Ktr. 's-Gravenhage, 07-02-2011, nr. 774750 \ RL EXPL 08-18051
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8066
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Kantonrechter)
- Datum
07-02-2011
- Zaaknummer
774750 \ RL EXPL 08-18051
- LJN
BP8066
- Roepnaam
EUClaim/TUI Arilines Nederland
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8066, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 07‑02‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑02‑2011
Inhoudsindicatie
<i>Luchtvaartclaim; vordering gebaseerd op Verordening (EU) nr. 261/2004; financiële compensatie in het geval van langdurige vertraging van een vlucht.i> In navolging van het HvJ EU in het zogenaamde Sturgeon-arrest (LJN: BK4714), honoreert de kantonrechter de aanspraak van de passagiers op compensatie in het geval van een langdurige vertraging. Het beroep van de luchtvaartmaatschappij op overmacht (multiple birdstrike tijdens een eerdere vlucht) wordt verworpen, omdat niet is gebleken dat alle beschikbare middelen - voor zover aanvaardbaar - zijn ingezet om de vertraging te vermijden. Het betreft hier de vlucht van Amsterdam naar Puerto Plata (Dom. Rep.) op 23 maart 2008 (vluchtnummer OR341).
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
AmO
Rolnummer: 774750 \ RL EXPL 08-18051
7 februari 2011
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EUclaim B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Brummen,
eisende partij,
gemachtigde: aanvankelijk mr. J.M. van Meggelen, thans mrs. R. Bos en C.W.J. de Bont,
tegen
de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V.,
mede handelend onder de naam ArkeFly,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigde: mrs. R.L.S.M. Pessers en A.K. Sjouw.
Partijen worden hierna wederom aangeduid als "EUclaim" en "ArkeFly".
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken:
- het tussenvonnis van 11 mei 2009 en de daarin genoemde stukken;
- de nadere conclusie van de zijde van ArkeFly, met producties;
- de nadere conclusie van de zijde van EUclaim, met producties;
- de antwoordconclusie van de zijde van ArkeFly;
- de rolbeslissing van 31 mei 2010, waarbij ArkeFly is verzocht vertalingen in het geding te brengen van door haar overgelegde, in een buitenlandse taal gestelde stukken;
- de akte overlegging producties van de zijde van ArkeFly, met producties;
- de reactie op overlegging vertaling producties van de zijde van EUclaim;
- de incidentele conclusie tot aanhouding tot na wijzen arrest Hof van Justitie EU van de zijde van ArkeFly, met producties;
- het antwoord op incidentele conclusie tot aanhouding van de zijde van EUclaim, met producties;
- de rolbeslissing van 19 oktober 2010, waarin het verzoek tot aanhouding van ArkeFly - in verband met mogelijk door een buitenlandse rechter aan het Hof van Justitie te stellen nadere prejudiciële vragen - is afgewezen.
Verdere beoordeling
2. De kantonrechter volhardt bij zijn tussenvonnis van 11 mei 2009, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
3. In dat tussenvonnis is vastgesteld dat EUclaim gerechtigd is de onderhavige vordering jegens ArkeFly geldend te maken. De beoordeling van de vraag of ArkeFly gelet op het bepaalde in EG-verordening 261/2004 (hierna wederom: de Verordening) gehouden is [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], verder: [belanghebbenden], te compenseren voor het feit dat zij ongeveer 33 uur later dan de geplande aankomsttijd zijn aangekomen op de luchthaven van bestemming, is bij dat tussenvonnis aangehouden in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie, hierna aan te duiden als: HvJ EU) naar aanleiding van de verzoeken om prejudiciële beslissingen in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07.
Aanspraak op compensatie
4. De hiervoor bedoelde uitspraak heeft het HvJ EU inmiddels gegeven in het arrest van 19 november 2009, NJ 2010/137, LJN: BK4714 (verder: het Sturgeon-arrest). Daarin is - voor zover voor de onderhavige zaak van belang - beslist dat op het in de Verordening toegekende recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 ook aanspraak bestaat in het geval van een langdurige vertraging, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat deze vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Van een langdurige vertraging is naar het oordeel van het HvJ EU sprake indien de eindbestemming drie of meer uren na de oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij geplande aankomsttijd wordt bereikt.
5. Arkefly heeft naar aanleiding van dit arrest betoogd dat opnieuw prejudiciële vragen aan het HvJ EU gesteld dienen te worden, onder meer omdat het Sturgeon-arrest in strijd is met het eerder door het HvJ EU gewezen IATA-arrest van 10 januari 2006 (NJ 2006/372, LJN: AU9523) en omdat de Verordening (bij de uitleg die het HvJ EU in het Sturgeon-arrest daaraan heeft gegeven) in strijd is met het Verdrag van Montreal (d.d. 28 mei 1999, Trb. 2000/ 32) en verschillende communautaire rechtsbeginselen.
Overwogen wordt dienaangaande dat de nationale rechter gebonden is aan hetgeen het HvJ EU heeft beslist over de uitlegging of de geldigheid van een handeling van een instelling van de gemeenschap (zoals de Verordening). Het staat de nationale rechter weliswaar vrij om zich, zo hij dit nodig oordeelt, opnieuw tot het HvJ EU te wenden met nadere prejudiciële vragen, maar in zo'n geval kan niet de geldigheid van het gewezen arrest aan de orde komen (HvJ EU 5 maart 1986 (Wünsche), LJN BE6107). Het Sturgeon-arrest is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk en laat - mede tegen de achtergrond van 's hofs eerdere jurisprudentie betreffende de Verordening, die consistent is - geen ruimte voor twijfel omtrent de geldigheid van de Verordening. In het bijzonder blijkt uit die jurisprudentie dat het HvJ EU de compensatieregeling in de Verordening - al dan niet conform de uitleg die het daaraan in het Sturgeon-arrest heeft gegeven - niet in strijd acht met het bepaalde in artikel 29 van het Verdrag van Montreal, in welk artikel het exclusieve karakter van het Verdrag tot uitdrukking komt. Volgens het HvJ EU ziet het Verdrag van Montreal op de voorwaarden voor het instellen van een vordering tot vergoeding van individuele schade die het gevolg is van een vertraging, terwijl de Verordening ertoe strekt onmiddellijke en gestandaardiseerde compensatie te bieden voor identieke schade die (wat de situatie betreft waarop artikel 7 ziet) bestaat uit het geleden tijdsverlies op zichzélf. De twee regelingen kunnen volgens het HvJ EU om die reden naast elkaar bestaan.
Het Sturgeon-arrest geeft de kantonrechter dus geen aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen. Het aan het HvJ EU voorleggen van de door ArkeFly geformuleerde vragen zou, gelet op het voorgaande, in feite neerkomen op het aan de orde stellen van de geldigheid van het Sturgeon-arrest, hetgeen zoals vermeld niet is toegestaan. De kantonrechter zal de onderhavige zaak derhalve thans afdoen en zich daarbij baseren op hetgeen is beslist in het Sturgeon-arrest en andere relevante uitspraken van het HvJ EU.
Nu het HvJ EU in het Sturgeon-arrest niet anderszins heeft overwogen, geldt de daarin gegeven uitleg van de Verordening vanaf de datum dat deze in werking is getreden.
6. Het verweer van ArkeFly, dat inhoudt dat het hier niet gaat om een annulering maar om een vertraging, baat haar niet. Uit de beslissing van het HvJ EU in het Sturgeon-arrest volgt immers dat in het geval van [belanghebbenden]- waarin de eindbestemming circa 33 uur later dan oorspronkelijk gepland is bereikt - ook aanspraak bestaat op de in artikel 7 van de Verordening vermelde compensatie.
Overmacht
7. Daarmee komt de kantonrechter toe aan het beroep van ArkeFly op overmacht op de voet van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In dat artikelonderdeel is bepaald dat geen compensatie verschuldigd is indien de annulering het gevolg is van "buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden". Het HvJ EU heeft in het Sturgeon-arrest in feite beslist dat dit artikel analoge toepassing vindt in het geval van een langdurige vertraging.
8. ArkeFly beroept zich wat dit verweer betreft op de volgende omstandigheden.
Het toestel waarmee de geboekte vlucht zou worden uitgevoerd werd tijdens een daaraan voorafgaande vlucht naar Banjul (Gambia) bij de landing op 21 maart 2008 geconfronteerd met meerdere "birdstrikes", waardoor schade aan een motor is ontstaan. Voor de verplichte inspectie van de motor diende een daartoe gespecialiseerde technicus te worden ingevlogen. De voor herstel van het toestel benodigd gebleken onderdelen waren ter plaatse niet voorhanden en moesten eveneens worden ingevlogen. Door dit alles kon het toestel pas in de avond van 24 maart 2008 weer worden ingezet. ArkeFly heeft getracht de vertraging van de geboekte vlucht tot 6 uur te beperken door het inhuren van een toestel van Martinair, maar Martinair heeft die huur in de ochtend van 23 maart 2008 geannuleerd omdat zij het toestel zelf nodig had. Een ander door ArkeFly van Luzair gehuurd toestel is in de ochtend van 23 maart 2008 afgekeurd en kon om die reden niet worden ingezet. De geboekte vlucht is uiteindelijk uitgevoerd met een daarvoor vrijgemaakt ander toestel van ArkeFly, dat daaraan voorafgaand de eveneens als gevolg van de birdstrike met een vertraging geconfronteerde vlucht naar Bonaire en Curaçao had uitgevoerd.
9. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ EU kunnen de in punt 14 van de considerans van de Verordening genoemde gebeurtenissen - waaronder politieke instabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert - leiden tot de in artikel 5 lid 3 van de Verordening bedoelde buitengewone omstandigheden, indien deze hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen. De vervoerder moet aantonen dat zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen - voor zover dit geen onaanvaardbare offers zou hebben gevraagd - een annulering of langdurige vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheden kennelijk niet was te vermijden.
Technische problemen kunnen uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening vormen, indien zij voortvloeien uit gebeurtenissen die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en deze luchtvaartmaatschappij daarop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of oorsprong van die gebeurtenis. Dit zou volgens het HvJ EU bijvoorbeeld het geval zijn in het geval van de bekendmaking van een verborgen fabricagefout van een in gebruik genomen toestel of van beschadiging door sabotage of terrorisme.
Het overmachtsbegrip in artikel 5 lid 3 van de Verordening dient te worden uitgelegd in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijk betekenis, met inachtneming van de context waarin deze wordt gebruikt en de doeleinden van de Verordening.
De bepaling moet bovendien restrictief worden uitgelegd. (HvJ EU 22 december 2008 [Wallentin-Hermann], NJ 2009/230, LJN BG9388)
10. De gevolgen van de "multiple birdstrike" kunnen worden aangemerkt als een onverwacht vliegveiligheidprobleem van het toestel waarmee de geboekte vlucht zou worden uitgevoerd. Na inspectie zijn technische problemen als gevolg van de inslagen aan het licht gekomen. Van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in voormeld artikellid is echter geen sprake, omdat uit de stellingen van ArkeFly niet zonder meer blijkt dat alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen - voor zover aanvaardbaar - zijn ingezet om een langdurige vertraging van de geboekte vlucht te vermijden. Daarbij is zeker van belang dat de birdstrikes plaatsvonden op 21 maart 2008 's avonds, tijdens een vlucht voorafgaand aan de bewuste vlucht van [belanghebbenden], terwijl de door hen geboekte vlucht volgens schema eerst op 23 maart 2008 om 11.35 uur uit Amsterdam zou vertrekken om vervolgens die dag om 20.05 uur lokale tijd aan te komen. De omstandigheid dat ArkeFly eerst na de inspectie met de omvang van de reparatiewerkzaamheden bekend werd doet aan het voorgaande niet af.
Dat het door ArkeFly van Luzair gehuurde toestel werd afgekeurd door omstandigheden die niet inherent zijn aan de luchtvaartactiviteit, ligt niet voor de hand en volgt uit de stellingen van ArkeFly niet. De kantonrechter gaat daarom van het tegendeel uit. Deze omstandigheid komt dus voor rekening en risico van ArkeFly. De kantonrechter laat dan nog in het midden de vraag of ArkeFly het voornemen had de geboekte vlucht te laten uitvoeren met dit toestel van Luzair. Voor de vlucht naar Bonaire en Curaçao diende tenslotte ook een oplossing te worden gevonden.
Door de inzet van het toestel van Martinair had een vertraging van meer dan drie uur niet voorkomen kunnen worden, blijkt uit de eigen stellingen van ArkeFly. Dat het toestel uiteindelijk - om welke reden dan ook - door Martinair niet is uitgeleend, disculpeert ArkeFly daarom al niet.
11. Het beroep op overmacht wordt op grond van het voorgaande verworpen.
Conclusies
12. Nu voor het overige is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van een op artikel 7 van de Verordening gebaseerde compensatie, is de vordering tot betaling van 2 maal € 600- toewijsbaar. De gevraagde wettelijke rente daarover is toewijsbaar met ingang van 15 juni 2008, nu ArkeFly blijkens de op dat punt niet weersproken stellingen van EUclaim op die datum door de brief van EUclaim van 30 mei 2008 in verzuim is geraakt. Het aan rente meergevorderde, zal worden afgewezen.
13. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar, aangezien ArkeFly de vordering in zoverre heeft weersproken en EUclaim in dat verweer geen aanleiding heeft gezien haar stellingen nader te onderbouwen.
14. ArkeFly zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
I. veroordeelt ArkeFly om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan EUclaim te voldoen, een bedrag van € 1.200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt ArkeFly in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van EUclaim begroot op € 675,30, waarvan € 400,- aan salaris voor de gemachtigde;
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. G.P. van Ham en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2011.