Rb. Limburg, 24-07-2020, nr. C/03/279985 / BZ RK 20/1321
ECLI:NL:RBLIM:2020:5456
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
24-07-2020
- Zaaknummer
C/03/279985 / BZ RK 20/1321
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2020:5456, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 24‑07‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2020-0200
Uitspraak 24‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Opvolgende rechterlijke machtiging ex art. 24 e.v. Wzd. Het verzoek is door het CIZ ingediend, twee dagen na het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/279985 / BZ RK 20/1321
opvolgende rechterlijke machtiging
Beschikking van 24 juli 2020 van de rechtbank Limburg naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van twee jaar als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd),
ten aanzien van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonend/verblijvend in verpleeghuis [naam verpleeghuis] te [plaats 1] ,
in de stukken genoemd cliënt, hierna te noemen betrokkene,
advocaat: mr. K.P.E. van Tulden.
1. Procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 8 juli 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- -
de aanvraag d.d. 1 juli 2020;
- -
het Wzd behandelplan d.d. 19 mei 2020;
- -
de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam 1] , d.d. 22 juni 2020;
- -
een verklaring van de zorgaanbieder, De Zorggroep d.d. 26 juni 2020;
- -
een afschrift van de beschikking instelling mentorschap d.d. 13 juli 2017;
- -
een afschrift van de beschikking Wet Bopz d.d. 6 juli 2018;
- -
het indicatiebesluit d.d. 3 januari 2017.
De rechtbank heeft verder ontvangen:
- -
een e-mailbericht d.d. 17 juli 2020 van de zoon van betrokkene met als bijlage een verklaring wisseling raadsman;
- -
een e-mailbericht d.d. 18 juli 2020 van de zoon van betrokkene, met als bijlagen een volmacht en een zorgplan van een Duitse zorgaanbieder.
1.2.
Vanwege het Coronavirus (COVID-19) heeft de Rechtspraak in maart 2020 besloten alle rechtbanken te sluiten. Door recente ontwikkelingen zijn de rechtbanken inmiddels weer deels geopend voor (fysieke) zittingen. Urgente zaken zoals de onderhavige gaan door, met dien verstande dat betrokkene samen met de advocaat door middel van telehoren wordt gehoord en niet in fysieke aanwezigheid. De rechtbank wil met deze maatregelen voorkomen dat het Coronavirus verder wordt verspreid. Hoewel de rechtbank veel waarde hecht aan het horen van betrokkene in fysieke aanwezigheid laat zij thans het belang van de volksgezondheid in het algemeen en de veiligheid van haar medewerkers in het bijzonder prevaleren. Dit omdat het nog niet mogelijk blijkt de 1,5 meter afstand te bewaren als zittingen ter plaatse worden gehouden. Het betreffen uitzonderlijke tijden die tot uitzonderlijke maatregelen nopen. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat namens betrokkene geen bezwaar is gemaakt tegen deze manier van horen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 juli 2020 door middel van telehoren.
1.4.
De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- -
betrokkene;
- -
de advocaat van betrokkene, mr. K.P.E. van Tulden;
- -
de specialist ouderengeneeskunde/supervisor, [naam specialist ouderengeneeskunde/supervisor] ;
- -
de basisarts i.o. [naam basisarts i.o.] ;
- -
de verzorgende IG, [naam verzorgende IG] ;
- -
de mentor van betrokkene, [naam mentor van betrokkene] ;
- -
de zoon van betrokkene, [naam zoon van betrokkene] ;
- -
de dochter van betrokkene, [naam dochter van betrokkene] .
Omdat het geluid via de beeldverbinding met de zoon en dochter van betrokkene door technische problemen niet tot stand kwam, hebben zij via een telefonische verbinding (op speaker) deelgenomen aan de zitting.
1.5.
De rechtbank heeft de zoon en dochter van betrokkene aangemerkt als belanghebbenden in de zin van de wet, omdat zij tot voor de opname in 2017 met betrokkene samenwoonden en zowel betrokkene als de kinderen kenbaar hebben gemaakt dat zij bij elkaar willen wonen, waardoor een eventuele beslissing tot voortzetting van de opname van betrokkene de belangen van de zoon en dochter rechtstreeks kan raken.
1.6.
Door de zoon is een door betrokkene (mogelijk digitaal) ondertekende verklaring ingebracht, dat zij zou willen wisselen van advocaat. Betrokkene heeft echter een mentor en beschermingsbewindvoerder, waardoor zij haar belangen niet (volledig) zelfstandig kan behartigen. De beoogde raadsman heeft bovendien kenbaar gemaakt er niet van overtuigd te zijn dat de wens tot wisseling van advocaat vanuit betrokkene zelf komt en derhalve niet bereid te zijn de zaak over te nemen. Om die reden heeft mevrouw Van Tulden, als toegewezen raadsvrouw, als advocaat opgetreden in deze zaak.
2. De standpunten ter zitting
2.1.
De basisarts heeft verklaard dat het cognitief vermogen van betrokkene in de afgelopen periode achteruit is gegaan, wat past in het dementieel beeld. Zowel de mobiliteit als de visus zijn beperkt, waardoor betrokkene volledig afhankelijk is van hulp bij de ADL en in een rolstoel zit. Er zijn twee zorgmedewerkers nodig bij transfers van betrokkene naar het toilet. De basisarts heeft aangegeven er onvoldoende vertrouwen in te hebben dat de benodigde zorg in een thuissituatie geleverd kan worden. Verder heeft de basisarts benadrukt dat de medewerking en samenwerking met de familie van betrokkene van groot belang is voor het leveren van zorg. Van samenwerking met de kinderen van betrokkene is momenteel geen sprake, omdat de gesprekken met de zorgverleners erg moeizaam verlopen en de kinderen voortdurend hun wantrouwen en kritiek uiten over de zorg in de instelling en het zorgplan. Bovendien houden zij zich niet afspraken, hetgeen al vaak tot escalaties heeft geleid.
De specialist ouderengeneeskunde heeft beaamd wat de basisarts heeft verklaard en ook zij heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de familie de benodigde zorg thuis kan leveren. Zij heeft verder toegevoegd dat het voor betrokkene goed zou zijn als een machtiging voor langere duur kan worden verleend.
2.2.
De mentor heeft vraagtekens gezet bij het zorgplan van de Duitse zorgaanbieder, dat door de kinderen van betrokkene is nagezonden en zij informeert naar de huisvesting van de dochter, waar betrokkene volgens de kinderen zou kunnen wonen. Na onderzoek is haar namelijk gebleken dat het aangegeven adres een postkantoor betreft.
De mentor ziet overigens geen heil in de plannen van de kinderen om hun moeder te laten verhuizen naar Duitsland. Volgens haar informatie wonen/verblijven de kinderen in een houten huis/hutje in een wei in [plaats 2] en zijn zij niet in staat om de zorg en veiligheid van hun moeder te garanderen. De mentor stemt in met het verzoek om de rechterlijke machtiging voor betrokkene te verlenen, bij voorkeur voor twee jaar zoals verzocht.
2.3.
Omdat betrokkene op het moment van de zitting vermoeid is en haar ogen heeft gesloten heeft zij haar standpunt niet duidelijk kunnen maken. De advocaat heeft betoogd dat het verzet bij betrokkene duidelijk aanwezig is. In een gesprek met de advocaat heeft betrokkene aangegeven dat zij naar haar kinderen vraagt en bij hen wil zijn.
2.4.
De zoon van betrokkene heeft verklaard dat dat hij en zijn zus niet tevreden zijn over de zorg die hun moeder krijgt in de instelling en dat zij graag terug naar huis wil. De zoon is er van overtuigd dat hun moeder suf is door de medicatie die ze krijgt toegediend en dat zij momenteel geen bewegingsvrijheid heeft en niet gestimuleerd wordt om aan activiteiten deel te nemen. De zoon van betrokkene ontkent dat er twee zorgverleners nodig zijn om betrokkene te helpen bij de transfer naar het toilet en geeft aan dat hij en zijn zus belemmerd worden om hulp te bieden in de instelling of om hun moeder mee te nemen voor een wandeling. De belofte van de zorgverleners om afspraken te maken over de inzet van de familie bij de zorgvraag wordt niet nagekomen. De kinderen willen dat hun moeder in Duitsland gaat wonen bij de dochter van betrokkene. In een bovenwoning op het in het zorgplan aangegeven adres in Duitsland kan 24-uurs zorg worden geboden. Daarvoor wordt op basis van een contract een verpleegster ingeschakeld die permanent bij betrokkene verblijft en haar volledig verzorgt. De zoon van betrokkene heeft aangegeven dat deze permanente thuiszorg volledig kan worden gefinancierd met de aanspraken uit de Duitse Pflegeversicherung. Volgens de zoon is niet voldaan aan de termijnen die de wet noemt en is de aanvraag voor de machtiging te laat gedaan.
3. Beoordeling
3.1.
Bij beschikking van 6 juli 2018 heeft de rechtbank op de voet van
artikel 16 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) een machtiging tot voorgezet verblijf van betrokkene in een verpleeginrichting verleend voor de duur van twee jaar, tot 6 juli 2020.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Wzd in werking getreden en de Wet bopz komen te vervallen. Ingevolge het overgangsrecht is de Wet Bopz gedurende de overgangstermijn in volle omvang van toepassing op lopende machtigingen die onder de Wet Bopz zijn afgegeven, hetgeen met zich meebrengt dat ook de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op het gebied van nawerking van toepassing blijft op dergelijke machtigingen. Indien het CIZ dus vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging heeft ingediend, blijft de machtiging die is verleend onder de Wet Bopz geldig tot de rechtbank op dit verzoek heeft beslist.
3.2.
Op grond van artikel 39 Wzd verleent de rechter een rechterlijke machtiging die aansluit, indien naar zijn oordeel is voldaan aan de criteria voor een rechterlijke machtiging, bedoeld in artikel 24 Wzd.
Ten aanzien van een cliënt die al met een machtiging opname en verblijf in een accommodatie verblijft, dient uiterlijk in de negende of achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de machtiging een aanvraag bij het CIZ te worden gedaan om een verzoek bij de rechtbank in te dienen (artikel 25 lid 3 Wzd). Uiterlijk binnen drie weken dient het CIZ het verzoek bij de rechtbank in (artikel 26 lid 1 Wzd) en de rechtbank dient uiterlijk binnen drie weken te beslissen. Idealiter betekent dit dat er twee à drie weken voor het einde van de machtiging opname en verblijf duidelijkheid is over een vervolgmachtiging. Op overschrijding van deze termijnen zijn door de wetgever geen sancties gesteld.
3.3.
De aanvraag voor de machtiging is gedaan op 1 juli 2020, voor het einde van de lopende machtiging tot voortgezet verblijf. Het verzoek is door het CIZ ingediend op 8 juli 2020, twee dagen na het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging. Het CIZ heeft verzocht desondanks een machtiging te verlenen voor twee jaar, omdat het niet in het belang van betrokkene is om over een half jaar opnieuw met een rechterlijke procedure te worden geconfronteerd en haar toestandsbeeld de komende jaren naar verwachting niet zal verbeteren.
3.4.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie, in combinatie met een neurocognitieve stoornis.
3.5.
Deze psychogeriatrische aandoening in combinatie met een neurocognitieve stoornis leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit het risico op ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang. Uit de stukken is gebleken dat het verblijf van betrokkene in de thuissituatie, met haar inwonende kinderen, destijds geleid heeft tot ernstige verwaarlozing en onveilige situaties. Betrokkene is sindsdien cognitief verder achteruit gegaan en is niet in staat voor zichzelf te zorgen.
3.6.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Door haar slechte visus en zeer beperkte mobiliteit is betrokkene volledig afhankelijk van professionele zorg en toezicht. Zij is op geen enkele manier meer in staat om zichzelf te verzorgen en adequate 24-uurs zorg en toezicht zijn niet op een andere manier te bieden. De kinderen van betrokkene hebben eerder laten zien dat zij tot het bieden van dit soort zorg niet in staat zijn. Uit een verklaring van de zorgaanbieder is gebleken dat ook binnen de huidige accommodatie de kinderen moeite hebben om zich aan afspraken te houden. Het zorgplan van de Duitse zorgaanbieder ‘Bavaria Care’, dat door de kinderen als alternatief is geboden, geeft onvoldoende vertrouwen dat dezelfde mate van zorg als in de instelling aan betrokkene kan worden geboden. Het adres betreft meerdere woningen boven een postkantoor, waarbij onduidelijk is hoeveel kamers er beschikbaar zijn en hoe de ruimte is ingericht, terwijl het (blijkbaar) de bedoeling zou zijn dat zowel betrokkene als de dochter en een verpleegster en mogelijk ook de zoon daar gaat verblijven. Onduidelijk is of deze woning veilig en geschikt is voor betrokkene, met haar vergevorderde leeftijd en haar visus- en mobiliteitsproblemen. Bovendien is onvoldoende onderbouwd dat de 24 uurs zorg daadwerkelijk gefinancierd wordt door de Duitse overheid. Duidelijk is dat de kinderen van betrokkene in elk geval financieel niet zelf in staat zijn deze zorg te bekostigen. In het verleden zijn bovendien twijfels gerezen over de mogelijkheid van de kinderen op een objectieve manier de belangen van betrokkene te behartigen, gelet op de financiële verwevenheid van de kinderen met de moeder (aangezien de kinderen destijds geen eigen inkomen of woning hadden en leefden van de uitkering en het pensioen van betrokkene).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
3.7.
Gebleken is dat betrokkene zich verzet tegen de opname en het verblijf. Zij vraagt naar haar kinderen en wil bij hen wonen.
3.8.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal met ingang van heden worden verleend voor de (verzochte) duur van twee jaar, en geldt dus tot en met 24 juli 2022. De rechtbank acht daarbij van belang dat de lopende machtiging weliswaar twee dagen was verstreken op het moment van indiening van het verzoek, maar het is in het belang van betrokkene – zoals ook benadrukt door de mentor – alsmede in lijn met de bedoeling van de wetgever de machtiging aan te merken als opvolgende machtiging in de zin van de Wzd.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
4.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 24 juli 2022.
Deze beschikking is gegeven op 24 juli 2020 door mr. L. Bastiaans, rechter en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door S.F.C. Egbers-Hoebe als griffier. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open. | ||