water heeft gehouden, heeft verdachte geantwoord: “ja”.26.Verdachte dacht dat hij zijn zusje had doodgemaakt.27.Verdachte heeft het vuurwapen in het water gegooid.28.
Voorbedachte raad
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarnaast gaat het bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Indicaties voor voorbedachte raad
Geweldsincident op 23 april 2016
De familie [familie verdachte] heeft zich op 23 april 2016 verzameld en is met drie auto’s naar het huis van [slachtoffer 1] gereden. Daar aangekomen zijn er stenen en stokken uit de kofferbakken van de auto’s gepakt. [slachtoffer 1] zag vanuit het keukenraam dat [verdachte] richting de deur liep, dat hij naar zijn broeksband greep en een wapen op hem richtte. [slachtoffer 1] heeft hierop met een vuurwapen op de benen van [verdachte] gericht. [verdachte] bleef naar voren lopen. Toen [slachtoffer 1] een knal hoorde heeft hij twee keer geschoten.29.Hierbij is [verdachte] geraakt.30.De rechtbank Midden-Nederland heeft [slachtoffer 1] bij vonnis van 14 december 2017 ter zake hiervan ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van noodweer.31.
[slachtoffer 2] had op 7 februari 2017 een verhoor van een zaak van april en over een zaak van haar familie. Nadat de politie haar vraagt wat er met haar familie is antwoordt zij als volgt: “Over de eerwraak en dat zij mij willen hebben en willen dood maken. Daarvoor ben ik gevlucht. Zij willen de eer behouden en daarom moet ik dood. Ik ben weg gegaan zonder een Irakese man en dat is niet goed volgens hun”.32.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat er in ieder geval vanaf 23 april 2016 animositeit bestond tussen de familie van verdachte enerzijds en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] anderzijds. Op genoemde datum heeft de familie van verdachte de confrontatie met [slachtoffer 1] gezocht. [slachtoffer 2] is gevlucht voor haar familie.
Bedreigingen via bankafschriften
Van 20 tot 27 juli 2016 vinden diverse overboekingen plaats op de ING-rekening [rekeningnummer] van [slachtoffer 2] vanaf de rekening van [A] met IBAN [rekeningnummer]:33.
Datum | Euro | Omschrijving |
27-07-2016 | 0,01 | je bent een vieze//vuile kankerhoer allemaal door jou/is mijn hele kanker leven verpest.//ik maak [slachtoffer 2] doood tause melek. k/kom terug// |
22-07-2016 | 0,01 | als ietsgebeurt met//onsvooral met papa en Mama en [B]//gaa jij dood tause |
Uit deze overschrijvingen blijkt dat de familie [familie verdachte] contact heeft gezocht met [slachtoffer 2] en haar en haar vriend met de dood bedreigen.
[slachtoffer 2] noemt haar vriend [slachtoffer 1].34.
Oproep van [slachtoffer 2] om als getuige te verschijnen
Op 19 januari 2017 is vanuit de rechtbank Midden-Nederland een brief verstuurd aan [slachtoffer 2] naar het adres [adres] te [woonplaats]. In de brief wordt zij opgeroepen om als getuige te verschijnen in het gerechtsgebouw Stationsplein 15 te Lelystad op 7 februari 2017 te 13.30 uur.35.Uit onderzoek is gebleken dat op het adres [adres] te [woonplaats] meerdere familieleden van [slachtoffer 2] hebben gewoond. Volgens de gemeenschappelijke basisadministratie zijn er op 7 maart 2017 andere bewoners op het adres ingeschreven.36.[slachtoffer 2] heeft op 7 februari 201737.verklaard dat door de rechtbank een brief is gestuurd dat zij op 7 februari 2017 op de rechtbank moest verschijnen. Die brief is naar het adres van haar moeder gestuurd op de [adres] in [woonplaats].38.
Doordat de oproep van [slachtoffer 2] om op 7 februari 2017 om 13.30 uur als getuige een verklaring af te leggen bij de rechtbank in Lelystad is verzonden naar een adres van de familie [familie verdachte], heeft de familie [familie verdachte] kennis kunnen nemen dat [slachtoffer 2] op genoemd tijdstip bij de rechtbank moest verschijnen.
Aanwezigheid van verdachte in de stationshal
De politie heeft de camerabeelden van 7 februari 2017 van 09.00 uur tot 12.30 uur bekeken naar de aanwezigheid van verdachte. Verdachte komt om 11.31 uur de stationshal binnenlopen.39.
De politie heeft ook de camerabeelden van 7 februari 2017 van 12.30 uur tot en met 15.30 uur bekeken. Vanaf het eerste moment van de beelden, 7 februari 2017 te 12.31 uur, zag verbalisant verdachte. Verdachte was van 12.30 uur tot 14.50 uur aanwezig in en om de stationshal en ging nergens anders heen. Verdachte hield constant zicht in de richting van de rechtbank.40.
Verbalisant ziet dat verdachte met een man spreekt.41.Om 12.42.00 uur schudden ze handen. Ze praten tot 12.42.40 uur. Om 12.42.52 uur loopt nn-man een dönerzaak binnen.42.Om 13.33.35 uur loopt nn-man de dönerzaak uit. Nn-man spreekt verdachte aan vanaf 13.33.45 uur. Ze spreken met elkaar tot 13.34.00 uur. Om 13.34.07 uur loopt nn-man richting de uitgang van de stationshal.43.
Om 14.50 uur rent verdachte de stationshal uit in de richting van de rechtbank.44.
[getuige 4] heeft in verband met een misdrijf waarvoor [verdachte] is aangehouden op 7 februari 201745.verklaard dat hij die dag bij het station naar de dönerzaak liep. Hij zag [verdachte] staan, ging naar hem toe en schudde zijn hand. [getuige 4] zei dat het koud was en nodigde hem mee naar binnen om thee te drinken. [verdachte] zei: “nee, ik ga zo weg”. [getuige 4] zag [verdachte] later nog een keer toen hij wegging en zei tegen hem: “Ga naar binnen je wordt ziek”.46.
Op 7 februari 2017 bevond verdachte zich aldus van 11.31 uur tot 14.50 uur in de stationshal van centraal station Lelystad. Hij was ruim vóór het tijdstip waartegen [slachtoffer 2] was opgeroepen in de stationshal aanwezig. Zijn blik was voortdurend op de rechtbank gericht. Hij werd twee keer aangesproken door een man die later [getuige 4] blijkt te zijn en gaat ondanks diens uitnodiging niet de dönerzaak in.
Verklaringen van verdachte omtrent zijn aanwezigheid in de stationshal
Op 8 februari 2017 heeft verdachte verklaard dat hij bij het station was, gewoon aan het eten. Hij wachtte op iemand die zou komen en hem weg zou brengen. Volgens verdachte was hij om 14.00 uur op het station.47.Het was 14.10 of 14.15 uur want hij keek op zijn telefoon. Hij heeft iets gegeten bij de snackbar in het station, een Turkse winkel. Verdachte wil de naam van de persoon op wie hij wachtte niet noemen. Hij stond op zijn vriend te wachten. Hij was daar een half uurtje à 40 minuten aan het wachten. Hij stond te wachten in de hal.48.
Uit de camerabeelden blijkt niet dat verdachte aan het eten was of bij een snackbar is geweest. Zijn verklaring dat hij 30 tot 40 minuten stond te wachten komt niet overeen met de beschrijving van de camerabeelden waaruit blijkt dat hij zich van 11.31 uur tot 14.50 uur in de stationshal begaf.
Op 25 juli 2017 heeft verdachte verklaard dat hij op het station was. Hij stond te wachten op een vriend die een telefoon aan hem zou verkopen.49.Hij was rond een uur of twaalf op het station. Hij stond binnen het station aan de kant van de rechtbank.50.Hij heeft één bekende op het station gezien van wie hij denkt dat die [C] heet.51.
De verdachte heeft ter zitting van 10 januari 2018 verklaard dat het klopt dat hij op 7 februari 2017 op het centraal station Lelystad was. Hij was op iemand aan het wachten omdat hij iets zou gaan kopen. Hij wil niet zeggen van wie hij iets zou kopen omdat hij die persoon er niet bij wil betrekken. Het klopt dat hij zicht had op de rechtbank. Iemand zou hem daar ophalen. Hij wil daar verder niets over zeggen. Hij wilde iets kopen wat niet hoorde. De persoon die hem zou ophalen was dezelfde persoon van wie hij iets zou kopen. Ze hadden daar afgesproken. Verdachte wil geen antwoord geven op de vraag waar die persoon vandaan moest komen. Verdachte heeft wat gegeten op het station. Hij heeft daar van alles gedaan. Hij was aan het wachten.52.
In eerste instantie heeft verdachte verklaard dat hij een telefoon ging kopen van een vriend van wie hij de naam niet wil zeggen. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij aan het wachten was om iets illegaals te kopen van een persoon van wie hij de naam niet wenst te noemen. Uit de camerabeelden blijkt niet dat verdachte van alles heeft gedaan in de stationshal of iets heeft gegeten, zoals door hem verklaard.
Verdachte heeft op de zitting van 12 juni 2018 verklaard dat hij op het centraal station Lelystad een verboden voorwerp zou kopen van een persoon van wie hij de naam niet wil noemen. Hij heeft met twee personen gesproken. Hij kan zich de namen van die personen niet herinneren. Verder heeft hij gezegd dat hij niet direct wist dat de twee personen die hij bij de rechtbank zag lopen zijn zusje [slachtoffer 2] en haar vriend [slachtoffer 1] waren.
Uit de camerabeelden en de verklaring van de getuige [getuige 3] blijkt dat verdachte vanuit de stationshal naar [slachtoffer 2] en haar vriend [slachtoffer 1] is toegerend met uitgestrekte arm met daarin een pistool en direct in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte niet direct wist of het [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren die hij zag lopen.
Verdachte noemt in geen van zijn verklaringen de naam van de vriend of bekende op wie hij aan het wachten was dan wel van wie hij een telefoon of een illegaal voorwerp zou kopen. Dit onderdeel van zijn verklaringen is daarom niet te verifiëren.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over de reden van zijn aanwezigheid in de stationshal die op diverse punten niet stroken met de beschrijving van de camerabeelden en getuigenverklaringen. Ook is een aantal elementen uit zijn verklaringen niet te verifiëren doordat verdachte hier verder geen informatie over geeft. Concluderend heeft verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven over de reden waarom hij in de stationshal aanwezig was.
Contra-indicaties voor voorbedachte raad
De verdediging heeft betoogd dat er contra-indicaties zijn voor voorbedachte raad. De omstandigheid dat het incident zich op klaarlichte dag bij de rechtbank voor het oog van meerdere camera’s heeft plaatsgevonden zou er volgens de raadsman op duiden dat geen sprake was van een uitgedacht plan.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat [slachtoffer 2] van haar familie is gevlucht en haar familie niet wist waar zij verbleef. Haar familie heeft op de hoogte kunnen raken van het feit dat [slachtoffer 2] op 7 februari 2017 naar de rechtbank zou komen omdat de oproep hiervoor naar het adres van haar moeder is verstuurd. Dit leverde voor verdachte bij uitstek een kans om haar te treffen.
Anders dan de raadsman beschouwt de rechtbank de omstandigheid dat verdachte rustig in het water bleef wachten totdat hij door de politie werd meegenomen, niet als een
contra-indicatie voor voorbedachte raad.
Een andere contra-indicatie zou volgens de verdediging zijn dat [slachtoffer 2] in eerste instantie zelf in het water is gesprongen. Verdachte kan niet van tevoren hebben bedacht om haar onder water te houden met het doel haar van het leven te beroven. De rechtbank acht het aannemelijk dat [slachtoffer 2] in het water is gesprongen uit angst voor verdachte nadat hij met een vuurwapen heeft geschoten. Vervolgens is zij uit het water geklommen en heeft verdachte haar terug in het water geduwd. De rechtbank ziet daarom ook hierin geen contra-indicatie voor voorbedachte raad.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 juni 2018 verklaard dat hij een post traumatische stress stoornis (hierna: PTSS) heeft als gevolg van de eerdere schietpartij op 23 april 2016 waarbij [slachtoffer 1] op hem heeft geschoten. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman op dezelfde zitting een brief van de huisarts overgelegd. De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit het dossier niet blijkt dat door een psycholoog of psychiater is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van PTSS. De huisarts van verdachte heeft niet de deskundigheid om een dergelijke stoornis te diagnosticeren en uit de brief van de huisarts volgt ook dat de PTSS vooral als anamnese (verhaal patiënt) naar voren komt. Ook als sprake zou zijn van PTSS bij verdachte is dat niet een contra-indicatie voor het bestaan van voorbedachte raad.
De rechtbank zijn ook geen andere contra-indicaties gebleken die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Conclusie
De rechtbank acht het op grond voorgaande bewijsmiddelen en overwegingen aannemelijk dat verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de hiervoor geschetste voorgeschiedenis tussen de familie [familie verdachte] enerzijds en [slachtoffer 2] en haar vriend [slachtoffer 1] anderzijds, te weten het geweldsincident op 23 april 2016 en de bedreigingen via bankoverschrijvingen. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van verdachte. Hij rende vanuit de stationshal naar [slachtoffer 2] en haar vriend, richtte een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] en schoot. Vervolgens rende hij achter [slachtoffer 2] aan die het water in is gesprongen. Hij richtte vuurwapen op [slachtoffer 2] maar het wapen weigerde. Vervolgens duwde hij [slachtoffer 2] terug het water in nadat zij op de kant was geklauterd. [slachtoffer 2] probeerde weer uit het water te klimmen maar het lukte verdachte het om haar van de zwemtrap te ontzetten. Vervolgens vond een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer 2] in het water plaats waarbij hij haar uiteindelijk langdurig onder water heeft gehouden tot zij niet meer bewoog. Hierna heeft hij [slachtoffer 2] nog in het water verplaatst richting de zwemtrap alwaar hij op haar is gaan staan en enkele seconden op en neer heeft bewogen.
Ook in het geval er geen sprake is van eergerelateerd geweld, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorbedachte raad. Verdachte heeft urenlang in de stationshal gewacht tot hij zijn zus en haar vriend zag waarna hij naar ze toe is gerend en eerder beschreven geweldshandelingen jegens beide slachtoffers heeft gepleegd.
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is geen sprake.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 juni 2018;
- -
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek, genummerd PL0900-2017039879-37, doorgenummerde pagina 8 e.v. (proces-verbaal II);
- -
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (onderzoek wapen en munitie), genummerd PL0900-2017039879-69, doorgenummerde pagina 45 e.v. (proces-verbaal II).
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 7 februari 2017 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- met een geladen pistool in de hand achter die [slachtoffer 1] aan is gerend en
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd "Jij gaat dood ik ga je dood maken" en
- vervolgens dat pistool op die [slachtoffer 1] heeft gericht en vervolgens in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 7 februari 2017 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- met een geladen pistool in de hand achter die [slachtoffer 2] aan is gerend en
- dat pistool heeft doorgeladen en heeft gericht op die [slachtoffer 2] die zich in het water bevond en
- die [slachtoffer 2], die inmiddels uit het water was gekomen, met kracht heeft vastgepakt en terug in het water heeft gegooid en
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd in het Irakees "En jij bent al dood" en
- die [slachtoffer 2] met kracht heeft vastgepakt bij de hals/nek en elders bij het lichaam en die [slachtoffer 2] vervolgens meerdere malen naar beneden onder water heeft getrokken en geduwd en
- vervolgens die [slachtoffer 2] minutenlang met haar gehele lichaam onder water geduwd heeft gehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
op 7 februari 2017 te Lelystad
- een wapen van categorie III sub 1, te weten een pistool, merk Ithaca, model 1911 A1, kaliber .45 ACP, en
- munitie van categorie III, te weten drie scherpe patronen, kaliber .45 ACP, merk IMI,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 en 2:
Telkens: Poging tot moord
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
7. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Over verdachte is een rapportage pro justitia van 27 juli 2017 opgemaakt door A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog, en H.T.J. Boerboom, psychiater, beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum.
Genoemde deskundigen rapporteren dat geen antwoord kan worden gegeven op de vraag of sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens omdat verdachte niet aan het onderzoek heeft meegewerkt. De deskundigen doen geen uitspraak over de vraag of het bewezen verklaarde al dan niet (verminderd) aan verdachte toe te rekenen is.
De rechtbank is, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte niet heeft meegewerkt aan genoemde rapportage, van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te oordelen dat het hiervoor bewezen verklaarde niet of in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
8. OPLEGGING VAN STRAF
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een lagere straf dient te worden opgelegd dan de officier van justitie heeft gevorderd. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is met zijn familie vanuit Irak gevlucht naar Nederland. Hij heeft hier een positieve bijdrage aan de maatschappij geleverd door een diploma praktijkonderwijs te halen en een baan te vinden bij Mitsubishi Almere. Ook in de penitentiaire inrichting laat hij een positieve houding zien.
Sinds het schietincident op 23 april 2016 lijdt verdachte aan PTSS. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum terwijl hij vanaf het eerste moment kenbaar heeft gemaakt mee te willen werken aan een dubbelrapportage van het NIFP. Die kans werd hem echter ontnomen toen de rechter-commissaris hem ter observatie liet opnemen in het Pieter Baan Centrum. Het rapport van het Pieter Baan Centrum duidt niet op de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Volgens de verdediging is geen sprake van een poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], maar van poging tot doodslag.
De raadsman vraagt de rechtbank er rekening mee te houden dat verdachte zijn leven lang moet verder leven met de angst dat er op enig moment een aanslag op zijn leven kan worden gepleegd door [slachtoffer 1].
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Uitgangspunt straftoemeting
De rechtbank merkt op dat de straffen die voor poging tot moord worden opgelegd de afgelopen jaren hoger zijn komen te liggen. De rechtbank wijst hierbij op de volgende uitspraken. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 23 mei 2018 een gevangenisstraf van 14 jaren opgelegd voor poging tot moord en diefstal van een auto met een valse sleutel (ECLI:NL:GHAMS:2018:1652). In deze uitspraak was het net als in de onderhavige zaak een wonder dat het slachtoffer niet is overleden. In een uitspraak van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 25 april 2018 is een gevangenisstraf van 12 jaren opgelegd voor poging tot moord. In deze zaak heeft de verdachte meermalen geprobeerd een vuurwapen door te laden en is hij met het wapen achter het vluchtende slachtoffer aan gegaan. In beide zaken was de verdachte nooit eerder veroordeeld voor een geweldsfeit.
Gelet op deze uitspraken neemt de rechtbank als uitgangspunt voor de straftoemeting voor één poging tot moord een bandbreedte van een gevangenisstraf van 10 tot 15 jaren. In dit geval is dit feit tweemaal bewezen verklaard. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht leidt deze bewezenverklaring niet een optelsom.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op brute wijze schuldig gemaakt aan poging tot moord op zijn zus [slachtoffer 2] en haar vriend [slachtoffer 1]. Hij heeft met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] geschoten maar hem niet geraakt. Vervolgens heeft hij het vuurwapen op zijn zus [slachtoffer 2] gericht, maar toen hij op haar wilde schieten weigerde het wapen. Daarop heeft hij haar in het water gegooid en met kracht van een zwemtrap afgeduwd. Vervolgens heeft hij haar willen te verdrinken door haar minutenlang onder water te houden. Nadat zij geen teken van leven meer gaf, is hij nog bovenop haar gaan staan en heeft hij op en neer bewogen terwijl hij zich aan de zwemtrap vasthield. Hij heeft haar voor dood achtergelaten met haar gezicht in het water. Als ze niet was gereanimeerd zou ze zijn overleden. Het is niet aan de wil of het handelen van verdachte te danken dat de slachtoffers dit gewelddadige incident hebben overleefd. [slachtoffer 2] en haar vriend hebben in doodsangsten verkeerd. Met deze bewezen geweldsdelicten heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van beide slachtoffers. Het gaat om een zeer ernstig geweldsdelict dat verdachte tot twee keer toe heeft gepleegd en waardoor de rechtsorde is geschokt.
In het dossier bevinden zich sterke aanwijzingen dat er sprake is geweest van eergerelateerd geweld. [slachtoffer 2] heeft het ouderlijk huis verlaten omdat zij een liefdesrelatie heeft met [slachtoffer 1], een man die niet uit de Jezidi-cultuur komt. Deskundige M.M. van Bruinessen, antropoloog, heeft verklaard dat het ten laste gelegde schietincident lijkt te zijn gericht op het laten verdwijnen van de smet op de eer van de familie. Bij eergerelateerd geweld is geen sprake van verjaring, aldus Bruinessen. [slachtoffer 2] zal – de verklaring van Van Bruinessen volgend – voor de rest van haar leven in onveiligheid en angst verkeren nu het verdachte niet is gelukt om haar om het leven te brengen en de eer van de familie nog niet is hersteld. De angst die [slachtoffer 2] al voor haar familie had sinds zij haar familie was ontvlucht, is met het bewezen verklaarde alleen maar versterkt. Ook haar vriend [slachtoffer 1] moet voor zijn leven blijven vrezen. Verdachte heeft geen inzicht gegeven in zijn motief om zijn daden te begaan en heeft daarmee de sterke aanwijzingen die duiden op eergerelateerd geweld niet ontkracht. Uit haar slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer 2] in grote angst leeft. Verdachte heeft die niet weggenomen. Dit neemt de rechtbank bij haar beoordeling als strafverzwarende omstandigheid mee.
Verder houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met het feit dat het schietincident op klaarlichte dag op de openbare weg vlakbij het centraal station Lelystad heeft plaatsgevonden. Omstanders en voorbijgangers zijn getuige geweest van de forse geweldshandelingen.
Verdachte heeft ook een vuurwapen en drie scherpe patronen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit hiervan levert een ernstige aantasting van de maatschappelijke veiligheid op.
Voorgaande feiten en omstandigheden leiden ertoe dat een vrijheidsbenemende straf van lange duur is aangewezen.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 30 april 2018, waaruit blijkt dat verdacht op 14 december 2017 is veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tegen goederen en medeplegen van bedreiging met de dood, pleegdatum 23 april 2016. Deze uitspraak is niet onherroepelijk.
De rechtbank heeft ook gelet op de omstandigheid dat het hiervoor bewezen volledig aan verdachte kan worden toegerekend, zoals onder punt 7 overwogen.
Conclusie
De ernst van met name de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten en de gevolgen hiervan voor de slachtoffers brengt de rechtbank ertoe om een hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 18 jaren passend en geboden is.
9. BESLAG
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de volgende in beslag genomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer: het vuurwapen en de drie scherpe patronen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich hier niet tegen verzet.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- -
een vuurwapen, merk Ithaca, model 1911 A1, kaliber .45 ACP;
- -
drie scherpe patronen, kaliber .45 ACP, merk IMI,
onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Met behulp van deze voorwerpen is het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feit begaan.
10. BENADEELDE PARTIJEN
10.1
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 40.200,52, bestaande uit de schadeposten:
- -
kleding en mobiele telefoon € 856,90
- -
immateriële schade € 30.000,00
- -
advocaatkosten € 9.343,62
De benadeelde partij vordert deze schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert ook wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze vordering geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit de verzochte schadevergoeding voor de kleding af te wijzen omdat niet blijkt dat de kleding is vernietigd, dan wel schade heeft opgelopen of niet langer bruikbaar is. Verder is volgens de raadsman van geen enkel goed een aankoopbewijs of kassabon aangeleverd door de benadeelde partij.
De gevorderde immateriële schadevergoeding en advocaatkosten acht de verdediging disproportioneel hoog.
10.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten kleding (€ 556,90) en mobiele telefoon (€ 250,-) ter hoogte van in totaal € 806,90 komt voor vergoeding in aanmerking.
Immateriële schadevergoeding
De schade voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade ter hoogte van in totaal € 25.000,00 komt voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 25.806,90 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 februari 2017 tot de dag van volledige betaling.
Overige niet-ontvankelijk
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Advocaatkosten
Met betrekking tot de gevorderde advocaatkosten hanteert de rechtbank het liquidatietarief dat is vastgesteld in overleg tussen de Nederlandse Orde van Advocaten en vertegenwoordigers van de rechterlijke macht en goedgekeurd door de Landelijke Overleggen Civiel bij de rechtbanken en gerechtshoven. Het salaris van de advocaat wordt begroot volgens het liquidatietarief, waarbij het bedrag van de te liquideren kosten afhankelijk is van de verrichte genormeerde werkzaamheden en het belang van de zaak. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het liquidatietarief af te wijken.
De rechtbank waardeert de door de advocaat van de benadeelde partij verrichte werkzaamheden in de volgende punten:
- -
het opstellen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]: 1 punt
- -
het bijwonen van de terechtzitting van 10 januari 2018: 1 punt
- -
het bijwonen van de terechtzitting van 12 juni 2018: 1 punt
--------
3 punten
Met betrekking tot het belang van de zaak geldt tarief III dat betrekking heeft tot zaken van een geldswaarde van € 20.000,00 tot € 40.000,00. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 695,00 met een maximum van 7 punten.
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 2.085,00 (3 x € 695,00) aan advocaatkosten. Verdachte zal worden veroordeeld in deze kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 25.806,90, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 februari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 164 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
10.2
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 35.514,90 bestaande uit de schadeposten:
- -
immateriële schade € 25.000,00
- -
advocaatkosten € 10.514,90
De benadeelde partij vordert deze schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert ook wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze vordering geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair acht de verdediging de gevorderde immateriële schadevergoeding en advocaatkosten disproportioneel hoog.
10.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schadevergoeding
De schade voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade ter hoogte van in totaal € 10.000,00 komt voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 10.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 februari 2017 tot de dag van volledige betaling.
Overige niet-ontvankelijk
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Advocaatkosten
Met betrekking tot de gevorderde advocaatkosten hanteert de rechtbank het liquidatietarief dat is vastgesteld in overleg tussen de Nederlandse Orde van Advocaten en vertegenwoordigers van de rechterlijke macht en goedgekeurd door de Landelijke Overleggen Civiel bij de rechtbanken en gerechtshoven. Het salaris van de advocaat wordt begroot volgens het liquidatietarief, waarbij het bedrag van de te liquideren kosten afhankelijk is van de verrichte genormeerde werkzaamheden en het belang van de zaak. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het liquidatietarief af te wijken.
De rechtbank waardeert de door de advocaat van de benadeelde partij verrichte werkzaamheden in de volgende punten:
- -
het opstellen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]: 1 punt
- -
het bijwonen van de terechtzitting van 10 januari 2018: 1 punt
- -
het bijwonen van de terechtzitting van 12 juni 2018: 1 punt
--------
3 punten
Met betrekking tot het belang van de zaak geldt tarief III dat betrekking heeft tot zaken van een geldswaarde van € 20.000,00 tot € 40.000,00. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 695,00 met een maximum van 7 punten.
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 2.085,00 (3 x € 695,00) aan advocaatkosten. Verdachte zal worden veroordeeld in deze kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 februari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 85 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
11. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
- -
een vuurwapen, merk Ithaca, model 1911 A1, kaliber .45 ACP;
- -
drie scherpe patronen, kaliber .45 ACP, merk IMI;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- -
wijst de vordering toe tot een bedrag van € 25.806,90;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2017 tot de dag van volledige betaling;
- -
verklaart voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 2.085,00;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 25.806,90 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 164 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- -
wijst de vordering toe tot een bedrag van € 10.000,00;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2017 tot de dag van volledige betaling;
- -
verklaart voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 2.085,00;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 10.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 85 dagen hechtenis;
- -
bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mrs. M.C. Stoové en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 februari 2017 te Lelystad, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- met een geladen pistool in de hand achter die [slachtoffer 1] aan is gerend en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd "Jij gaat dood ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( vervolgens) dat pistool op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of (vervolgens) op, althans in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 7 februari 2017 te Lelystad, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- met een geladen pistool in de hand achter die [slachtoffer 2] aan is gerend en/of
- dat pistool meerdere malen, althans eenmaal, heeft doorgeladen en/of heeft gericht op die [slachtoffer 2] (die zich in het water bevond) en/of
- die [slachtoffer 2] (die inmiddels uit het water was gekomen) (met kracht) heeft vastgepakt en/of (terug) in het water heeft gegooid en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd (in het Irakees) "En jij bent al dood" en
- die [slachtoffer 2] met kracht heeft vastgepakt bij de hals/nek en elders bij het lichaam en die [slachtoffer 2] vervolgens meerdere malen naar beneden onder water heeft getrokken en geduwd en
- vervolgens die [slachtoffer 2] minutenlang met haar gehele lichaam onder water geduwd heeft gehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
op 7 februari 2017 te Lelystad
- een wapen van categorie III sub 1, te weten een pistool, merk Ithaca, model 1911 A1, kaliber .45 ACP, en
- munitie van categorie III, te weten drie scherpe patronen, kaliber .45 ACP, merk IMI,
voorhanden heeft gehad.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑06‑2018
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], doorgenummerde pagina 533 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], doorgenummerde pagina 534 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1], doorgenummerde pagina 536 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1], doorgenummerde pagina 538 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden), doorgenummerde pagina 525 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden), doorgenummerde pagina 526 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden), doorgenummerde pagina 527 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden), doorgenummerde pagina 528 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden), doorgenummerde pagina 529 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden), doorgenummerde pagina 530 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden), doorgenummerde pagina 531 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], doorgenummerde pagina 550 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], doorgenummerde pagina 662 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], doorgenummerde pagina 663 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], doorgenummerde pagina 602 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], doorgenummerde pagina 603 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 510.
Een geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring, gedateerd 10 februari 2017, doorgenummerde pagina 584 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal sporenonderzoek, doorgenummerde pagina 8 (proces-verbaal II).
Proces-verbaal sporenonderzoek, doorgenummerde pagina 9 (proces-verbaal II).
Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 januari 2018, pagina 3.
Verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 12 juni 2018.
Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 januari 2018, pagina 3.
Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 januari 2018, pagina 4.
Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 januari 2018, pagina 5.
Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 januari 2018, pagina 6.
Verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 12 juni 2018.
Vonnis van 14 december 2017 in de zaak [slachtoffer 1], parketnummer 16-659560-16, pagina 8.
Vonnis van 14 december 2017 in de zaak [slachtoffer 1], parketnummer 16-659560-16, pagina 3.
Vonnis van 14 december 2017 in de zaak [slachtoffer 1], parketnummer 16-659560-16, pagina 19.
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], doorgenummerde pagina 533 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen bankrekening [slachtoffer 2], doorgenummerde pagina 659 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], doorgenummerde pagina 533 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 647 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 647 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], doorgenummerde pagina 522 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], doorgenummerde pagina 534 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden station), doorgenummerde pagina 638 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden station), doorgenummerde pagina 632 (proces-verbaal I)
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden station), doorgenummerde pagina 700 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden station), doorgenummerde pagina 702 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden station), doorgenummerde pagina 703 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden station), doorgenummerde pagina 636 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4], doorgenummerde pagina 711 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 4], doorgenummerde pagina 712 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van verdachte, doorgenummerde pagina 120 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van verdachte, doorgenummerde pagina 121 (proces-verbaal I).
Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 25 juli 2017, genummerd 2017072511006395, op ambtsbelofte opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 3.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 25 juli 2017, genummerd 2017072511006395, op ambtsbelofte opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 4.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 25 juli 2017, genummerd 2017072511006395, op ambtsbelofte opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 8.
Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 januari 2018, pagina 3