Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, onderzoek ‘ [onderzoeksnaam] ’, onderzoek nummer [nummer 2] , aantal doorgenummerde bladzijden: 2484.
Rb. Oost-Brabant, 30-07-2021, nr. 01/228480-20
ECLI:NL:RBOBR:2021:4038
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
30-07-2021
- Zaaknummer
01/228480-20
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2021:4038, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 30‑07‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:2145
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0641
Uitspraak 30‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zijn slachtoffer op klaarlichte dag midden in een woonwijk neergeschoten. De rechtbank kwalificeert dit handelen als doodslag. Het beroep op noodweer wordt verworpen. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van elf jaar. De door de benadeelde partijen gevorderde affectieschade wordt als volgt toegewezen. Echtgenote, moeder en dochter van het slachtoffer ieder € 17.500,--. De broer van verdachte wordt niet ontvankelijk in zijn vordering verklaard.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.228480.20
Datum uitspraak: 30 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 december 2020, 5 maart 2021, 7 mei 2021 en 16 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 november 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Uden (op of nabij de [straatnaam 1] ) opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat hij, verdachte, opzettelijk met een vuurwapen meerdere keren, althans één keer, een kogel heeft afgevuurd op/in het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] dodelijk werd getroffen;
2.hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Uden een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Grand Power, kaliber 9 mm kort), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
I. Inleiding.
Op zondag 30 augustus 2020 omstreeks 19:45 uur ontving de gemeenschappelijke meldkamer van de politie eenheid Oost-Brabant een melding van een schietincident op de [straatnaam 2] te Uden. Op deze locatie zou zijn gevochten en een man op straat liggen, die was neergeschoten. Vanwege de aard en inhoud van de melding werden diverse politie eenheden richting de [straatnaam 2] te Uden gestuurd. Door hen werd op de [straatnaam 1] een man aangetroffen. De man, later geïdentificeerd als [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), is ter plaatse overleden. Naar aanleiding van deze gebeurtenis is een grootschalig onderzoek opgestart. Op 10 september 2020 is verdachte aangehouden. Hij wordt verdacht van doodslag op [slachtoffer] en het illegaal voorhanden hebben van een vuurwapen.
II. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde.
III. Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van opzet. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
IV. Het oordeel van de rechtbank.1.
IV.1 Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 20212., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 augustus 2020 werd mij verzocht of ik twee weken lang een vrouw en twee kinderen kon beschermen. Ik heb ermee ingestemd om het gezin te beschermen, en [naam 1] is onderdeel van het gezin. Ik ben die dag met [naam 1] eten gaan halen bij de McDonalds. Daarna reden we naar de woning van [naam 1] , die is gelegen aan de [straatnaam 2] te Uden. Op het moment dat [naam 1] de auto parkeerde bij de woning werden we klemgereden door een zwarte auto. Ik ben meteen uit de auto gestapt. Ik had op dat moment een schoudertasje om met daarin een geladen, maar niet doorgeladen vuurwapen.
Het vuurwapen dat is aangetroffen in een schoudertasje tijdens een inval in Oss op
9 december 2020 is het vuurwapen dat ik op 30 augustus 2020 bij me had.
Ik zag [naam 2] aan de bestuurderskant van onze auto, aan de kant van [naam 1] . Ik zag dat [naam 2] [naam 1] vasthield. Ik voelde dat we werden aangevallen. Een tweede man, [slachtoffer] , begon richting mij te bewegen. Ik wilde daar zo snel mogelijk weg. Ik kan mij herinneren dat ik wegrende en dat [slachtoffer] achter mij aan kwam.
Op welk moment ik het pistool precies heb doorgeladen, kan ik me niet herinneren. Op het moment dat [slachtoffer] was gestopt met de achtervolging en ik terug rende, hield ik het wapen vast in mijn hand en toen was het wapen al doorgeladen.
Er zijn twee schoten afgevuurd. Het schot in het been van [slachtoffer] heb ik afgevuurd omdat [slachtoffer] op een gegeven moment mijn wapen zag en hij niet stopte met naar mij toe rennen. Het schieten gebeurde op het moment dat hij op mij afrende. Ik richtte het schot op de benen met het doel om [slachtoffer] te laten stoppen met op mij afrennen. Ik ben ervan overtuigd dat het moment waarop het tweede schot afgaat, het moment is dat ik [slachtoffer] over mij heen gooi en ik hem boven mij heb en hij het wapen vast heeft en niet los laat.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2020 opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pag. 786-790), voor zover inhoudende:
Op zondag 30 augustus 2020, waren wij verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , werkzaam als Brigadier en Hoofdagent van politie Oost-Brabant district Maas en Leijgraaf. (…)
De verdachte gaf op te zijn genaamd:
- Voornamen: [naam 1]
- Achternaam: [naam 1] (…)
Wij verbalisanten, hoorden dat de verdachte vervolgens zei: (…)
Ik ben al een tijdje erg bang. Sinds vandaag, werd ik beschermd door een persoon. (…) Zij hadden deze, ik wil niet zeggen wie zij is, voor mij geregeld, voor mijn veiligheid.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2020 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] (pag. 1138-1241), voor zover inhoudende:
Op zondag 30 augustus 2020, omstreeks 19:46 uur, kwam bij de gemeenschappelijke meldkamer van de politie eenheid Oost-Brabant een telefonische melding binnen dat er op de [straatnaam 2] te Uden iemand neergeschoten zou zijn. (…) Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat er bewakingscamera's waren bevestigd aan de woning van de [adres 1] te Uden. Door deze bewakingscamera's werden beelden vastgelegd voor, tijdens en na het schietincident dat op zondag avond 30 augustus 2020, omstreeks 19.46 uur plaatsvond. (…) Door mij verbalisant zullen hieronder (…) de beelden (…) worden beschreven. (…). De gebeurtenissen hebben betrekking op (…) [slachtoffer] (…)
Deze betrokkene zal verder in dit proces-verbaal worden aangehaald als [slachtoffer] .
[verdachte] (…) Deze betrokkene zal verder in dit proces-verbaal worden aangehaald als [verdachte] . (…)
FOTO 9 - 2020-08-30 Sun 19:46:16
[slachtoffer] heeft zich afgewend van [verdachte] en [slachtoffer] heeft de achtervolging dus gestopt en draait een kwart slag met zijn lichaam in de richting van [naam 1] en [naam 2] .
[verdachte] is nu ook gestopt en heeft zich omgedraaid in de richting van [slachtoffer] . [verdachte] heeft dan een voorwerp uit zijn tasje gepakt, en op de bewegende beelden is te zien dat
hij een beweging maakt, welke ik verbalisant herken, als zijnde het doorladen van een vuurwapen. (…) Later is ook duidelijk te zien dat [verdachte] een vuurwapen vast heeft. Nadat [verdachte] het vuurwapen heeft doorgeladen houdt [verdachte] dit in zijn rechterhand en strekt zijn rechterarm en hand in de richting van [slachtoffer] .
FOTO 10 - 2020-08-30 Sun 19:46:19 [verdachte] rent vervolgens vanaf het trottoir, door de lage beplanting in de richting van [slachtoffer] . [slachtoffer] staat op dat moment midden op de weg ( [straatnaam 1] ). [slachtoffer] kijkt in de richting van [verdachte] . Mogelijk omdat de beplanting nat is komt [verdachte] even later ten val op het wegdek van de [straatnaam 1] (groene cirkel). [verdachte] valt op straat en valt op zijn rechterzijde. [verdachte] draait zich vervolgens vlug op zijn kont. [verdachte] steunt hierbij op zijn rechter onderarm, zodat hij op straat komt te zitten. [slachtoffer] draait zich dan om en rent terug in de richting van de gevallen [verdachte] . (…)
FOTO 11 - 2020-08-30 Sun 19:46:20
[verdachte] is inmiddels op zijn kont gaan zitten. [slachtoffer] draait zich dan om en rent terug in de richting van de op straat zittende [verdachte] . Ik zie [verdachte] zijn rechterarm uitstrekken in de richting van [slachtoffer] en dat een vuurwapen op [slachtoffer] gericht wordt door [verdachte] (groene cirkel). Vervolgens zie ik op de bewegende beelden dat [verdachte] kennelijk een schot afvuurt in de richting van de op hem afkomende [slachtoffer] . (…)
FOTO 12 - 2020-08-30 Sun 19:46:22
[slachtoffer] werpt zich boven op [verdachte] , terwijl [verdachte] nog steeds zijn rechterarm met daarin het vuurwapen gericht houdt op [slachtoffer] . (…)
FOTO 13 - 2020-08-30 Sun 19:46:23
Kort na het mogelijk afvuren van dat vermoedelijk tweede schot, draait [verdachte] , vrij snel onder [slachtoffer] uit. [verdachte] gaat even later overeind staan terwijl [slachtoffer] dit kennelijk niet meer kan. [slachtoffer] ligt nu op de straat en blijft nu voornamelijk liggen/knielen maar zal niet meer overeind komen.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 4° Sv, te weten een rapport van het NFI “Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood” d.d. 17 september 2020, voor zover inhoudende:
Het overlijden van [slachtoffer] , 53 jaren oud, wordt verklaard door de gevolgen
van één inschot van de romp. Het inschot van het linkerbovenbeen heeft geen
(substantiële) rol gespeeld bij het overlijden.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2020 opgemaakt en ondertekent door verbalisant [verbalisant 4] (pag. 2490-2491)3., voor zover inhoudende: Op woensdag 9 december 2020 omstreeks 10:17 uur, werd er in een bedrijfspand/woning aan de [adres 2] Oss, binnengetreden. (…)
Verder stond er nog een afgesloten, grijze BMW 5 serie voor het pand. (…) In het voertuig troffen de collega's [naam 3] en [verbalisant 4] aan de bijrijderszijde, in een boodschappentas een grijs nektasje. In dit nektasje trof men in het hoofdcompartiment een zwart pistool in open toestand aan.
Een proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 3 februari 2021 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 5] (pag. 2495-2504)4. voor zover inhoudende:
Het op woensdag 09 december 2020 in beslaggenomen voorwerp voorzien van goednummer [nummer 1] en [verbalisant 6] , betreft een vuurwapen, te weten een pistool van het Slowaakse Merk Grand Power, kaliber 9MM Kort (380 Auto). (…) Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel l onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder I van de Wet wapens en munitie.
IV.2 Vaststellingen op basis van de bewijsmiddelen
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 30 augustus 2020 is verdachte bij [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ) in de auto gestapt, nadat verdachte door een derde was verzocht om het gezin van [naam 1] te beschermen. [naam 1] zou namelijk worden afgeperst. Verdachte verklaart later dat hij alleen de vrouw en kinderen van [naam 1] zou beschermen, en niet [naam 1] zelf. De rechtbank gaat er op basis van de eerdere verklaringen van verdachte en verklaringen van [naam 1] vanuit dat de bescherming ook voor [naam 1] zelf was.
Rond 19.45 uur komen [naam 1] en verdachte aan op het adres van [naam 1] en worden ze klemgereden door [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ) en [slachtoffer] . [naam 2] valt direct [naam 1] aan met een klauwhamer. Verdachte rent in eerste instantie weg van de auto en wordt achtervolgd door [slachtoffer] . Op enig moment staakt [slachtoffer] de achtervolging. Verdachte pakt dan zijn pistool, laadt het door en draait zich in de richting van [slachtoffer] . Op dat moment ziet verdachte dat [naam 1] nog steeds door [naam 2] wordt aangevallen met een klauwhamer en dat [naam 2] [naam 1] richting de woning van [naam 1] duwt. Verdachte begint te rennen en glijdt daarbij uit, belandt op zijn rechterzijde op het wegdek en gaat vervolgens op zijn billen zitten. Nadat verdachte is uitgegleden, rent [slachtoffer] weer in de richting van verdachte. Terwijl [slachtoffer] richting verdachte rent, lost verdachte het eerste schot. [slachtoffer] wordt daarbij in zijn linkerbovenbeen geraakt. [slachtoffer] duikt dan bovenop verdachte en er ontstaat een worsteling. Op enig moment, in die worsteling, gaat het tweede schot af, waarbij [slachtoffer] in zijn borst wordt geraakt. [slachtoffer] overlijdt ter plaatse aan de gevolgen van het tweede schot.
IV.3 Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Is er sprake van opzet? Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Omdat niet kan worden vastgesteld hoe of door wie de trekker is overgehaald, is volgens de verdediging ook van voorwaardelijk opzet geen sprake.
De rechtbank acht, op basis van hetgeen hierboven is vermeld, bewezen dat verdachte bij het eerste schot gericht heeft geschoten op het onderlichaam van [slachtoffer] . Dit schot heeft [slachtoffer] in zijn linkerbovenbeen geraakt. Ook acht de rechtbank op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen bewezen dat [slachtoffer] aan de gevolgen van het tweede schot in zijn romp (borst) is overleden en dat dit schot afkomstig was uit het pistool dat verdachte in zijn hand had.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] te doden. Er is dan ook geen sprake van zogenaamd “boos” opzet.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood van [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank acht de volgende omstandigheden relevant.Verdachte heeft zich op 30 augustus 2020 doelbewust bewapend met een geladen vuurwapen. Dit was volgens verdachte nodig omdat de personen tegen wie verdachte bescherming moest gaan bieden zeer gevaarlijk en wanhopig waren. Op het moment dat [slachtoffer] en [naam 2] de auto van [naam 1] klem reden, had verdachte dit vuurwapen bij zich in zijn schoudertasje. Hij neemt het schoudertasje met hierin het vuurwapen mee als hij uit de auto stapt. [slachtoffer] rent achter verdachte aan maar staakt op enig moment de achtervolging. Op het moment dat [slachtoffer] de achtervolging gestaakt heeft, kiest verdachte ervoor om zijn vuurwapen uit het tasje te pakken, dit vuurwapen door te laden en terug te keren om [naam 1] en zijn gezin te kunnen verdedigen. Om bij [naam 1] en [naam 2] te komen, moet verdachte eerst langs de nog op de weg staande [slachtoffer] . Met het wapen in zijn hand beweegt verdachte zich richting [slachtoffer] , waarna hij ten val komt. [slachtoffer] komt dan op verdachte af. Verdachte schiet dan gericht op het onderlijf van [slachtoffer] met het doel [slachtoffer] te stoppen. In tegenstelling tot de verwachting van verdachte, is [slachtoffer] niet gestopt door het schot. [slachtoffer] werpt zich dan op verdachte en er ontstaat een worsteling. Tijdens deze worsteling heeft verdachte het vuurwapen nog altijd in zijn hand. [slachtoffer] probeert het vuurwapen vast- en/of af te pakken. De rechtbank kan niet vaststellen hoe en wanneer het tweede, dodelijke, schot precies is gelost.
aanmerkelijke kans
De rechtbank komt op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden tot het oordeel dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Verdachte heeft eerst bewust op het onderlichaam van [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] was op het moment van schieten in beweging en kwam op verdachte af. De kogel is in het bovenbeen van [slachtoffer] terechtgekomen en werd [slachtoffer] niet fataal. Deze kogel had echter ook in de buik terecht kunnen komen of een slagader kunnen raken. Bij het eerste schot was dus sprake van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] .
Het tweede schot gaat af als [slachtoffer] op verdachte duikt in een poging het wapen af te pakken. Deze reactie van [slachtoffer] had verdachte naar zijn zeggen niet verwacht, maar naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke reactie voorzienbaar. [slachtoffer] wordt immers van korte afstand gericht beschoten. Dat [slachtoffer] niet vlucht, maar probeert het directe gevaar te elimineren door op de schutter (verdachte) te duiken, is naar het oordeel van de rechtbank een te verwachten gevolg van het eerste schot van verdachte.
Op het moment dat verdachte dan, liggend op de grond, met [slachtoffer] in een worsteling belandt, heeft hij zijn vinger nog op de trekker van het doorgeladen wapen waarmee hij net het eerste schot heeft gelost. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank ook sprake van een aanmerkelijke kans dat het wapen tijdens de worsteling nogmaals afgaat en [slachtoffer] dodelijk verwondt, hetgeen hier daadwerkelijk gebeurd is.
aanvaarding door verdachte De gevaarzettende situatie is naar het oordeel van de rechtbank door verdachte zelf veroorzaakt op het moment dat hij met een doorgeladen vuurwapen in gevecht raakte met [slachtoffer] . Het is immers een feit van algemene bekendheid dat met een vuurwapen dodelijk letsel kan worden veroorzaakt. Bovendien was verdachte bekend met het gebruik van vuurwapens en de hieraan verbonden risico’s. Door gericht op [slachtoffer] te schieten heeft verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel al aanvaard. Het feit dat verdachte en [slachtoffer] vervolgens in een worsteling zijn beland, waarbij nogmaals een schot afgaat, heeft verdachte daarmee, als voorzienbaar gevolg, ook bewust aanvaard.
Van contra-indicaties is niet gebleken. Verdachte heeft het vuurwapen vanaf het eerste schot constant in zijn hand gehad en, nog altijd doorgeladen, gericht gehouden op [slachtoffer] . Verdachte heeft het risico op een dodelijke afloop dus tot het moment van het tweede schot in stand gehouden.
IV.4 Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
IV.5 Overweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 30 augustus 2020 te Uden op de [straatnaam 1] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat hij, verdachte, opzettelijk met een vuurwapen meerdere keren een kogel heeft afgevuurd in het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] dodelijk werd getroffen;
2.
op 30 augustus 2020 te Uden een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool merk Grand Power, kaliber 9 mm kort, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit en van verdachte.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor feit 1 een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk (subsidiair) en proportioneel moet zijn.
noodweersituatie
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. [naam 2] en [slachtoffer] zijn de confrontatie aangegaan met verdachte en [naam 1] . Op het moment dat [slachtoffer] is gestopt met het achtervolgen van verdachte, is jegens verdachte geen sprake meer van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Jegens [naam 1] is daar echter wel sprake van, aangezien [naam 1] op dat moment nog met een klauwhamer wordt aangevallen door [naam 2] . Zoals hierboven vermeld, is ook in het geval van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen een ander sprake van een noodweersituatie. Verdachte mocht dus handelen ter verdediging van [naam 1] .
subsidiariteit
Ook aan de eis van subsidiariteit is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Verdachte heeft op het moment dat [slachtoffer] de achtervolging op hem staakte de mogelijkheid gehad om te vluchten en zichzelf in veiligheid te brengen. Dit kon echter niet van hem worden gevergd gelet op het acute gevaar en de dreiging die op dat moment nog steeds jegens [naam 1] bestond.
proportionaliteit De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de wijze van verdediging door verdachte proportioneel was. Uit de proportionaliteitseis volgt dat een gedraging niet straffeloos is als deze gedraging – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Verdachte heeft er bewust voor gekozen om een geladen vuurwapen bij zich te dragen en was ook bereid dit te gebruiken ter bescherming van het gezin van [naam 1] tegen voor verdachte onbekende personen. Bij een mogelijke confrontatie zou hij dan in de lucht kunnen schieten of op de banden van een auto, aldus verdachte. Hoewel het moment van de aanval door [slachtoffer] en [naam 2] voor verdachte onverwacht kwam, had hij zich dus wel voorbereid op een mogelijke confrontatie door een potentieel dodelijk en illegaal wapen bij zich te dragen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in eerste instantie zijn vuurwapen heeft doorgeladen, zodat hij daarmee [slachtoffer] en [naam 2] kon afschrikken, bijvoorbeeld door in de lucht te schieten. De rechtbank overweegt dat op de beelden niet is te zien dat verdachte daadwerkelijk omhoog heeft gericht met zijn pistool. Wel is te zien dat hij zich met het vuurwapen in zijn hand in de richting van [slachtoffer] beweegt, en het vuurwapen daarbij ook richt op [slachtoffer] .
[slachtoffer] en [naam 2] hadden verdachte en [naam 1] samen klemgereden en aangevallen. Bovendien moest verdachte langs [slachtoffer] komen om [naam 1] te hulp te komen. Op basis daarvan zou het richten van het wapen op [slachtoffer] , bijvoorbeeld om hem op die manier op afstand te houden, proportioneel kunnen zijn. Echter, vanaf het moment dat verdachte onderuit gaat, verandert de situatie. [slachtoffer] belaagt verdachte dan weer, mogelijk omdat [slachtoffer] de dreiging van het wapen weg wil nemen. Er ontstaat dan een nieuwe noodweersituatie voor verdachte zelf.
De vraag is dan of verdachte onder deze omstandigheden ter verdediging gericht op het onderlichaam van [slachtoffer] mocht schieten. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Verdachte heeft ervoor gekozen om een dodelijk wapen gericht te gebruiken tegen een ongewapende tegenstander. [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van het tweede schot, maar ook het eerste schot was potentieel dodelijk en het tweede schot was naar het oordeel van de rechtbank een voorzienbaar gevolg van het eerste.
Bij het oordeel van de rechtbank speelt mee dat verdachte geen argeloze, onvoorbereide en ongewapende burger was die plotseling wordt aangevallen en dan naar een wapen grijpt dat toevallig binnen handbereik is. Verdachte was doelbewust bij [naam 1] aanwezig voor de bescherming van het gezin en had zich in dat kader bewapend met een geladen vuurwapen. Door in te gaan op het verzoek om bescherming heeft verdachte geaccepteerd dat hij in risicovolle, gewelddadige en stressvolle situaties zou kunnen belanden. Gelet hierop geldt voor verdachte een strengere maatstaf ten aanzien van de proportionaliteitseis dan voor de gemiddelde, argeloze burger die onverwacht wordt aangevallen.
conclusie ten aanzien van noodweer
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de keuze van het verdedigingsmiddel (vuurwapen) en de wijze waarop verdachte dit heeft gebruikt,niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
noodweerexces
Ten aanzien van noodweerexces geldt dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
- a.
de verdachte de gedraging heeft verricht in een noodweersituatie, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
- b.
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de noodweersituatie al was beëindigd, maar zijn gedraging niettemin het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
conclusie ten aanzien van noodweerexces
Een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging is niet aannemelijk geworden. Verdachte komt dus ook geen beroep toe op noodweerexces.
eindconclusie ten aanzien van de strafbaarheid
Er zijn - ook overigens - geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaar, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om, in het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, rekening te houden met de persoon van verdachte en de impact die hetgeen op 30 augustus 2020 is gebeurd op hem heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] . Verdachte heeft op [slachtoffer] geschoten op klaarlichte dag, midden in een woonwijk. Vervolgens is verdachte er vandoor gegaan en heeft hij zich tot zijn aanhouding door de politie schuil gehouden. De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap en hebben ook daarbuiten gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Het feit dat verdachte, met het oog op een eventuele confrontatie, bewust een geladen wapen bij zich droeg, laat zien dat hij er niet voor terugschrikt om geweld tegen andere mensen te gebruiken. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
De feiten hebben zich afgespeeld in de context van een conflict binnen het drugsmilieu.
Verdachte heeft ermee ingestemd als beveiliger/beschermer voor de familie van één van de betrokkenen op te treden. Hij had naar eigen zeggen niets met dit conflict te maken, maar was kennelijk wel bereid zonder gedegen voorbereiding en voorzien van een illegaal vuurwapen deze taak op zich te nemen, met alle gevolgen van dien.
Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft niet alleen [slachtoffer] het leven ontnomen, maar ook de nabestaanden een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht, zoals naar voren is gekomen uit de ter terechtzitting door de dochter en partner van [slachtoffer] afgelegde verklaringen en de door de broer van [slachtoffer] overgelegde schriftelijke slachtofferverklaring. De nabestaanden zullen hun leven lang het verdriet met zich mee moeten dragen.
Doodslag is één van de ernstigste delicten die de Nederlands strafwetgeving kent en rechtvaardigt naar zijn aard en ernst op zichzelf oplegging van een langdurige gevangenisstraf. Ook acht de rechtbank vanuit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd na een eerdere veroordeling in Polen voor een soortgelijk feit waarbij aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van acht jaar werd opgelegd. Verdachte zat deze straf tot april 2020 uit en slechts korte tijd daarna heeft hij onderhavige feiten gepleegd.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat het initiatief tot de directe confrontatie tussen verdachte en [naam 1] enerzijds en [naam 2] en [slachtoffer] anderzijds niet van verdachte is uitgegaan. Verdachte is op dat moment overvallen door de confrontatie en de uiteindelijke doodslag op [slachtoffer] is in reactie daarop gepleegd.
Er is voorts sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte had niet de intentie om [slachtoffer] te doden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van elf jaar passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer] .
De echtgenote van [slachtoffer] vordert een totale schadevergoeding van € 29.108,70, waarvan € 17.500,00 aan affectieschade en het overige aan materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
Omdat de benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
Het gedenksieraad komt niet voor toewijzing in aanmerking. Voor wat betreft de affectieschade moet rekening worden gehouden met het eigen aandeel van [slachtoffer] bij het noodlottige incident. De verdediging verzoekt het gedeelte van de vordering met betrekking tot de factuur van de lunchroom niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling.
Ten aanzien van de affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. Het feit dat [slachtoffer] zelf de confrontatie met verdachte heeft opgezocht, is een omstandigheid die in beginsel zou kunnen leiden tot een causaliteitsverdeling. Het handelen van verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet in verhouding tot het handelen van [slachtoffer] . Verdachte is daarom volledig aansprakelijk voor de schade.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding (affectieschade) ter hoogte van € 17.500,00;
en materiële schadevergoeding, te weten de posten:
- -
kosten uittreksel € 19,75;
- -
kosten uitvaart (niet vergoed door DELA) € 1.247,88;
- -
bloemwerk € 600,00;
- -
urn € 214,80;
totaal: € 2.082,43, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal het volgende onderdeel van de vordering afwijzen vanwege het feit dat dit niet als schade is te beschouwen. Het gaat om de post:
gedenksieraad € 2.500,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het hierna te noemen onderdeel van de vordering, te weten materiële schadevergoeding, de post:
factuur lunchroom LKKR & ZO € 7.026,27.
Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [dochter slachtoffer] .
De dochter van [slachtoffer] vordert een totale schadevergoeding van € 19.750,00, waarvan € 17.500,00 aan affectieschade en € 2.250,00 aan materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
Omdat de benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
Het gedenksieraad komt volgens de verdediging niet voor toewijzing in aanmerking. Voor wat betreft de affectieschade moet rekening worden gehouden met het eigen aandeel van [slachtoffer] bij het noodlottige incident.
Beoordeling.
Ten aanzien van de affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. Het feit dat [slachtoffer] zelf de confrontatie met verdachte heeft opgezocht, is een omstandigheid die in beginsel zou kunnen leiden tot een causaliteitsverdeling. Het handelen van verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet in verhouding tot het handelen van [slachtoffer] . Daarom is verdachte volledig aansprakelijk voor de schade.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding (affectieschade) ter hoogte van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank wijst de post‘gedenksieraad € 2.500,00’ af, nu deze post niet is te beschouwen als schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] .
De moeder van [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade.
Het standpunt van de officier van justitie.
Omdat de benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
Voor wat betreft de affectieschade moet rekening worden gehouden met het eigen aandeel van [slachtoffer] bij het noodlottige incident.
Beoordeling.
Ten aanzien van de affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. Het feit dat [slachtoffer] zelf de confrontatie met verdachte heeft opgezocht, is een omstandigheid die in beginsel zou kunnen leiden tot een causaliteitsverdeling. Het handelen van verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet in verhouding tot het handelen van [slachtoffer] . Verdachte is daarom volledig aansprakelijk voor de schade.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [broer slachtoffer] .
De broer van [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade.
Het standpunt van de officier van justitie.
Omdat de benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
Voor wat betreft de affectieschade moet rekening worden gehouden met het eigen aandeel van [slachtoffer] bij het noodlottige incident.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Affectieschade is op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts toewijsbaar aan een beperkte kring van personen, waar de heer [broer slachtoffer] als broer van het slachtoffer niet onder valt. Op grond van artikel 6:108 lid 4 sub g BW (de hardheidsclausule) kan in uitzonderlijke gevallen affectieschade worden toegekend aan een persoon die niet tot de in de wet genoemde kring van gerechtigden behoort. Door de benadeelde partij is niet onderbouwd dat er sprake is van een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer dat de hardheidsclausule dient te worden toegepast.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – voorwerpen zijn:
- met behulp van welke de feiten zijn begaan,
- en die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht,
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
doodslag;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de WWM en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij art. 55 lid 3 onder a van de WWM;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen:
ten aanzien van feit 1 en 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
onttrekking aan het verkeer van de volgende inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen:
- -
pistool met bijbehorend patroonmagazijn ( [procesverbaalnummer 1] );
- -
7 stuks munitie ( [procesverbaalnummer 2] ).
Maatregel van schadevergoeding (ten aanzien van feit 1):
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [echtgenote slachtoffer] , een bedrag van € 19.582,43, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 127 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 2.082,43 materiële en € 17.500,00 immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [echtgenote slachtoffer] (ten aanzien van feit 1):
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer] van een bedrag van € 19.582,43, bestaande uit € 2.082,43 materiële en € 17.500,00 immateriële schadevergoeding (affectieschade). Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
wijst af de vordering tot materiële schadevergoeding voor wat betreft de post gedenksieraad (€ 2.500,00);
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (€ 7.026,27 aan materiële schadevergoeding) niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Indien veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Proceskosten:
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Maatregel van schadevergoeding (ten aanzien van feit 1):
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [dochter slachtoffer] , een bedrag van € 17.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 119 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [dochter slachtoffer] (ten aanzien van feit 1):
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [dochter slachtoffer] van een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding (affectieschade). Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af de vordering tot materiële schadevergoeding, de post gedenksieraad (€ 2.500,00);
Indien veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Proceskosten:
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Maatregel van schadevergoeding (ten aanzien van feit 1):
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [moeder slachtoffer] , een bedrag van € 17.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 119 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [moeder slachtoffer] (ten aanzien van feit 1):
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer] van een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding (affectieschade). Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Proceskosten:
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [broer slachtoffer] (ten aanzien van feit 1):
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Proceskosten:
Compenseert de proceskosten aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. L.R.H. Koekoek en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier,
en is uitgesproken op 30 juli 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑07‑2021
Proces-verbaal ter terechtzitting van 16 juli 2021.
Proces-verbaal uit aanvullend procesdossier van de Politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, onderzoek ‘ [onderzoeksnaam] ’, onderzoek nummer [nummer 2] , bladzijden 2485 t/m 2522.
Proces-verbaal uit aanvullend procesdossier van de Politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, onderzoek ‘ [onderzoeksnaam] ’, onderzoek nummer [nummer 2] , bladzijde 2485 t/m 2522.