NJB 2019/19:Vals aangifte doen, oftewel: aangifte of klacht doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, art. 188 Sr: onjuist is de opvatting dat geen toepassing aan art. 188 Sr kan worden gegeven in het geval dat degene die de ‘aangifte’ heeft gedaan, deze nadien heeft ingetrokken. Overigens geldt hetzelfde bij art. 268 lid 1 Sr over een lasterlijke aanklacht door een valse aangifte. Eveneens onjuist is de – mede onder verwijzing naar art. 161 Sv (‘Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte (…) te doen’) onderbouwde – opvatting dat ‘aangifte’ in de zin van art. 188 Sr alleen kan worden gedaan door een persoon die kennis draagt van een begaan strafbaar feit, en dat daarom geen sprake is van ‘aangifte’ in de zin van art. 188 Sr indien blijkt dat geen strafbaar feit is begaan