Rb. Haarlem, 27-07-2011, nr. 10/2807
ECLI:NL:RBHAA:2011:BT1682, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
27-07-2011
- Zaaknummer
10/2807
- LJN
BT1682
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2011:BT1682, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 27‑07‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2012:BY5137, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 27‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Betrokkene heeft het ministerie van BZK verzocht om openbaarmaking van alle aanbestedingsdossiers van de afgelopen 5 jaar. Het ministerie heeft volstaan met (gedeeltelijke) openbaarmaking van de gevraagde dossiers over één jaar en geweigerd de overige dossiers openbaar te maken, omdat daarmee disproportioneel veel tijd gemoeid zou zijn. In de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is een dergelijke weigeringsgrond niet opgenomen, zodat de weigering geen stand houdt.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 2807 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2011
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen:
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2009 is eiser naar aanleiding van zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een lijst verstrekt van de aanbestedingen die het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in de 5 jaar voorafgaand heeft uitgevoerd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 oktober 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 mei 2010 heeft de Staatssecretaris van BZK het bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat aan eiser de gevraagde aanbestedingsdossiers gedeeltelijk worden verstrekt.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 juni 2010, aangevuld bij brieven van 2 juli 2010, 21 juli 2010, 26 september 2010 en 12 november 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 juni 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. drs. M.H. Broodman, I.E.M. van Eijk en L. Planjer.
2. Overwegingen
2.1
Eiser heeft verweerder verzocht de documenten te openbaren die betrekking hebben op “alle aanbestedingen, gunningen, en/of andere opdrachten (in welke vorm dan ook) die het Ministerie van Binnenlandse Zaken, of van de onder haar verantwoordelijkheid vallende (semi) overheidsinstellingen, (hierna BZK) heeft gevoerd in de afgelopen 5 jaar”. Met het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde documenten uit het jaar 2009 (gedeeltelijk) geopenbaard.
2.2
Eiser heeft in beroep een aantal procedurele beroepsgronden naar voren gebracht die de rechtbank eerst zal beoordelen.
2.3
Eiser heeft aangevoerd dat het verweerschrift buiten aanmerking gelaten dient te worden, nu dat niet binnen de gestelde termijn is ingediend. Eiser stelt terecht dat verweerder het verweerschrift niet tijdig heeft ingezonden. Maar nu de wet daaraan geen consequenties verbindt en het verweerschrift is ingediend (ruim) voor de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde termijn, gaat de rechtbank voorbij aan de overschrijding van de termijn van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb (zie uitspraak van 18 september 2003 (LJN: AN8775) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS,) .
2.4
Eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat geen sprake is van een eerlijke procedure, omdat hij zich gedwongen heeft gevoeld toestemming te verlenen aan de rechtbank om kennis te nemen van de documenten waarvan verweerder geheimhouding heeft verzocht. Van dwang tot het verlenen van toestemming is volgens de rechtbank echter geen sprake is geweest. Eiser had er ook voor kunnen kiezen geen toestemming te verlenen. Op het beroep van eiser zou in dat geval zijn beslist zonder dat de rechtbank kennis had genomen van de stukken waarvan geheimhouding was verzocht, Voor zover eiser heeft betoogd dat de procedure die in artikel 8:29 Awb is neergelegd geen eerlijke procedure waarborgt, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 13 juni 2001 (LJN: AB6602) het volgende. De wetgever mag met het oog op een goede procesorde of ter bescherming van het publieke belang of van de belangen van derden, bepaalde procedurevoorschriften en beperkingen stellen, mits het eerlijke karakter van de procesvoering daarmee niet in zijn essentie wordt aangetast. Het eerste lid van artikel 8:29 van de Awb betreffende het achterhouden of geheim houden van inlichtingen of stukken, houdt een beperking in van het beginsel van de openbaarheid en dat van de ‘equality of arms’. Het artikel bepaalt evenwel, dat deze beperking slechts om ‘gewichtige redenen’ kan worden aangebracht, terwijl het derde lid de toetsing daarvan aan de rechter opdraagt. Acht de rechter de beperking gerechtvaardigd, dan is het ingevolge het vijfde lid aan de andere partij overgelaten te beslissen of de rechter mede op de grondslag van de achtergehouden of geheim gehouden inlichtingen of stukken uitspraak kan doen. De beperkingsmogelijkheid is op deze wijze met zodanige waarborgen omkleed, dat het recht op een eerlijke procesvoering daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt.
2.5
Het standpunt van eiser dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 7 mei 2010 berust op een onjuiste lezing van de uitspraak. In die uitspraak heeft de rechtbank niet beslist dat verweerder gehouden was de gevraagde documenten over te leggen, maar heeft zij verweerder opgedragen alsnog binnen twee weken na verzending een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Nu verweerder op 21 mei 2010 heeft beslist op het bezwaar (met openbaarmaking van een deel van de door eiser gevraagde documenten), heeft verweerder aan die opdracht voldaan.
2.6
Eiser heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat het besluit van 8 oktober 2009 door een niet bevoegde ambtenaar is genomen leidt tot afname van vertrouwen in de overheid. Verweerder heeft het besluit van 8 oktober 2009 met het bestreden besluit tot het zijne heeft gemaakt. Het gebrek in het besluit van 8 oktober 2009 is daarmee geheeld. Voorts ligt thans uitsluitend het bestreden ter beoordeling van de rechtbank voor.
2.7
Eiser heeft verder opmerkingen gemaakt over de inhoud van het verslag van de hoorzitting in bezwaar. Dit verslag is een weergave door verweerder van hetgeen bij de hoorzitting aan de orde is geweest. In deze beroepszaak ligt niet het verslag van de hoorzitting, maar het besluit op bezwaar van 21 mei 2010 ter toetsing voor. Eiser heeft niet gesteld dat de vermeende onjuistheden in het verslag van de hoorzitting hebben geleid tot gebreken in het bestreden besluit.
2.8
De procedurele beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht, worden verworpen.
2.9
Met betrekking tot de beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden stelt de rechtbank nogmaals voorop dat de omvang van het geding mede begrensd wordt door het bestreden besluit. Daaruit volgt dat de beroepsgronden van eiser die geen betrekking hebben op – kort gezegd – het openbaar maken van de door hem gevraagde stukken buiten beschouwing blijven.
2.10
De vraag die de rechtbank zal moeten beantwoorden is of de weigering tot openbaarmaking van de door eiser gevraagde stukken stand kan houden.
2.11
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder het openbaren van de gevraagde documenten ten onrechte heeft beperkt tot het jaar 2009. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de lijst van aanbestedingen incompleet is en dat maar een gedeelte van de stukken op de lijst verstrekt is.
2.12
Verweerder heeft uiteengezet dat inmiddels is gebleken dat eiser de gevraagde gegevens wenst te gebruiken teneinde aan te tonen dat verweerder stelselmatig verzaakt om bij overheidsaanbesteding de Europese en nationale wet- en regelgeving ten aanzien van intellectuele eigendomsrechten na te leven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor dit doel in redelijkheid kan worden volstaan met het overleggen van de gevraagde stukken over een volledig jaar, in dit geval 2009. Hij neemt daarbij in aanmerking dat, gelet op de omvang van de gevraagde dossiers en de noodzaak om die dossiers te schonen van informatie die op grond van een of meer in de artikelen 10 en 11 Wob genoemde uitzonderingen en beperkingen niet kan worden verstrekt, met de behandeling van een dergelijk verzoek een zo disproportioneel aantal uren/dagen is gemoeid dat een dergelijk verzoek de grenzen van de Wob overschrijdt.
2.13
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Eiser heeft ter zitting gemotiveerd uiteengezet dat de gegevens over één jaar geen bevredigend beeld geven van de aard en omvang van de door verweerder gepleegde overtredingen van wet- en regelgeving en dat hij daartoe alle door hem verzochte jaargangen dient te bestuderen. Daarnaast is het standpunt van verweerder dat het inwilligen van het verzoek van eiser zou leiden tot het moeten investeren van disproportioneel veel arbeidsuren en het verzoek om die reden zou kunnen worden geweigerd niet in overeenstemming met vaste jurisprudentie (onder meer ABRvS 7 oktober 2009, LJN: BJ9484). Ingevolge deze jurisprudentie kan een weigering tot openbaring van documenten slechts gebaseerd zijn op de in de artikelen 10 en 11 Wob neergelegde weigeringsgronden. Disproportioneel tijdsbeslag bij de beoordeling van een verzoek om openbaarmaking van documenten is niet een in de wet opgenomen weigeringsgrond. Het bestreden besluit komt dan ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 10 en 11 van de Wob.
2.14
Ten aanzien van de stelling van verweerder dat niet alle aanbestedingsdossiers nog onder hem berusten omdat dossiers terug zijn gegaan naar (bijvoorbeeld) externe opdrachtgevers merkt de rechtbank op dat bestuursorganen op grond van de Wob niet zijn gehouden documenten die inmiddels niet meer in hun bezit zijn op te sporen en te verstrekken (zie o.m. ABRvS 30 mei 2007, LJN BA6023). Op verweerder rustte dan ook niet de plicht documenten te verstekken die niet meer in zijn bezit waren. Waar het gaat om de door eiser gevraagde documenten die zouden berusten bij de onder de verantwoordelijkheid van verweerder vallende (semi) overheidsinstellingen, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat dat verzoek onvoldoende gespecificeerd was. Van eiser mocht worden verlangd dat hij zou hebben aangegeven welke documenten van welke overheidsinstellingen naar zijn mening bij verweerder berustten. Verweerder heeft zich dan ook mogen beperken tot de dossiers die bij verweerder zelf aanwezig waren.
2.15
Vervolgens heeft verweerder geweigerd de gevraagde aanbestedingsdossiers van het jaar 2009 te verstrekken voor zover deze betrekking hebben op nog lopende aanbestedingen, omdat deze dossiers (financiële) bedrijfsgegevens bevatten die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld (artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, Wob). Openbaarmaking van gegevens uit deze dossiers zal verder de economische of financiële belangen van BZK kunnen schaden, welk belang door verweerder zwaarwegender is geacht dan het belang van openbaarmaking (artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, Wob). De rechtbank is van oordeel dat het niet onaannemelijk is dat het belang van openbaarmaking van documenten uit nog lopende aanbestedingen niet opweegt tegen het belang van de bescherming van vertrouwelijk aan de overheid meegedeelde bedrijfsgegevens en tegen de economische en financiële belangen van BZK. Eiser heeft hier onvoldoende tegen in gebracht. Verweerder heeft de overige aanbestedingsdossiers per pagina beoordeeld en delen van de dossiers niet openbaar gemaakt op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, Wob, artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en/of g en/of e, Wob dan wel op grond van artikel 11, eerste lid, Wob. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door middel van de per onderdeel verstrekte uitgebreide motivering aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de in die artikelonderdelen genoemde belangen.
2.16
Van de inhoudelijke beroepsgronden van eiser slaagt uitsluitend de beroepsgrond die is gericht tegen het beperken van de openbaarmaking tot stukken uit 2009. De overige beroepsgronden worden verworpen.
2.17
Gelet op rechtsoverweging 2.13 is het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1
verklaart het beroep gegrond;
3.2
vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is nagelaten te beoordelen of de gevraagde documenten in de jaren 2004 tot en met 2008 kunnen worden geopenbaard;
3.3
draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3.4
gelast dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het door eiser betaalde griffierecht van € 150,-- aan hem vergoedt;
3.5
wijst het anders of meer gevorderde af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. C.E. Heyning – Huydecoper en G.D. de Jong, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank onder 2.3 tot en met 2.7, 2.14 en 2.15 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.