Deze zaak hangt samen met 08/03027 ([medeverdachte 1]), 08/03301/P ([medeverdachte 2]), 08/02451 ([medeverdachte 2]), en 09/00480/P ([verdachte]) waarin ik ook vandaag conclusie neem.
HR, 26-10-2010, nr. 09/00149
ECLI:NL:HR:2010:BN4298
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-10-2010
- Zaaknummer
09/00149
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BN4298
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN4298, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN4298
ECLI:NL:PHR:2010:BN4298, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑07‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN4298
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑10‑2010
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
26 oktober 2010
Strafkamer
Nr. 09/00149
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 23 december 2008, nummer 21/002447-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 oktober 2010.
Conclusie 06‑07‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem heeft verdachte op 23 december 2008 voor 1. Medeplegen van: Gewoontewitwassen, en 2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Voorts heeft het hof de verbeurdverklaring uitgesproken van in het arrest genoemde voorwerpen.
2.
Mr. J.G.T. Klooken, advocaat te Arnhem, heeft cassatie ingesteld. Mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende vier middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de veroordeling voor feit 1. De bewijsmiddelen zouden onvoldoende steun bieden voor het een gewoonte maken van witwassen en het wisselen van grote bedragen. Voor het bewijs zijn ook verklaringen gebezigd die een ongeoorloofde mening, gissing, of gevolgtrekking bevatten.
3.2.
Als feit 1 is bewezen verklaard dat:
‘hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 5 september 2006 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) voorwerpen, te weten een hoeveelheid Euro's, heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet of hiervan gebruik gemaakt, terwijl hij en zijn mededader(s) wisten dat die voorwerpen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) van het plegen van voormelde feiten een gewoonte hebben gemaakt.’
Het bewijs van feit 1 heeft het hof ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
‘Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1
In de hierna te melden bewijsmiddelen [onder 1 tot en met 8] wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 36984, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD/ECD, kantoor Arnhem, en door hen gesloten en getekend op 24 oktober 2006.
1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap, genummerd TAP-B-28-2, opgemaakt door [verbalisant 3], ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar, en door hem gesloten en getekend op 31 maart 2006 (als bijlage TAP B gevoegd bij het proces-verbaal genummerd 36984) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
Verbalisant heeft de volgende telefoongesprekken, die zijn opgenomen op 30 maart 2006 via de telefoonaansluiting 06-[001] uitgeluisterd:
Gespreksnummer 450
[Medeverdachte 3]: Ik heb morgen dat van die lange voor je…
(…)
[Medeverdachte 3]: Ja, ik heb 't al, maar ik ben moe. Ik ga de deur niet meer uit.
(…)
[Medeverdachte 1]: Ja? Hettie 't… ik heb ook nog eh… vijfentwintig vijf liggen… groot. Dus die ken je ook ophalen als je wil.
[Medeverdachte 3]: Nou, dat zetten we dan toch effetjes over morgen. Ja, dat komt morgenmiddag komt dat dan he? dus eh… [Medeverdachte 1]: Oh
[Medeverdachte 3]: Dus, eh… hou dat maar effe… maar dan geef ik je morgen in ieder geval wat die eh…
[Medeverdachte 1]; Ja
Gespreksnummer 451
[Verdachte] belt in met [medeverdachte 1].
[Verdachte]: Hallo… is 't geregeld?
[Medeverdachte 1]: Hij komt morgen zei ie…
(…)
[Medeverdachte 1]: Morgen, hij was moe, zei ie, hij ging naar huis, sloapen… dus… ik zeg: ja, ik heb morgen ook nog wel wat nodig want ik had nog eh… vijfentwintig groot leggen…
Het hof merkt op dat in het arrest per abuis wordt gesproken over een telefoongesprek van 1 april 2006 in plaats van 30 maart 2006.
2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd V4-02, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal genummerd 36984, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar, en door hen gesloten en getekend op 6 september 2006 voor zover inhoudende als de op die datum afgelegde verklaring van [medeverdachte 3] — zakelijk weergegeven — :
Verbalisanten confronteren [medeverdachte 3] met een gesprek van 1 april 2006 (het hof leest 30 maart 2006), gespreksnummer 450 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1].
Vraag verbalisanten: Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord: Die lange is degene die groot nodig heeft. Dat andere is € 25.500,- in grote coupures. Ik heb al het geld in kleine coupures en dat ga ik dus dan morgen brengen bij hem.
Vraag verbalisanten: Wie is die lange uit het vorige gesprek?
Antwoord: Dat is [verdachte]. Ik werk niet samen met [verdachte] maar hij werkt voor andere mensen die grote coupures willen hebben. Hij is een soort collega. Heel soms doen we iets samen. Als het zo uitkomt.
Vraag verbalisanten: Gisteren zijn we bij u binnen geweest. U heeft kans gezien om nog snel een sms-je te sturen naar [verdachte]. Het luidde: ‘Fiod voor de deur’. Waarom stuurt u op zo'n moment dit sms-je?
Antwoord: Gewoon omdat hij hetzelfde doet als ik. Op dit gebied, het wisselen, werken we wel samen.
Antwoord: Met [medeverdachte 2] is het hetzelfde als met [betrokkene 1] en met [betrokkene 2] en met [verdachte]. [Medeverdachte 2] is trouwens [medeverdachte 2]. Ook bij [medeverdachte 2] is het grote coupures halen en kleine brengen.
Voor wie [medeverdachte 1] allemaal werkt weet ik niet. Dat die Lange met hem werkt weet ik dan, maar verder niet.
Vraag verbalisanten (pag. 7): Waarom gaan die mensen met die kleine coupures niet gewoon naar de bank om te wisselen?
Antwoord: Op die manier blijft het buiten beeld.
3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap, genummerd TAP-B-II, opgemaakt door [verbalisant 3], ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar, en door hem gesloten en getekend op 3 april 2006 (als bijlage TAB B gevoegd bij het proces-verbaal genummerd 36984) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven —:
Verbalisant heeft de volgende telefoongesprekken, die zijn opgenomen op 17 maart 2006 via de telefoonaansluiting 06-[001] uitgeluisterd:
Gespreksnummer 216
[Medeverdachte 1] belt uit met [verdachte].
[Medeverdachte 1]: Ha [verdachte], ik geloof dat ik iets niet goed gedaan heb he?
[Verdachte]: Wat dan?
[Medeverdachte 1]: Ik denk dat ik ergens tekort kom of zo
[Verdachte]: Wat dan ‘[medeverdachte 1]?
[Medeverdachte 1]: Want… je hebt toch honderdtwintig meegegeven?
[Verdachte]: Ja?
4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, codenummer OPV-VERD1-01, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar, en door hen gesloten en getekend op 28 september 2006 (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal genummerd 36984) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven —:
schriftelijke bewijsmiddelen D-07 t/m D-09
Door de SSK-bank te Emmerich-Rees (Duitsland) is aan de Duitse autoriteiten in de periode van 11 mei 2004 tot en met 8 juni 2006 in totaal 93 keer melding gemaakt van een verdachte wisseltransactie door [medeverdachte 1]. Van deze 93 verdachte wisseltransacties door [medeverdachte 1] is een overzicht per jaar gemaakt en als bijlage bij het proces-verbaal gevoegd. De overzichten betreffen de jaren 2004, 2005 en 2006, respectievelijk de bijlagen D-07, D-08 en D-09.
5.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5o van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht betreffende het jaar 2006 van de SSK-bank te Emmerich-Rees van verdachte wisseltransacties door [medeverdachte 1], als bijlage D-09 gevoegd bij het proces-verbaal genummerd 36984, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mutaties van [medeverdachte 1] 2009
Datum | 17-3-2006 | 17-3-2006 |
Stuks | 800 | 1600 |
Soort | 50 | 50 |
Euro | 40.000 | 80.000 |
6.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap, genummerd TAP-B-22-01, opgemaakt door [verbalisant 6], ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar, en door haar gesloten en getekend op 24 maart 2006 (als bijlage TAB B gevoegd bij het proces-verbaal genummerd 36984) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven —:
Verbalisant heeft de volgende telefoongesprekken die zijn opgenomen op 24 maart 2006 via de telefoonaansluiting 06-[001] uitgeluisterd:
Gespreksnummer 336
[Verdachte] belt in met [medeverdachte 1].
(…)
[Medeverdachte 1]: Nee, kan ik niet meenemen. Ja maar thuis heb ik eh liggen nog
[Verdachte]: Oh, wat dan (fon.)
[Medeverdachte 1]: Nou, ik geloof zes, lengte zes en een half, dus zeg maar zes en zestig half
[Verdachte]: Oké, nou dan. Ik kijk wel effe. Ik ga effe bellen ja.
[Medeverdachte 1]: Ja
7.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd V2-03, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal genummerd 36984, opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar, en door hen gesloten en getekend op 6 september 2006 voor zover inhoudende als de op die datum afgelegde verklaring van [medeverdachte 2] — zakelijk weergegeven — :
Vraag verbalisanten:
In de auto vertelde u, op de vraag wie de grote man achter het illegale gokken is in de omgeving Utrecht, dat [verdachte] met grote pakken geld rondliep. Kunt u dat uitleggen?
[Medeverdachte 2]:
Dit heeft geen betrekking op het gokken. [Verdachte] is de grote man achter het wisselen van kleine biljetten in grote € 500,- biljetten. Hij had het over de paarse brigade. Daarmee bedoelde hij die € 500,- biljetten.
8.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van inbeslagneming, genummerd AH-84 D, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal genummerd 36984, opgemaakt door [verbalisant 2], ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar, en door hem gesloten en getekend op 25 oktober 2006, met bijlagen voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
Op 5 september 2006 zijn tijdens de doorzoeking van een woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] door de rechter-commissaris voorwerpen in beslaggenomen van [medeverdachte 1] (hof: bedoeld is [verdachte]; [a-straat 1] te [plaats] is de woning van [verdachte], die ter zitting van het hof van 9 december 2008 heeft verklaard dat er 76 biljetten van € 500,- bij hem thuis werden aangetroffen). De in beslaggenomen voorwerpen zijn vermeld op een zestal lijsten, gecodeerd AH-84 obj.D. Lijst in beslaggenomen voorwerpen, bijlage nr. AH 84 obj.D.
Datum 5 september 2006.
Gedetailleerde omschrijving:
10 biljetten van €500,-
66 biljetten van € 500,-’
In zijn arrest heeft het hof nog overwogen:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
In op 17 maart 2006, 24 maart 2006 en 1 april 2006 afgeluisterde telefoongesprekken werd door verdachte in versluierd taalgebruik gesproken over geldbedragen van zeer grote omvang, te weten over respectievelijk € 120.000,-, € 66.500 en € 25.500, derhalve in totaal over een bedrag van €212.000,00. Dat deze gesprekken betrekking hadden op grote geldbedragen blijkt mede uit verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] en uit het feit dat in het gesprek van 17 maart 2006 gesproken werd over 120 en medeverdachte [medeverdachte 1] diezelfde dag bij een Duitse bank een bedrag van €80.000,- en € 40.000,-, derhalve in totaal €120.000,00 hééft gestort:
Verdachte heeft betoogd dat de bedragen waarover in de telefoongesprekken wordt gesproken betrekking hebben op bedragen die hij leende en ook weer terugbetaalde in het kader van de handel in horloges, waarmee hij zich bezig hield.
Niet aannemelijk is geworden dat verdachte in horloges handelde op een schaal die kan verklaren dat hij zo'n grote omzet had dat hij inderdaad leningen diende af te sluiten in de orde van grootte van de bedragen waarover in de telefoongesprekken wordt gesproken, te weten gedurende een periode van ongeveer twee weken over een bedrag van in totaal € 212.000,00. Bovendien wordt door medeverdachte [medeverdachte 3] weersproken dat de afgeluisterde gesprekken die hij voerde gingen over de handel in horloges, doch grote coupures betroffen.
Niet bekend is waar deze geldbedragen wel vandaan kwamen. Echter, voor de gedragingen van verdachte, te weten het in versluierd taalgebruik spreken over aanmerkelijke geldbedragen teneinde de herkomst van dit geld te verhullen, is geen andere verklaring te geven dan dat dit van misdrijf afkomstig geld betreft. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 5 september 2006 76 biljetten van € 500,- werden aangetroffen, voor de aanwezigheid waarvan verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.’
Voorts heeft het hof een extra overweging in de aanvulling op het arrest opgenomen:
‘Bewijsoverweging
In de hiervoor weergegeven afgeluisterde telefoongesprekken wordt gesproken over geldbedragen van zeer grote omvang, te weten in totaal over een bedrag van € 212.000,-. Deze gesprekken betreffen een periode van ongeveer twee weken. Op grond van het feit dat er binnen zo'n relatief kort tijdsbestek zulke grote bedragen werden omgewisseld, alsook dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] de grote man is achter het wisselen van kleine biljetten in grote € 500,- biljetten, dat [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [verdachte] werkt voor mensen die grote coupures willen hebben en dat [verdachte] en [medeverdachte 3] een soort collega's zijn, is het hof tot het oordeel gekomen dat verdachte en zijn mededader(s) een gewoonte hebben gemaakt van witwassen. Uit het verloop van de gesprekken blijkt dat zij elkaar met een enkel woord begrijpen en daar kennelijk vaak genoeg voor samenwerken.’
3.3.
De steller van het middel betoogt dat het hof ten onrechte telefoongesprek 450 en telefoongesprek 451 aan elkaar heeft gekoppeld. Maar ik acht dat, gelet op de inhoud van de verklaring van [medeverdachte 3] (bewijsmiddel 2) ook zonder nadere motivering voldoende begrijpelijk. Ook heeft het hof uit deze verklaring kunnen afleiden dat inderdaad een bedrag van € 25.500 is gewisseld, nu nergens blijkt of is aangevoerd dat deze planning niet is gerealiseerd. Uit de verklaring van [medeverdachte 3], uit de inhoud van het als bewijsmiddel 3 opgenomen afgeluisterde telefoongesprek en uit de inhoud van bewijsmiddel 5 heeft het hof kunnen afleiden dat als er getallen werden genoemd het telkens ging om bedragen van duizenden euro's en wel in verband met wisseltransacties. Dat [medeverdachte 3] niet aan ieder afgeluisterd telefoongesprek deelnam neemt niet weg dat uit de manier waarop hij wel communiceerde met de anderen die bij het wisselen betrokken waren conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van het taalgebruik in de door die anderen gevoerde telefoongesprekken. Ook uit bewijsmiddel 7 heeft het hof kunnen afleiden dat verdachte een belangrijke rol speelde bij het wisselen van kleine coupures voor grote coupures.
Dat de verklaring van [medeverdachte 3] ongeoorloofde conclusies of gissingen bevat ten aanzien van de rol van verdachte kan ik niet onderschrijven. De redenen van wetenschap over de rol van verdachte ontleent [medeverdachte 3] kennelijk aan zijn contacten met verdachte en met de waarnemingen en ervaringen die hij opdoet in deze en andere contacten met betrekking tot wisseltransacties.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over een ander onderdeel van de bewezenverklaring van feit 1, te weten de herkomst van het geld. Ook dat onderdeel zou onvoldoende door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden ondersteund.
4.2.
Het hof heeft uit de verklaringen van [medeverdachte 3] (bewijsmiddel 2) en van [medeverdachte 2] ( bewijsmiddel 7) kunnen afleiden dat verdachte een belangrijke rol speelde bij het wisselen van kleine biljetten in biljetten van € 500.
Verdachte was in het bezit van een telmachine. Hij heeft gefunctioneerd als geldtransactiekantoor in de zin van artikel 1, aanhef onder a en c sub 1 van de Wet van 27 juni 2002, houdende bepalingen inzake de geldtransactiekantoren (Stb. 2002, 380). Het eerste lid van artikel 3 van deze wet verbiedt het om als geldtransactiekantoor werkzaam te zijn. Het tweede lid omschrijft de uitzonderingen op dit verbod. Artikel 1 onder 2 WED vermeldt artikel 3 lid 1 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren. Volgens artikel 2 lid 1 WED is het ongeoorloofd geld wisselen een misdrijf als het feit opzettelijk wordt begaan.
Het geld dat verdachte wisselde kreeg hij onder zich juist omdat hij functioneerde als geldtransactiekantoor. Daarom was dat geld afkomstig uit enig misdrijf.2.
5.1.
Het derde middel klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op het verweer dat verdachte niet van de herkomst van het geld op de hoogte was.
5.2.
Omdat verdachte zelf nauw betrokken was bij de wisseltransacties is aan de opzeteis van artikel 420bis lid 1 onder b Sr voldaan, zodat het middel faalt.
6.1.
Het vierde middel klaagt over de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag. Van de € 38.000,- kan niet worden vastgesteld dat aan de eisen van artikel 33a Sr zou zijn voldaan.
6.2.
Het hof heeft de verbeurdverklaring als volgt gemotiveerd:
‘Onder verdachte werden in september 2006 een geldtelmachine en een bedrag van € 38.000- in (76) coupures van € 500,- inbeslaggenomen. De geldtelmachine en het geld zullen verbeurd verklaard worden. Deze ‘voorwerpen’ behoren verdachte toe en het onder 1 primair bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot deze ‘voorwerpen’.
Namens verdachte is betoogd dat, nu er zes maanden tijd is verstreken tussen maart 2006 en de datum van inbeslagname in september 2006, onvoldoende is om ervan uit te mogen gaan dat dat geld ook nog van misdrijf afkomstig zou zijn. Verdachte heeft aangevoerd dat het geld afkomstig is uit legale bron.
De aanwezigheid van de geldtelmachine past bij de wisselpraktijken waarvan uit het dossier blijkt, waarbij steeds en op grote schaal geld in kleine coupures werd omgewisseld voor geld in grote, past, zonder een nadere verklaring van de kant van verdachte die ontbreekt, niet bij de handel in kostbare horloges op welke schaal die ook mocht hebben plaatsgevonden.
Het hof is van oordeel dat aangenomen moet worden dat het geld van misdrijf afkomstig is.
Biljetten van € 500,- zijn in het normale betalingsverkeer niet gangbaar. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat biljetten van € 500,- gebruikt werden bij het omwisselen van kleine coupures in grote.
Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het aanwezig hebben en de herkomst, van die biljetten in die hoeveelheid.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.’
6.3.
In deze overweging heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de aanwezigheid van een groot bedrag in grote coupures en een geldtelmachine erop wijst dat verdachte zich tot de dag van de inbeslagneming is blijven schuldig maken aan illegale geldtransacties en dat de beweerde relatie van het geld met de horlogehandel van verdachte op geen enkele wijze aannemelijk is geworden.
Deze motivering geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en kan de verbeurdverklaring dragen nu niet vereist is dat uit wettige bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het verbeurdverklaarde geld door middel van het strafbare feit is verkregen.
Het middel faalt.
7.
De voorgestelde middelen falen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetrroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑07‑2010
HR 7 oktober 2008, NJ 2009, 94 m.nt. Borgers.