Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.8.2.1:6.8.2.1 Het overnameholdingbeleid
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.8.2.1
6.8.2.1 Het overnameholdingbeleid
Documentgegevens:
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS590965:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Hierbij merk ik op dat mij – tot BNB 2005/169 – geen arresten bekend zijn ter zake van externe acquisities. De procedure Hof ’s-Gravenhage, Infobulletin 95/142 is namelijk ingetrokken.
Zie Infobulletin 1986/209 en 1986/271, V-N 1986/1438 en later het Besluit van 1 september 1987, BNB 1987/302.
Begrippen als ‘eigen winst’ en ‘temporisering’ komen hierna nog nader aan de orde.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In eerste aanleg is art. 15ad (mede) geïnspireerd op het door de fiscus gevoerde overnameholdingbeleid.1 Dit beleid richtte zich tegen structuren waarin met behulp van een fiscale eenheid de heffing van vennootschapsbelasting geheel of ten dele werd gefrustreerd. De fiscus trachtte dergelijke structuren te bestrijden met richtige heffing en later met fraus legis.2 In het bijzonder gaat het om structuren waarin een (buitenlands) lichaam de aandelen wil overnemen in een in Nederland gevestigde vennootschap. Hiertoe richt de feitelijke overnemer allereerst een in Nederland gevestigde tussenhoudster (overnameholding) op. Deze wordt gefinancierd met een lening. Met deze gelden verwerft de overnameholding een in Nederland gevestigde, winstgevende werkmaatschappij. Omdat de overnameholding zelf vrijwel geen winst heeft om de rentelasten tegen af te zetten, gaat de overnameholding een fiscale eenheid aan met de overgenomen werkmaatschappij en verrekent haar rentekosten met de winsten van de werkmaatschappij. Op deze wijze financiert de werkmaatschappij haar eigen overname. Deze structuur was vooral aantrekkelijk indien de lening werd verstrekt door een groepsvennootschap die is gevestigd in een tax haven. De rentebaten werden dan immers laag of niet belast.
In paragraaf 6.2 gaf ik aan dat het overnameholdingbeleid voor de fiscus niet in alle situaties het gewenste resultaat bracht. In dat licht werd eind 1996 onder meer art. 10a ingevoerd. Deze bepaling sorteert evenwel geen effect bij externe acquisities. Om dergelijke structuren te treffen is art. 15, lid 4 (nu art. 15ad) ingevoerd. Opgemerkt zij dat art. 15ad geen exacte codificatie is van het overnameholdingbeleid. Deze bepaling is namelijk op bepaalde punten strenger dan het voormalige overnameholdingbeleid en op andere punten minder streng. Zo vindt art. 15ad – in afwijking van de jurisprudentie van de Hoge Raad – ook toepassing, indien de corresponderende rentebaten bij de ontvanger zijn onderworpen aan een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing. Een belangrijke versoepeling ten opzichte van de overnameholdingjurisprudentie is dat rente onbeperkt in aftrek mag worden gebracht op de ‘eigen winst’ van de overnameholding. Bij onvoldoende eigen winst wordt de renteaftrek niet geschrapt, maar ‘getemporiseerd’.3