Rb. Leeuwarden, 15-11-2007, nr. 17/880172-07 VEV
ECLI:NL:RBLEE:2007:BB7976
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
15-11-2007
- Zaaknummer
17/880172-07 VEV
- LJN
BB7976
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2007:BB7976, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 15‑11‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Uitspraak 15‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Poging tot moord, poging tot doodslag, schietpartij, veroordeling.
Partij(en)
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880172-07 VEV
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 november 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Noord -De [naam]rittenborg, Kinholtsweg 7 te Hoogeveen.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 1 november 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Kaaij, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- -
veroordeling voor het onder 1. primair, 2. en 3. primair telastegelegde;
- -
oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren;
- -
toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van 3.377,94;
- -
oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot de telastegelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe:
Ten aanzien van het onder 1. primair telastegelegde:
- 1.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 november 2007, onder meer inhoudende:
Ik heb op 14 mei 2007 te Leeuwarden opzettelijk met een vuurwapen kogels afgevuurd op [naam].
Tevens heeft verdachte ter terechtzitting van 1 november 2007 onder meer verklaard dat hij een conflict had met [naam] en dat hij meermalen over dit conflict was gebeld door [naam], die zelf ook een conflict had met [naam]. Hij had deze bewuste dag met [naam] afgesproken bij een patatzaak. Bij deze patatzaak heeft [naam] hem een pistool getoond en [naam] vertelde hem bij het tonen van dit pistool dat het vandaag [verdachte]'s dag was. Hierna is verdachte bij [naam] in de auto gestapt en hebben ze ongeveer twee en een half uur door Leeuwarden gereden. Tijdens het rondrijden door de stad vertelde [naam] hem dat het pistool voor [verdachte] was. Toen ze [naam] op enig moment in de stad tegenkwamen zijn ze achter [naam] aan gaan rijden. Nadat ze een tijd achter [naam] hadden aangereden en hem uiteindelijk bij de stoplichten klem hadden gereden gaf [naam] hem het vuurwapen en zei daarbij dat hij naar [naam] moest gaan. [naam] vertelde dat [naam] ook een wapen had. Daarna is hij toen met het vuurwapen uit de auto gestapt.
- 2.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2007048819-135, d.d. 14 juni 2007, onder meer inhoudende als verklaring van [verdachte] dat bij de ontmoeting tussen hem en [naam], op de dag van de schietpartij, door [naam] is gezegd dat hij [naam] een lesje wilde leren. Ook blijkt uit die verklaring dat het [verdachte] duidelijk was dat [naam] hem belde omdat [naam] wist dat hij ook problemen had met [naam]. Het was hem eveneens duidelijk dat [naam] tijdens het rondrijden door Leeuwarden op zoek was naar [naam]. Ze hebben daartoe op speciale plekken in de stad gekeken, zoals in de wijk Bilgaard en achter het station. [verdachte] geeft verder aan dat het hem wel duidelijk was dat er zou worden geschoten, omdat een lesje leren volgens hem hetzelfde is als schieten. Toen [verdachte] de auto uit ging en [naam] hem het wapen gaf zei [naam] daarbij nog de woorden: "We gaan hem pakken" of iets dergelijks.
- 3.
het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nr. 2007048819-34, d.d. 15 mei 2007, onder meer inhoudende als verklaring van [naam] dat hij op 14 mei 2007 door Leeuwarden reed en dat hij op een gegeven moment langs de auto van [naam] [naam] reed. Toen hij langs deze auto reed zag hij naast [naam], op de bijrijderstoel, een persoon zitten die hij kent als [verdachte]. Ook weet hij dat deze [verdachte] als achternaam [verdachte] heeft. [naam] verklaart dat het hem bekend was dat ze hem moesten hebben. Hij verklaart dat hij wist dat ze van plan waren hem neer te schieten. Nadat [naam] de auto van [naam] [naam] voorbij was gereden, zag hij dat deze auto vlak achter hem ging rijden. [naam] verklaart dat hij nog probeerde weg te komen, maar dat de auto van [naam] hem bleef achtervolgen. Wanneer hij later voor een rood stoplicht moet wachten ziet hij dat [naam] [naam] de auto achter die van hem zet. Op dat moment ziet hij dat de beide inzittenden, [naam] en [verdachte], uit de auto stappen.
- 4.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2007048819-92, d.d. 24 mei, onder meer inhoudende als verklaring van [naam] dat toen hij zag dat [verdachte] uitstapte en deze naar zijn auto toeliep hij een wapen in zijn hand had. [naam] geeft aan dat hij heel bang was omdat het hem bekend was dat er geld op zijn hoofd stond. Uit angst heeft [naam] toen een wapen gepakt en heeft een schot gelost. Nadat hij dit schot had gelost zag hij dat [verdachte] doorliep in zijn richting en heeft hij nogmaals een schot gelost. Na dit tweede schot zag [naam] dat [verdachte] zich achter een eveneens voor het stoplicht stilstaande auto verschanste. Nadat [naam] uit zijn auto was gestapt zag hij dat [verdachte] meermalen dwars door de ruit, van de auto waar hij achter zat, op hem schoot.
- 5.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2007048819-122, d.d. 5 juni 2007, onder meer inhoudende als verklaring van [naam], dat hij door de schietpartij met [verdachte] gewond is geraakt aan zijn linkerhand.
- 6.
het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nr. 2007048819-54, d.d. 17 mei 2007, onder meer inhoudende als verklaring van [naam]], dat er een ruzieachtige sfeer tussen hem en [naam] was ontstaan omdat [naam] zei dat hij nog geld van [naam] moest hebben. [naam] verklaart verder dat hij zondag 13 mei een vriend van hem, genaamd [verdachte] [verdachte], bij deze ruzie wilde betrekken en dat hij met [verdachte] op maandag 14 mei 2007 een afspraak had bij de patatzaak. Nadat ze elkaar ontmoet hadden bij de patatzaak zijn ze samen, in de auto van [naam], door Leeuwarden gereden. Hij vertelt [verdachte] dan dat hij [naam] wil gaan slopen en dat hij erg boos is op [naam]. [verdachte] vertelt hem dat ook hij problemen heeft met [naam]. [verdachte] vertelt hem ook dat hij [naam] dood wil hebben. Terwijl ze door de stad rijden komen ze op enig moment [naam] tegen en gaan ze achter [naam] aanrijden. [naam] blijft enige tijd achter [naam] aanrijden tot [naam] moet wachten voor een rood stoplicht. [naam] ziet dan dat [naam] probeert zijn auto links om een auto, die voor hem geparkeerd staat, heen te rijden, maar dat dit niet lukt. Hij ziet dan dat [naam] zijn auto naar links wil sturen, maar dat houdt [naam] tegen door de auto van [naam] klem te rijden. [naam] parkeert zijn auto recht achter de auto van [naam], zodat deze niet meer voor- of achteruit kan. Dan stappen hij en [verdachte] tegelijkertijd uit de auto en lopen ze naar de auto van [naam]. Hij hoort dan een harde knal en ziet een kogel vanuit de auto van [naam] komen. Op dat moment gaat [naam] weer in zijn eigen auto zitten. Hij ziet dan dat er tussen [verdachte] en [naam] een schietpartij ontstaat waarbij over en weer wordt geschoten.
Ten aanzien van het onder 2. telastegelegde:
- 1.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 november 2007, onder meer inhoudende:
Ik heb op 14 mei 2007 te Leeuwarden opzettelijk met een vuurwapen kogels afgevuurd op de auto van [benadeelde partij]. Ook heb ik meerdere kogels afgevuurd door de ruiten van die personenauto waarin [benadeelde partij] zich bevond.
- 2.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2007048819-17, d.d. 14 mei 2007, onder meer inhoudende als verklaring van [benadeelde partij], dat zij op 14 mei 2007 te Leeuwarden in haar auto zat en dat ze voor het stoplicht op de Groningerstraatweg stond. Zij hoorde toen aldaar een harde knal en toen zij omkeek zag ze dat er rechtsachter haar auto een man stond met een pistool in zijn hand. Ze hoorde meteen daarna weer een harde knal van achter haar auto komen. Na dit tweede schot hoorde ze meteen nog een schot en zag ze dat een ruit van haar auto kapot ging. Hierna hoorde ze wederom en schot en zag ze dat links naast haar auto ook een man stond en dat deze man eveneens een pistool in zijn hand had. Toen het stoplicht op groen ging is ze weggereden.
Toen [benadeelde partij] de auto na het schietincident bekeek, bleek dat alle ramen aan de rechterzijde van haar auto waren vernield en dat ook in haar voorruit een kogelgat zat. Tevens zag [benadeelde partij] in haar auto diverse inslagen en fragmenten van kogels.
Ten aanzien van het onder 3. primair telastegelegde:
- 1.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 november 2007, onder meer inhoudende:
Ik heb op 14 mei 2007 te Leeuwarden op/nabij het terrein van het Shell tankstation, opzettelijk met een vuurwapen kogels afgevuurd op [naam]. [naam] bestuurde de auto waaruit ik schoot.
- 2.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2007048819-92, d.d. 24 mei 2007, onder meer inhoudende als verklaring van [naam] dat hij, nadat hij meermalen door [verdachte] was beschoten is gevlucht naar het Shell tankstation. Toen hij ongeveer op een afstand van vier meter vanaf de middelste benzinepomp was, zag hij de auto van [naam] [naam] aan komen rijden. Deze auto stopte op enig moment en hij zag vervolgens de loop van het pistool op hem gericht en hij zag dat er drie tot viermaal op hem werd geschoten. Hij zag dat het pistool door [verdachte] werd vastgehouden. Hierna reed de auto weg.
- 3.
het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nr. 2007048819-54, d.d. 17 mei 2007, onder meer inhoudende als verklaring van [naam]] dat hij [naam] na de schietpartij zag wegrennen in de richting van het Shell tankstation. Hij zag dat [verdachte] na deze schietpartij bij hem in de auto stapte en hem vertelde dat hij was geraakt. [verdachte] zei tegen [naam] dat hij achter [naam] aan moest rijden en dit heeft hij gedaan. [naam] verklaart voorts dat, toen hij achter [naam] aanreed, hij zag dat [verdachte] vanuit de auto op [naam] schoot.
Ten aanzien van het onder 1. primair, 2. en 3. primair telastegelegde:
- 1.
het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nr. 14052007-HFD-02, d.d. 6 juli 2007, waaruit blijkt dat [naam] ook wel "[naam]" of "[naam]" wordt genoemd.
Bovenstaande wettige bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang beschouwd- houden de redengevende feiten en omstandigheden in waarop de beslissing van de rechtbank steunt dat verdachte het hierna bewezenverklaarde feit heeft begaan.
Nadere bewijsoverweging
Hoewel de raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het onder 1. primair telastegelegde dient te worden vrijgesproken, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het onder 1. primair, poging tot moord, bewezen kan worden.
Voor een poging tot moord dient bewezen te worden verklaard dat verdachte heeft gehandeld na rustig beraad en kalm overleg. Met andere woorden, dat de handelingen van verdachte niet voortvloeiden uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Verdachte en zijn kompaan hadden beiden een geschil met [naam]. Het feit dat de beide verdachten een geschil hadden met [naam] was, zoals blijkt uit de stukken, een onderwerp van gesprek tussen beiden. Ook bij de ontmoeting die verdachten hadden bij de patatzaak, een paar uur voor de schietpartij, is dit besproken. Tijdens deze ontmoeting toonde [naam], aldus de verklaring van [verdachte], hem het vuurwapen en vertelde daarbij dat het vandaag [verdachte]'s dag was. Hierna zijn beide verdachten in de auto van [naam] gestapt en zijn zij door Leeuwarden gaan rijden. Ook tijdens deze autorit heeft [naam], zoals [verdachte] verklaart, nog gezegd dat het vuurwapen, dat [naam] bij zich droeg, voor [naam] was. De rechtbank kan dit rondrijden door Leeuwarden, nu deze rit maar liefst twee en een half uur heeft geduurd, niet anders zien dan dat verdachten op zoek waren naar het slachtoffer.
[verdachte] is hier ook helder over, nu hij zelf verklaart dat ze uitkeken naar de auto van [naam]. Het feit dat het verdachten er om te doen was [naam] te vinden leidt de rechtbank ook af uit het feit dat ze, toen ze [naam] eenmaal hadden getraceerd, achter hem zijn aangereden.
Toen [naam] uiteindelijk voor een rood stoplicht kwam stil te staan, heeft [naam], zoals hij zelf verklaart, de auto van [naam] zodanig klem gezet dat deze niet meer voor- of achteruit kon. [verdachte] geeft in zijn verklaring aan dat hij op dat moment het wapen van [naam] in de handen kreeg gedrukt met daarbij de woorden: "We gaan hem pakken". De rechtbank kan het geheel van gedragingen van de verdachten niet anders zien dan een van tevoren bedacht plan om [naam] van het leven te beroven.
Uit het vorenstaande blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat er tussen verdachten sprake is geweest van een bewuste samenwerking. Uit het geheel van gedragingen valt af te leiden dat verdachten allebei hebben geweten wat het gezamenlijke plan was. Het enkele feit dat verdachten niet hardop hebben gezegd dat ze [naam] gingen vermoorden of dat uit de stukken niet blijkt van vooraf gemaakte afspraken, maakt niet dat er geen sprake kan zijn van een bewuste samenwerking, nu uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat ook een stilzwijgende samenwerking medeplegen kan opleveren. De rechtbank wil hierbij nog opmerken dat het tonen van het wapen en de bewoordingen die zijn gebruikt, weinig ruimte laten voor een andere lezing van het plan.
Ten aanzien van het onder 2. telastegelegde is de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij]. Verdachte heeft verklaard dat hij, ten tijde van de schietpartij, geen personen in de auto heeft zien zitten. Volgens de raadsman kan daarom niet worden gesteld dat verdachte bewust het risico heeft aanvaard dat een inzittende door rondvliegende kogels dodelijk zou kunnen worden geraakt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Nu er zich in het algemeen bestuurders bevinden in auto's die staan te wachten voor een rood stoplicht, heeft verdachte met het schieten door een auto, de aanmerkelijke kans aanvaard dat er onschuldige omstanders, in dit geval [benadeelde partij], van het leven beroofd konden worden.
Ook het verweer van de raadsman, dat verdachte door te schieten achter de bestuurster langs, niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde partij] het leven zou laten, verwerpt de rechtbank. Dat verdachte een trefzekere hand van schieten had wordt door de feiten weersproken en voorts had verdachte na het afschieten van de kogels geen controle meer over deze kogels. De kans was dan ook zeker aanwezig dat de bestuurster van de auto door een afgeketste kogel zou worden geraakt. Bovendien staat uit onderzoek vast dat [verdachte] door de voorruit van de auto van [benadeelde partij] heeft geschoten, welke kogel, zoals ook uit dat onderzoek blijkt, rakelings langs het hoofd van [benadeelde partij] is gevlogen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. primair, 2. en 3. primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
- 1.
primair
hij op 14 mei 2007 te Leeuwarden, op de Groningerstraatweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam] van het leven te beroven, tezamen en in
vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een vuurwapen, kogels heeft afgevuurd op die [naam], waarbij die [naam] in de linkerhand werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
hij op 14 mei 2007 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [benadeelde partij], die zich aldaar bevond in een personenauto op de Groningerstraatweg, van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen, kogels heeft afgevuurd op de personenauto waarin die [benadeelde partij] zich bevond, en kogels heeft afgevuurd door ruiten van de personenauto waarin die [benadeelde partij] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 3.
primair
hij op 14 mei 2007 te Leeuwarden op/nabij het terrein van het Shell tankstation aan de Prof. mr. P.S. Gerbrandyweg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in een personenauto achter die [naam] is aangereden en met een vuurwapen, vanuit een personenauto, kogels heeft afgevuurd op die [naam], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte ten aanzien van het onder 1. primair, poging tot moord, heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg en daarbij uitgaat van een vooropgezet plan, zal de rechtbank de bewezenverklaarde handelingen onder 3. primair niet als een opzichzelfstaande handeling beschouwen. De rechtbank is van mening dat het ongeoorloofde wilsbesluit dat verdachte heeft gebracht tot het onder 1. primair bewezenverklaarde feit, nog voortduurde ten tijde van de gedragingen die onder 3. primair bewezen zijn verklaard, nu er in onderhavig geval sprake is van elkaar snel opvolgende handelingen.
De rechtbank is derhalve, met de raadsman, van oordeel dat ten aanzien van de onder 1. primair en 3. primair bewezenverklaarde feiten er sprake is van een voortgezette handeling en zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
Het bewezene levert op de misdrijven:
- 1.
primair medeplegen van poging tot moord
- 2.
medeplegen van poging tot doodslag
- 3.
primair medeplegen van poging tot moord
De rechtbank zal de onder 1. primair en 3. primair gekwalificeerde misdrijven beschouwen als een voortgezette handeling.
Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1. subsidiair aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman voert hiertoe aan dat, toen verdachte uit de auto stapte om een gesprek met [naam] aan te gaan, hij plotseling door [naam] werd beschoten en hij dus niets anders heeft kunnen doen dan terugschieten. Verdachte was door de kogels die [naam] op hem afvuurde zwaar gewond geraakt en moest zijn eigen lijf verdedigen. Dit heeft hij gedaan door terug te schieten en daartoe was hij gezien de situatie gerechtigd.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte door terug te schieten de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, hij een beroep doet op noodweerexces, nu verdachte deze grenzen heeft overschreden door een hevige gemoedsbeweging welke werd veroorzaakt door een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding van zijn lijf.
Ten aanzien van het onder 2. telastegelegde is de raadsman eveneens van mening dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zoals al eerder door de raadsman is betoogd werd verdachte aangevallen door [naam] en kon hij niets anders doen dan terugschieten; verdachte verkeerde in een noodsituatie. Dat verdachte door de auto van [benadeelde partij] heeft geschoten was nodig om zichzelf te verdedigen en levert, naar het oordeel van de raadsman, derhalve geen strafbaar feit op.
Met betrekking tot het onder 3. telastegelegde doet de raadsman een beroep op noodweerexces. Verdachte verkeerde, doordat hij kort daarvoor was beschoten en hierdoor zwaar gewond was geraakt, in een hevige gemoedsbeweging. Hij zag [naam] weglopen, met het revolver nog steeds op hem gericht en hij meende dat zijn leven nog steeds op het spel stond. Verdachte is toen in paniek in de auto gestapt en is achter [naam] aangegaan en heeft [naam] wederom beschoten. Nu dit schieten werd veroorzaakt door de hevige gemoedsbeweging waarin verdachte verkeerde dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu niet gesteld kan worden dat verdachte ten aanzien van dit feit strafbaar is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van het onder 2. telastegelegde aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt. De officier van justitie voert hiertoe aan dat verdachte in kringen lijkt te verkeren waarbij onenigheid met geweld wordt beslecht en waarbij het gebruik van vuurwapens niet wordt geschuwd. Verdachte heeft, door te kiezen voor een dergelijke levensstijl, bewust de kans aanvaard dat hij ook zelf in een situatie terecht kon komen waarbij geweld tegen hem zou worden gebruikt. De officier van justitie is derhalve van mening dat hier sprake is van culpa in causa, zodat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. De officier van justitie verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad (LJN: AR3687), waarin de procureur-generaal, mr. J.W. Fokkens, in zijn conclusie bij dit arrest dit onderwerp aan de orde stelt.
De officier van justitie heeft aangegeven dat het beroep op noodweerexces, wat door de raadsman ten aanzien van het onder 3. telastegelegde is gedaan, eveneens dient te worden verworpen. Uit de stukken komt duidelijk naar voren dat [naam], na het eerste schietincident, is gevlucht in de richting van het Shell tankstation. Dit gegeven maakt, nog buiten het feit dat verdachte ook wist dat het wapen van [naam] leeg was, dat er geen sprake meer was van een noodsituatie.
Uit het feit dat verdachte op het idee kwam terug te lopen naar de auto en vervolgens in die auto achter [naam] is gaan aanrijden, leidt de officier van justitie af dat niet gesteld kan worden dat verdachte verkeerde in een hevige gemoedsbeweging, zodat ook niet gesteld kan worden dat er sprake was van noodweerexces.
Het standpunt van de rechtbank.
Nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte het onder 1. telastegelegde in primaire vorm heeft begaan, te weten poging tot moord, is zij van oordeel dat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft zichzelf, door te pogen [naam] van het leven te beroven, in een situatie gebracht waarin een tegenactie van [naam] viel te verwachten. Nu verdachte willens en wetens de confrontatie met [naam] heeft gezocht en door een pistool te trekken zelf een gewelddadige reactie van [naam] heeft uitgelokt, zal de rechtbank het beroep op noodweer verwerpen.
Ditzelfde geldt ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer met betrekking tot het onder 2. telastegelegde. Verdachte heeft zichzelf in een situatie gebracht waarin een aanval van [naam] was te verwachten. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat, ook al zou de tegenaanval van [naam] dermate heftig zijn geweest dat verdachte wel terug moest schieten om zichzelf te verdedigen, verdachte niet door de auto van [benadeelde partij] had hoeven schieten. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte andere mogelijkheden gehad om de tegenaanval van [naam] af te weren. Verdachte had ook over of langs de auto kunnen schieten. Nu verdachte ervoor heeft gekozen dat niet te doen, zal de rechtbank het beroep op noodweer verwerpen op grond van het feit dat de manier tot verdediging hier ongeoorloofd was en verdachte de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden.
Met betrekking tot het derde feit is de rechtbank van oordeel dat het beroep op noodweerexces niet slaagt. Gezien het geheel van gedragingen van verdachte zoals het teruglopen naar de auto en de beslissing om achter [naam] aan te rijden teneinde nogmaals te proberen hem van het leven te beroven, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte in een hevige gemoedsbeweging verkeerde die het achterna rijden en schieten op [naam] verontschuldigt.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- -
de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- -
de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- -
de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- -
het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord en aan poging tot doodslag. Het gaat hier om zeer ernstige misdrijven. Wat daarbij strafverzwarend werkt is het feit dat deze misdrijven zijn gepleegd op klaarlichte dag op de openbare weg, te weten op een druk kruispunt tijdens de spits. Verdachte is bij [naam] in de auto gestapt en samen hebben zij [naam] die middag ongeveer twee en een half uur lang gezocht en, na hem gevonden te hebben, achtervolgd tot uiteindelijk het kruispunt waar op dat moment de verkeerslichten op rood stonden. Aldaar heeft [naam] de auto van [naam] klem gezet en is verdachte samen met [naam] uitgestapt. Verdachte had op dat moment een pistool in zijn handen waarmee hij kort daarna meerdere malen op [naam] heeft geschoten. Een aantal kogels is tijdens het vuurgevecht door de autoruit van een ander slachtoffer gegaan die - naar uit onderzoek gebleken is - dodelijk getroffen had kunnen worden. Het behoeft weinig betoog dat in een beschaafde samenleving schietpartijen op de openbare weg, te midden van niets vermoedende en weerloze burgers, op geen enkele wijze te tolereren zijn. De impact op de plaatselijke samenleving was groot. Begrijpelijke en reële gevoelens van onveiligheid in het publieke domein maken zich door dit soort schietpartijen van de bevolking meester. Bij de rechtstreeks betrokkenen op het kruispunt mogen de gevolgen van het optreden van verdachte met zijn kompaan traumatisch worden geacht, hetgeen uit meerdere getuigenverklaringen is gebleken en ook zeer helder naar voren komt uit de slachtofferverklaring van de inzittende van de auto waardoorheen geschoten werd. Het is een wonder te noemen dat er onder de omstanders geen doden of gewonden zijn gevallen. Het zal verdachte ondubbelzinnig duidelijk gemaakt moeten worden dat hij bij zijn agressiegevoelens jegens anderen geen vuurwapen- of andersoortig geweld dient te hanteren en al helemaal niet daarbij onschuldige omstanders te betrekken. Er is voor verdachtes optreden geen enkele rechtvaardiging aan te voeren. Weliswaar kan de rechtbank zich nog verplaatsten in de gevoelens van verdachte waar hij opkwam voor zijn eerder dit jaar mishandelde zoon maar dit zal, gezien de gekozen middelen, op geen enkele manier strafverlichtend kunnen werken. Het feit dat verdachte zelf zwaargewond is geraakt door de schietpartij is evenmin van invloed op de straf, omdat verdachte dit over zichzelf heeft afgeroepen door zelf de confrontatie aan te gaan.
Benadeelde partij
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 56, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het onder 1. primair, 2. en 3. primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], bij wijze van voorschot toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.377,94 (zegge: drieduizend driehonderd zevenenzeventig euro en vierennegentig eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van € 3.377,94 (zegge: drieduizend driehonderd zevenenzeventig euro en vierennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 46 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.377,94 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2007.