Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/59/EU betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen
Artikel 97 Samenwerking met autoriteiten van derde landen
Geldend
Geldend vanaf 02-07-2014
- Bronpublicatie:
15-05-2014, PbEU 2014, L 173 (uitgifte: 12-06-2014, regelingnummer: 2014/59/EU)
- Inwerkingtreding
02-07-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-05-2014, PbEU 2014, L 173 (uitgifte: 12-06-2014, regelingnummer: 2014/59/EU)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Dit artikel is van toepassing op samenwerking met derde landen tenzij en totdat een in artikel 93, lid 1, bedoelde internationale overeenkomst met het betrokken derde land in werking treedt. Het blijft van toepassing na de inwerkingtreding van een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 93, lid 1, met het betrokken derde land voor zover de materie van dit artikel niet door deze overeenkomst wordt geregeld.
2.
De EBA kan niet-bindende kaderovereenkomsten sluiten voor samenwerking met de volgende betrokken autoriteiten van derde landen:
- a)
in gevallen waarin een Unie-dochterinstelling in twee of meer lidstaten is gevestigd, de betrokken autoriteiten van het derde land waar de moederonderneming of een in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde holding is/zijn gevestigd;
- b)
in gevallen waarin een instelling van een derde land EU-bijkantoren in twee of meer lidstaten heeft, de betrokken autoriteit van het derde land waar die instelling is gevestigd;
- c)
in gevallen waarin een moederonderneming of een in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde holding gevestigd in een lidstaat met een dochteronderneming of een significant bijkantoor in een andere lidstaat ook een of meer dochterinstellingen in derde landen heeft, de betrokken autoriteiten van de derde landen waar deze dochterinstellingen zijn gevestigd;
- d)
in gevallen waarin een instelling met een dochterinstelling of een significant bijkantoor in een andere lidstaat een of meer bijkantoren in een of meer derde landen heeft, de betrokken autoriteiten van de derde landen waar deze bijkantoren zich bevinden.
De in dit lid bedoelde overeenkomsten bevatten geen bepalingen met betrekking tot specifieke instellingen. Zij kunnen lidstaten geen wettelijke verplichtingen opleggen.
3.
In de in lid 2 bedoelde kaderovereenkomsten voor samenwerking worden procedures en regelingen vastgesteld tussen de deelnemende autoriteiten voor het delen van noodzakelijke informatie voor en samenwerking bij de uitvoering van sommige of alle volgende taken en bij de uitoefening van sommige of alle volgende bevoegdheden met betrekking tot de in lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde instellingen of groepen die dergelijke instellingen omvatten:
- a)
de opstelling van afwikkelingsplannen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 13 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde vereisten;
- b)
de beoordeling van de afwikkelbaarheid van dergelijke instellingen en groepen overeenkomstig artikelen 15 en 16 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde vereisten;
- c)
de toepassing van bevoegdheden om belemmeringen voor de afwikkeling aan te pakken of te verwijderen overeenkomstig de artikelen 17 en 18 en enigerlei soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;
- d)
de toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen overeenkomstig artikel 27 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;
- e)
de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden en vergelijkbare bevoegdheden die door de betrokken autoriteiten van een derde land kunnen worden uitgeoefend.
4.
Wanneer zulks passend is, sluiten bevoegde autoriteiten of afwikkelingsautoriteiten niet-bindende samenwerkingsovereenkomsten die in de lijn liggen van de EBA-kaderovereenkomst met de in lid 2 bedoelde betrokken autoriteiten van derde landen.
Dit artikel vormt voor de lidstaten en hun bevoegde autoriteiten geen beletsel om bilaterale of multilaterale overeenkomsten met derde landen te sluiten overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
5.
Overeenkomstig dit artikel gesloten samenwerkingsovereenkomsten tussen afwikkelingsautoriteiten van lidstaten en derde landen kunnen bepalingen bevatten met betrekking tot de volgende aangelegenheden:
- a)
de uitwisseling van de informatie die nodig is voor het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen;
- b)
overleg en samenwerking bij het opstellen van afwikkelingsplannen, met inbegrip van beginselen voor de uitoefening van bevoegdheden uit hoofde van de artikelen 94 en 96 en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;
- c)
de uitwisseling van de informatie die nodig is voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden en soortgelijke in het recht van de betrokken derde landen neergelegde bevoegdheden;
- d)
vroegtijdige waarschuwing van of overleg met partijen bij de samenwerkingsovereenkomst voordat een belangrijke maatregel uit hoofde van deze richtlijn of het recht van het betrokken derde land wordt genomen die de instelling of de groep treft waarop de overeenkomst betrekking heeft;
- e)
de coördinatie van openbare communicatie in geval van gezamenlijke afwikkelingsmaatregelen;
- f)
procedures en regelingen om overeenkomstig de punten a) tot en met e) informatie uit te wisselen en samen te werken, onder meer, in voorkomend geval, door crisismanagementgroepen op te zetten en te beheren.
6.
De lidstaten stellen de EBA in kennis van elke samenwerkingsregeling die afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten overeenkomstig dit artikel hebben gesloten.