Deze zaak hangt samen met de zaak [medeverdachte] (11/02636 A), waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
HR, 15-05-2012, nr. 11/02637 A
ECLI:NL:HR:2012:BW5177
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-05-2012
- Zaaknummer
11/02637 A
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BW5177
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW5177, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW5177
ECLI:NL:HR:2012:BW5177, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW5177
- Vindplaatsen
Conclusie 15‑05‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/02637 A
Mr. Vegter
Zitting 28 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
De verdachte is door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij vonnis van 31 maart 2011 wegens "medeplegen van foltering" veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de verdachte ontzet van het recht tot het bekleden van ambten voor vijf jaren.
2.
De verdachte heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. C. Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte (zonder meer) als foltering heeft gekwalificeerd. Het tweede middel klaagt dat het Hof op het verweer dat het tenlastegelegde (onder de gegeven omstandigheden) niet het delict foltering oplevert niet bepaaldelijk en gemotiveerd heeft beslist. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"dat hij, op 5 november 2006 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], meermalen [slachtoffer 1] heeft mishandeld, hebbende hij en/of [medeverdachte], toen [slachtoffer 1]
- -
op de [a-straat] (na hem te hebben geboeid) opzettelijk meer malen met hun knuppels geslagen en meermalen geschopt en
- -
(nadat zij [slachtoffer 1] in een politieauto daarheen hadden gebracht) nabij het adres [b-straat 1] (terwijl [slachtoffer 1] met de handen op de rug was geboeid) opzettelijk in zijn gezicht geslagen en
- -
(nadat zij [slachtoffer 1] in een politieauto daarheen hadden gebracht) op een weg nabij de grotten van HATO (terwijl [slachtoffer 1] was geboeid) opzettelijk meermalen met hun wapenstokken geslagen en, nadat [slachtoffer 1] op de grond was gevallen, hem nogmaals zodanige slagen toegediend en vervolgens (nadat [slachtoffer 1] overeind was gekomen) [slachtoffer 1] bevolen op een been te gaan staan en [slachtoffer 1] traangas in het gezicht en ogen gespoten,
tengevolge waarvan [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen, zulks terwijl verdachte en [medeverdachte] als politieambtenaar in functie waren en voorschreven mishandelingen werden gepleegd aan [slachtoffer 1] die van zijn vrijheid was beroofd, met het oogmerk hem te bestraffen en/of om hem vrees aan te jagen en/of uit minachting voor diens aanspraken op menselijke waardigheid, zulks terwijl deze bovenomschreven gedragingen van dien aard waren dat deze het beoogde doel konden bevorderen."
3.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- -
een proces-verbaal van aangifte in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 november 2006 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1], inspecteur bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] -zakelijk weergegeven-:
Het was omstreeks 19.30 uur op zondag 5 november 2006 dat ik besloten had naar de woning van [betrokkene 1] te [b-straat 1] te gaan. Toen ik van de woning van [betrokkene 1] wegliep, zag ik lopende over de [a-straat], links van de weg, een blauw/witte politieauto uit tegengestelde richting komen aanrijden. De politieauto werd vlak naast mij gestopt. De politieman die naast de bestuurder zat, vroeg mij of mijn naam '[slachtoffer 1]' is. Ik antwoordde ja. Hierop werd ik door de twee politieagenten op luide toon aangemaand om door mijn knieën te zakken en mijn beide handen op mijn hoofd te plaatsen. Beide politieagenten die in uniform gekleed waren stapten meteen uit de politieauto en kwamen mijn richting uit. Op het moment dat zij mij benaderden hoorde ik één van hen zeggen: "Homber abusado manera bo, t'asinaki mester hasi ku bo" (vertaling verbalisant: Een onteerder als jij moet op deze manier worden behandeld). Ik werd door hen in de boeien geslagen en zij begonnen mij met hun knuppels te mishandelen. Ook werd ik door hen met hun geschoeide voeten mishandeld. Ik bloedde uit mijn mond. Ik werd door beide politieagenten overeind getrokken en achter in de politieauto geplaatst. Ik begreep dat zij met mij naar de woning van [betrokkene 1] gingen. Bij de woning van [betrokkene 1] werd ik door beide politieagenten uit de politieauto gehaald en naar de voordeur van de woning van [betrokkene 1] geleid. Ik zag [betrokkene 1] binnen staan. De twee politieagenten brachten mij toen terug naar de politieauto en geboden mij om in te stappen. Op de kruising Cabo Verdeweg - Rooseveltweg sloegen zij rechtsaf richting Hato. Het was volgens mij even voor 20.00 uur. Ik merkte dat wij Campo Alegre voorbij gingen en dat zij richting Hotel Holland met mij gingen. Gekomen ter hoogte van de eerste afslag naar rechts vóór de Grotten van Hato, sloegen zij de afslag in. De politieauto werd op een gegeven ogenblik midden op de rijbaan gestopt. De twee politieagenten stapten uit en haalden mij vervolgens uit de auto. Nadat zij mij uit de politieauto hebben gehaald begonnen zij mij te mishandelen, terwijl ik nog steeds geboeid was. Beide politieagenten hebben mij overal op mijn lichaam met hun knuppels geslagen tot ik op een gegeven moment op de grond viel. Terwijl ik op de grond lag en nog steeds geboeid was bleven die twee politieagenten mij met hun knuppels mishandelen. Ik ondervond enorme pijn en begon te huilen. Ik werd aangezegd overeind te komen, hetgeen ik deed. Door de ene politieagent werd ik geboden op één been te gaan staan. Terwijl ik op één been probeerde te staan werd ik door diezelfde politieagent met traangas in mijn gezicht en mijn ogen gespoten. Nogmaals ondervond ik enorme pijn en ondervond ik jeuk. De andere politieagent ontdeed mij van de boeien en duwde mij met kracht naar de grond. De politieagenten stapten hierna in de politieauto en reden weg zonder achterom te kijken.
- -
een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 november 2006 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1], inspecteur bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op maandag 6 november 2006 stapte een mij onbekende man, die later [slachtoffer 1] bleek te zijn genaamd, de wachtruimte binnen. De man deelde mij, verbalisant, het volgende mede:
- -
dat hij de avond daarvoor toen hij over de [a-straat] liep door een politie-eenheid benaderd werd;
- -
dat hij desgevraagd aan de patrouille-eenheid had bevestigd dat hij "[slachtoffer 1]" heette;
- -
dat de patrouille-eenheid uitgestapt was en hem in de boeien sloeg;
- -
dat de patrouille-eenheid hem vervolgens per dienstauto naar de woning van zijn gewezen vriendin te Ser'i Papaya bracht;
- -
dat hij aldaar met de Dominicaanse vrouw genaamd [betrokkene 1], zijn gewezen vriendin, geconfronteerd werd;
- -
dat de politie-eenheid hem in bijzijn van [betrokkene 1] en enkele omstanders mishandeld had;
- -
dat de patrouille-eenheid met hem naar het verkavelde gedeelte tegenover de Grotten van Hato ging;
- -
dat hij uit de politiewagen werd gehaald;
- -
dat de patrouille-eenheid hem hierna mishandeld heeft;
De man deelde mij, verbalisant, verder mede dat hij moeilijk kon lopen en dat hij zelfs enkele tanden mist. Het zij op te merken dat deze man bij het verlaten van de wachtruimte wat moeilijkheden had om te lopen.
- -
een geschrift d.d. 6 november 2006, ondertekend door dr. J. Heyden van Sentro Mediko Seru Fortuna, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Nomber: [slachtoffer 1]
Edad: 53.
SVB: [...].
Adres: [c-straat 1].
Presenta T di +/- 2 cm na wowo links, herida lip, perdida di 3 djente ku e ta referi ku ta dor di sla, leshon tipo hematoma na lomba nivel toracico di +/- 3 cm, leshon pols links di +/- 1 cm, ta referi dolo den pechu, problema pa hala rosea, leshon tipo kemadura pa rosamentu na ambos rudilla.
(vertaling Hof: een verwonding van ongeveer 2 cm aan het linkeroog, een verwonding aan de lip, drie tanden verloren, naar zijn zeggen door slaag, een hematoom van ongeveer 3 cm op de rug op thorax niveau, een verwonding van ongeveer 1 cm aan de linkerpols, pijn in de borst wordt aangegeven, problemen met ademhalen, schaafplekken aan beide knieën)
- -
een proces-verbaal, genummerd 0622-01-GTG-01, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 13 december 2006 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2], landsrechercheur, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 1] -zakelijk weergegeven-:
Op 5 november 2006, om ongeveer 19.00 uur, hoorde ik mijn ex-echtgenoot [slachtoffer 1], bijgenaamd [slachtoffer 1], buiten bij mijn huis aan de [b-straat 1]. Hij bracht vernielingen aan mijn huis toe. Ik heb toen het alarmnummer van politie gebeld. Kort hierna arriveerde een politieauto met twee politieagenten in uniform. Ik vertelde hen wat mij was overkomen. De politieagenten reden weg, kennelijk op zoek naar [slachtoffer 1]. Kort hierna kwamen de politieambtenaren terug, met [slachtoffer 1] op de achterbank. Ik zag dat [slachtoffer 1] met zijn handen op de rug geboeid was. Nadat [slachtoffer 1] iets had gezegd zag ik dat de politieambtenaar met een donkere huidskleur hem een klap gaf in het gezicht. Ik zag dat [slachtoffer 1] hierna een tand uitspuugde.
- -
een proces-verbaal van politie in de wettelijke vorm opgemaakt en op 25 januari 2007 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2], landsrechercheur, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
Overname, bevindingen en vertaling van opnames van de "Audiosoft Recorder" van de Centrale Meldkamer (...)
Opname 4 (20061105200840-Zenitel.3)
Patrouille:
Terug bij [b-straat].. ..wij zijn terug naar de [b-straat] en hebben wederom gesproken met de vrouw.. ..zij heeft ons verzocht om hem goed duidelijk te zeggen om niet meer daar te komen....hetgeen wij ook hebben gedaan....nu gaan we snel met die man vandaar weg...(...)
Opname 5 (20061105201755-Zenitel.3)
(...)
Beller:
Mijnheer in de buurt van de grot van Hato heb ik een huilende man met een gezwollen gezicht aangetroffen (...)
Gezwollen gezicht....hij heeft mij verteld dat twee politiemannen hem hierna toe hebben gebracht en hebben mishandeld....en achtergelaten ...hij zei dat er een probleem te Seroe Fortuna was (...)
Hij is bij Holland Casino (...)
Met een geheel gezwollen gezicht.
Opname 6 (2006110521463-Zenitel.2)
(...)
Beller:
Mijnheer omdat ik zelfde man ben die zij hebben geslagen ... zij hebben mij voor niets bespoten met iets en ik kan niets zien (...)
(...) zij hebben mij op een been laten staan en mij over mijn gehele gezicht bespoten en nu voel ik een brandende pijn aan mijn gezicht ... in mijn ogen hebben zij het gespoten (...)
Ik kan niets zien en ze hebben alle tanden uit mijn mond geslagen. (...)
Mijnheer de politie heeft mij voor niets geslagen.. .ik had wel een probleem, maar zij hadden mij niet moeten slaan...ze braken al mijn tanden, mijn mond en mijn gezicht. (...)
De politie heeft mij voor niets geslagen.
- -
een proces-verbaal, genummerd 0622-02-VDT-0l, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 mei 2007 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden landsrechercheur, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte - zakelijk weergegeven-:
Ik ben brigadier van politie bij het Bureau Wijkteam Rio Canario. Op zondag 5 november 2006 had ik dienst van 15.00 uur tot 23.00 uur. Ik had patrouilledienst met brigadier [medeverdachte]. De Centrale Meldkamer heeft ons op die dag gestuurd naar de [b-straat 1] voor een geval van vernieling en huisvredebreuk.
[Medeverdachte] en ik zijn naar de verdachte op zoek gegaan. Ik heb hem aangetroffen op de [a-straat]. [Medeverdachte] en ik hebben hem niet aangehouden. Ik heb hem bij de [b-straat 1] een klap gegeven. Ik zag dat hij vervolgens een tand uitspuugde. Wij hebben hem nabij de grotten van Hato afgezet.
- -
een proces-verbaal, genummerd 0622-01-VDT-01, van politie in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 mei 2007 gesloten en ondertekend door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden landsrechercheur, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte] -zakelijk weergegeven-:
Ik ben brigadier van politie bij het Wijkteam Rio Canario. Op 5 november 2006 had ik dienst van 15.00 uur tot 23.00 uur. Ik had patrouilledienst met brigadier [verdachte]. De Centrale Meldkamer heeft ons op die dag gestuurd naar de [b-straat 1] voor een geval van vernieling en huisvredebreuk. Wij gingen in de omgeving rondkijken of wij de dader konden aantreffen op basis van de omschrijving die wij van zijn persoon hadden gekregen. Wij troffen hem aan op [a-straat]. Wij hebben hem geen enkel moment aangehouden. Ik heb gezien dat [verdachte] bij [b-straat 1] de man met zijn hand in diens gezicht sloeg."
3.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"medeplegen van foltering, strafbaar gesteld bij artikel 2 lid 1 van de Uitvoeringslands-verordening folteringsverdrag."
3.5.
Aan de uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 20102. in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] ontleen ik het volgende:
"2.4.1.
Art. 2, eerste lid, van de Landsverordening van 13 oktober 1995 ter uitvoering van het op 10 december 1984 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, 69) (verder: Uitvoeringslandsverordening folteringverdrag), luidt:
"Mishandeling gepleegd door een ambtenaar of een anderszins ten dienste van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie aan iemand die van zijn vrijheid is beroofd, met het oogmerk om inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen, hem of een ander vrees aan te jagen of te dwingen iets te doen of te dulden, of uit minachting voor diens aanspraken op menselijke gelijkwaardigheid, wordt, zo deze gedragingen van dien aard zijn, dat zij het beoogde doel kunnen bevorderen, als foltering gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden."
2.4.2.
De memorie van toelichting bij het ontwerp dat heeft geleid tot genoemde Landsverordening houdt ten aanzien van art. 2, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het verdrag onderscheidt, net als het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (artikel 5) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 3), foltering van andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Dit onderscheid is nader uitgewerkt in de jurisprudentie van de organen die met de interpretatie van het Europees Verdrag belast zijn. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet het onderscheid tussen foltering en andere onmenselijke of wrede behandeling hoofdzakelijk worden gezocht in een verschil in intensiteit van het toegebrachte leed. In de woorden van het Hof: "It was the intention that the Convention, with its distinction between "torture" and "inhuman or degrading treatment", should by the first of these terms attach a special stigma to deliberate inhuman treatment causing very serious and cruel suffering". Het hof verwijst naar de Resolutie 3452 [XXX] van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarin foltering een "aggravated and deliberate form of cruel, inhuman or degrading treatment or punishment" wordt genoemd. (Arresten Europees Hof 18-1-1978, Zaak Ierland V VK, Publ. Court A, vol. 25; 25-4-1978, Tyrer zaak, Publ. Court A, vol. 26; en 25-2-1982 Zaak Campbell and Cosans, Publ. Court A, vol. 48)
Naar terminologie van het Nederlands-Antilliaanse strafrecht vertaald, komen derhalve alleen zeer ernstige vormen van mishandeling in aanmerking om als foltering te worden aangemerkt. Deze te duiden als vormen van "zware" mishandeling, in de specifieke zin van artikel 315 Sr, zou in zeker opzicht te kort doen aan de strekking van de verdragbepalingen. Immers, zware mishandeling veronderstelt de veroorzaking van ernstig lichamelijk letsel, waaronder ook de in artikel 84, tweede lid, Sr bedoelde vorm van geestelijk letsel is te begrijpen. Foltering kan evenwel vormen aannemen die wel zeer hevige pijnen of geestelijke kwellingen teweeg kunnen brengen, zonder dat dit echter sporen van fysiek of psychisch letsel achterlaat. Vandaar dat het gebruik in deze ontwerp-uitvoeringslandsverordening van het specifieke begrip "zware" mishandeling ontoereikend zou zijn. Wanneer in de voorgestelde bepaling van mishandeling en niet van zware mishandeling wordt gesproken, dient daaruit niet te worden afgeleid dat hierdoor ook vormen van mishandeling worden bestreken die naar de intensiteit van het toegebrachte leed minder ernstig zijn dan letsel veroorzakende zware mishandeling. Dat ook in de voorgestelde uitvoeringsbepaling sprake is van een gekwalificeerde en dus ernstige vorm van mishandeling vloeit enerzijds voort uit de bestanddelen die de omstandigheden waaronder en oogmerken waarmee het delict wordt begaan aanduiden, en anderzijds uit de voorwaarde dat de gedragingen naar hun aard het beoogde doel kunnen bevorderen. Alleen op daarop gerichte, dat wil zeggen in de praktijk hevige, pijnverwekkingen heeft de bepaling betrekking.
Voorts is, in het licht van de verdragsbepaling, in een afzonderlijk lid verduidelijkt, dat ook wijzen van mishandeling die niet zozeer lichamelijke pijnen veroorzaken, maar psychische kwellingen, foltering kunnen opleveren. De voorgestelde wetsbepaling verlangt dat een toestand van hevige angst of een andere vorm van ernstige geestelijke ontreddering wordt teweeg gebracht en dat zulks opzettelijk geschiedt.
(...)
De uiterlijke kenmerken van de gedraging bestaan uit het opzettelijk toebrengen van hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, in termen van het Nederlandse strafrecht vertaald met mishandeling." (Staten van de Nederlandse Antillen, zitting 1995 - 1996, no. 3, p. 2, 3 en 7).
2.4.3.
Vooropgesteld moet worden dat - gelet op de hiervoor weergegeven memorie van toelichting - de voor art. 2 Uitvoeringslandsverordening folteringverdrag vereiste ernst van de mishandeling uitdrukking heeft gevonden in verschillende, ten laste te leggen bestanddelen van de delictsomschrijving, in het bijzonder in de omstandigheden waaronder en oogmerken waarmee het delict wordt begaan en de voorwaarde dat de gedragingen naar hun aard het beoogde doel kunnen bevorderen. Daarbij geldt dat de ernst van de mishandeling niet uitsluitend wordt bepaald door de aard en de omvang van het daardoor toegebrachte fysieke of psychische letsel. Ook in gevallen waarin geen sporen van fysiek of psychisch letsel achterblijven, kan het toebrengen van hevige pijnen of hevig geestelijk leed mishandeling in voormelde zin opleveren."
3.6.
In de toen ter toetsing liggende uitspraak had het Hof bewezenverklaard:
"dat hij, op 5 november 2006 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met [verdachte], meermalen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld, hebbende hij en/of [verdachte], toen [slachtoffer 1]
- -
(nadat zij [slachtoffer 1] in een politieauto daarheen hadden gebracht) nabij het adres [b-straat 1] (terwijl [slachtoffer 1] met de handen op de rug was geboeid) opzettelijk in zijn gezicht geslagen
en
- -
(nadat zij [slachtoffer 1] in een politieauto daarheen hadden gebracht) op een weg nabij de grotten van HATO (terwijl [slachtoffer 1] was geboeid) opzettelijk meermalen met hun wapenstokken geslagen en, nadat [slachtoffer 1] op de grond was gevallen, hem nogmaals zodanige slagen toegediend tengevolge waarvan [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen, zulks terwijl verdachte en [verdachte] als politieambtenaar in functie waren en voorschreven mishandelingen werden gepleegd aan [slachtoffer 1] die van zijn vrijheid was beroofd, met het oogmerk hem te bestraffen en/of om hem vrees aan te jagen en/of uit minachting voor diens aanspraken op menselijke waardigheid, zulks terwijl deze bovenomschreven gedragingen van dien aard waren dat deze het beoogde doel konden bevorderen."
3.7.
Ook toen had het Hof het bewezenverklaarde gekwalificeerd als het medeplegen van foltering, strafbaar gesteld bij artikel 2 lid 1 van de Uitvoeringslandsverordening folteringsverdrag. Naar aanleiding van een tegen die kwalificatie gerichte klacht oordeelde uw Raad dat het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde - dat alle bestanddelen van art. 2, eerste lid, Uitvoeringslandsverordening folteringverdrag bevat - moet worden gekwalificeerd als (medeplegen van) foltering in de zin van art. 2, eerste lid, juist is.
3.8.
De klachten van de steller van het middel berusten op een onjuiste lezing van de eerdere uitspraak van uw Raad in deze zaak. Uw Raad oordeelde zoals gezegd dat het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde - dat alle bestanddelen van art. 2, eerste lid, Uitvoeringslandsverordening folteringverdrag bevat - moet worden gekwalificeerd als (medeplegen van) foltering in de zin van art. 2, eerste lid, juist is. Twee aspecten van dat oordeel zijn hier van belang. In de eerste plaats is van belang dat de bewezenverklaring alle bestanddelen van art. 2, eerste lid, van de Uitvoeringslandsverordering folteringverdrag bevatte. In de tweede plaats is van belang dat uw Raad oordeelde dat het bewezenverklaarde moet worden gekwalificeerd als (medeplegen van) foltering in de zin van art. 2, eerste lid, Uitvoeringslandsverordering folteringverdrag (en dus niet als foltering als bijvoorbeeld bedoeld in art. 3 EVRM).3.
Ook de bewezenverklaring in de nu besteden uitspraak bevat alle bestanddelen van art. 2, eerste lid, Uitvoeringslandsverordening folteringverdrag, zodat ook nu 's Hofs oordeel dat het bewezenverklaarde moet worden gekwalificeerd als medeplegen van foltering, strafbaar gesteld bij artikel 2 lid 1 van de Uitvoeringslandsverordening folteringsverdrag, juist is. Dat rechtsoordeel behoefde, anders dan het tweede middel wil, mede gelet op de eerdere uitspraak van uw Raad, geen nadere motivering.
Een opmerking van de annotator Schalken bij het arrest uit 2010 verdient nog enige aandacht. Hij oordeelt de uitleg van foltering door de Hoge Raad formeel juist, maar vervolgens constateert hij dat deze benadering op gespannen voet staat met de maatschappelijke connotatie die de term foltering oproept. Het gaat bij foltering niet om een kwalijk pak ransel door overheidsfunctionarissen, maar men vermoedt bij foltering, vooral als er overheidsfunctionarissen bij betrokken zijn, een van overheidswege gecontroleerde stelselmatigheid of een sadistische wreedheid die de pijntoebrenging naar een hoger niveau van strafwaardigheid tilt. Anders dan indertijd heeft het Gemeenschappelijk Hof thans ook bewezenverklaard dat [slachtoffer 1] is bevolen op een been te gaan staan en hem vervolgens traangas in het gezicht en ogen is gespoten. Hiermee komt de door Schalken genoemde sadistische wreedheid in ieder geval meer in het vizier.
3.9.
Het eerste en het tweede midden falen.
4.1.
Het derde middel klaagt, zo begrijp ik het althans, dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat werd gehandeld 'met het oogmerk hem te bestraffen en/of om hem vrees aan te jagen en/of uit minachting voor diens aanspraken op menselijke waardigheid'.
4.2.
In de bewezenverklaring zijn ten aanzien van het oogmerk waarmee de verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer 1] hebben mishandeld onderscheiden alternatieven opengelaten. In een dergelijk geval zal, zoals de steller van het middel terecht opmerkt, elk van die alternatieven voor bewijsmiddelen dienen te worden geschraagd.4.
4.3.
Volgens de steller van het middel heeft het Hof voor dit gedeelte van de bewezenverklaring uitsluitend redengevend geacht dat de verdachten reeds kort nadat zij hem hadden aangetroffen, zonder hem aan te houden, [slachtoffer 1] hebben geboeid en hem hebben toegevoegd dat een onteerder als hij op die manier moet worden behandeld. Het is onbegrijpelijk hoe uit die omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachten handelden met een van de drie genoemde oogmerken, aldus de steller van het middel.
4.4.
De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
"Wat betreft het oogmerk van de verdachte overweegt het Hof dat voor het bewezenverklaarde geweld dat door de verdachte en de medeverdachte op [slachtoffer 1] is uitgeoefend, in de gegeven omstandigheden geen enkele noodzaak bestond. Reeds kort nadat zij hem hadden aangetroffen hebben de verdachte en de medeverdachte, zonder hem aan te houden, [slachtoffer 1] geboeid en hem toegevoegd dat een onteerder als hij op die manier moet worden behandeld. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet het er daarom voor worden gehouden dat de verdachte en zijn medeverdachte als politiebeambten doelbewust meer geweld hebben gebruikt dan noodzakelijk was en dat zij aldus hebben gehandeld met het oogmerk om [slachtoffer 1] vrees aan te jagen, hem te bestraffen en/of uit minachting voor zijn aanspraak op menselijke waardigheid. Voorts is het Hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte, bestaande niet alleen uit het uitoefenen van geweld en het vervoeren van [slachtoffer 1] naar een (voor Curaçaose begrippen) afgelegen plek zoals bewezenverklaard, maar ook uit het daar achterlaten van [slachtoffer 1], naar hun aard het beoogde doel (oogmerk) konden bevorderen.
4.5.
De klacht berust dus op een te beperkte lezing van de bestreden uitspraak. Het Hof heeft bij zijn oordeel immers de volgende omstandigheden betrokken:
- -
de verdachten hebben het slachtoffer reeds kort nadat zij hem hadden aangetroffen, zonder hem aan te houden, geboeid;
- -
de verdachten hebben het slachtoffer toegevoegd dat een onteerder als hij op die manier moet worden behandeld;
- -
voor het geweld dat op het slachtoffer werd uitgeoefend bestond geen enkele noodzaak;
- -
de uiterlijke verschijningsvorm van het toegepaste geweld.
4.6.
Wat betreft het laatste punt, de uiterlijk verschijningsvorm van het geweld, wijs ik er op dat het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen onder meer het volgende heeft vastgesteld:
- -
op 5 november 2006 hoorde [betrokkene 1] het slachtoffer (haar ex-echtgenoot) bij haar huis. Hij bracht daar vernielingen aan. Zij heeft toen het alarmnummer gebeld. Kort daarna arriveerde een politieauto met twee agenten in uniform. [Betrokkene 1] vertelde wat haar overkomen was. De politieagenten reden vervolgens weg, kennelijk op zoek naar het slachtoffer;
- -
het slachtoffer werd door de verdachten benaderd terwijl hij op de openbare weg liep. Hij werd aangemaand door zijn knieën te zakken en zijn beide handen op zijn hoofd te plaatsen;
- -
een van de verdachten zei vervolgens: "Een onteerder als jij moet op deze manier worden behandeld";
- -
het slachtoffer werd in de boeien geslagen en vervolgens begonnen de verdachten hem met hun knuppels te mishandelen. Ook werd hij door hen met hun geschoeide voeten mishandeld. Hij bloedde uit zijn mond;
- -
het slachtoffer werd door beide verdachten overeind getrokken en in de politieauto geplaatst. Ze reden vervolgens naar de woning van [betrokkene 1], zijn ex-vriendin. Bij de woning werd hij uit de auto gehaald en naar de voordeur van de woning van [betrokkene 1] geleid. Het slachtoffer werd vervolgens in de nabijheid van [betrokkene 1] en enkele omstanders mishandeld;
- -
uit de opnamen van de Centrale Meldkamer blijkt het volgende: "Terug bij [b-straat].. ..wij zijn terug naar de [b-straat] en hebben wederom gesproken met de vrouw.. ..zij heeft ons verzocht om hem goed duidelijk te zeggen om niet meer daar te komen....hetgeen wij ook hebben gedaan....nu gaan we snel met die man vandaar weg...(...)"
- -
het slachtoffer werd vervolgens in de politieauto meegenomen naar de Grotten van Hato. Nadat hij uit de auto was gehaald, begonnen de verdachten hem - terwijl hij nog steeds geboeid was - weer te mishandelen;
- -
beide verdachten hebben het slachtoffer overal op zijn lichaam met knuppels geslagen. Het slachtoffer viel op de grond. Terwijl hij - nog steeds geboeid - op de grond lag, bleven de twee verdachte hem met knuppels mishandelen. Het slachtoffer ondervond enorme pijn en begon te huilen;
- -
het slachtoffer werd aangezegd overeind te komen en geboden op één been te gaan staan. Terwijl hij dat probeerde werd hij door een van de verdachten met traangas in zijn gezicht en ogen gespoten. Ook hiervan ondervond het slachtoffer enorme pijn en jeuk;
- -
de andere verdachte ontdeed daarna het slachtoffer van de boeien en duwde hem met kracht naar de grond;
- -
de verdachten reden hierna in de politieauto weg.
4.7.
Uit deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachten hebben gehandeld met het oogmerk het slachtoffer te bestraffen en/of om hem vrees aan te jagen en/of uit minachting voor diens aanspraken op menselijke waardigheid. Wat betreft de eerste twee oogmerken wijs ik er dan op dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachten [slachtoffer 1] een lesje wilden leren. Daarbij doel ik in het bijzonder op de opmerking van een van de verdachten dat onteerders op deze manier moeten worden behandeld en de melding aan de Centrale Meldkamer dat meneer duidelijk is gemaakt niet meer naar de woning van zijn ex-vrouw te gaan. Wat betreft het derde oogmerk wijs ik in het bijzonder op het vernederende aspect van de mishandelingen, dat bijvoorbeeld duidelijk naar voren komt op het moment dat de verdachten het slachtoffer in de nabijheid van zijn ex-vrouw mishandelen. 's Hofs oordeel is zo bezien niet onbegrijpelijk en voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
4.8.
Het middel faalt.
5.1.
Het vierde middel bevat de klacht dat het Hof bij de strafoplegging geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de verdachte inmiddels - grotendeels buiten zijn schuld - reeds zeer lang in onzekerheid heeft moeten leven, althans dat het Hof daarvan geen blijk heeft gegeven en/of op het dienaangaande gevoerde verweer geen (laat staan een gemotiveerd) antwoord heeft gegeven.
5.2.
Blijkens de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting aangevoerd:
"Thans hebben cliënten heden na 4 jaren en 4 maanden na datum nog steeds geen zekerheid omtrent hun positie en status. Deze onzekerheid die niet aan hen toe te rekenen is dient eveneens te worden meegenomen in Uw beoordeling. Het beginsel van berechting binnen redelijke termijn 6 EVRM is ook geschonden hetgeen een rechtvaardiging dient te vinden in uw uitspraak."
5.3.
Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond. De Hoge Raad kan de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.5.
5.4.
Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt het volgende:
- (i)
de verdachte is op 7 mei 2007 in verzekering gesteld;
- (ii)
het Gerecht in Eerste Aanleg heeft op 31 oktober 2007 vonnis gewezen;
- (iii)
de verdachte heeft hiertegen op 12 november 2007 hoger beroep ingesteld;
- (iv)
het Gemeenschappelijk Hof heeft op 20 mei 2008 vonnis gewezen;
- (v)
de verdachte heeft hiertegen op 2 juni 2008 beroep in cassatie ingesteld;
- (vi)
de Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juli 2010 het vonnis van het Hof vernietigd wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de zaak verwezen naar het Hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- (vii)
het Gemeenschappelijk Hof heeft de verdachte vervolgens wederom veroordeeld bij arrest van 31 maart 2011;
- (viii)
de verdachte heeft hiertegen op 31 maart 2011 beroep in cassatie ingesteld.
5.5.
Zoals de steller van het middel terecht opmerkt, heeft de behandeling van de zaak in de eerste cassatieprocedure niet binnen een redelijke termijn plaatsgevonden. Dat dient te leiden tot strafvermindering.
6.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑05‑2012
HR 13 juli 2010, LJN BJ8669, NJ 2010/572 m.nt. Schalken.
Ik vermoed dat de opmerking van mijn ambtgenoot Knigge in noot 3 van zijn conclusie voor HR 18 januari 2011, LJN BO3374, NJ 2011/141 in dat licht moet worden bezien.
HR 22 juni 2004, LJN AO8315, NJ 2004/439.
Zie bijv. HR 31 mei 2011, LJN BQ2001.
Uitspraak 15‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Het Hof heeft verzuimd uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing te geven op het verweer dat rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop. De Hoge Raad doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af en vermindert de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf.
Partij(en)
15 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/02637 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 31 maart 2011, nummer H 35/2008, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende in [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging geen rekening heeft gehouden met het tijdsverloop, althans heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte dienaangaande gevoerd verweer.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 maart 2011 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in, voor zover hier van belang:
"Thans hebben cliënten heden na 4 jaren en 4 maanden na datum nog steeds geen zekerheid omtrent hun positie en status. Deze onzekerheid die niet aan hen toe te rekenen is dient eveneens te worden meegenomen in Uw beoordeling. Het beginsel van berechting binnen redelijke termijn 6 EVRM is ook geschonden hetgeen een rechtvaardiging dient te vinden in uw uitspraak."
2.3.
Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
2.4.
De aan de Hoge Raad gezonden stukken houden ten aanzien van het procesverloop in hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.4. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat tussen het instellen van beroep in cassatie op 2 juni 2008 en 13 juli 2010, de datum waarop door de Hoge Raad op dat beroep uitspraak is gedaan, de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden en één week, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 15 mei 2012.