Rb. Amsterdam, 28-09-2018, nr. 13-730035-16
ECLI:NL:RBAMS:2018:6931
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
28-09-2018
- Zaaknummer
13-730035-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:6931, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 28‑09‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 28‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Onderzoek naar mensenhandel op Europees niveau. Verdachte is veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf en een boete van € 15.000,-. Binnen een gezinsverband uitbuiting van minderjarigen door hen te laten zakkenrollen en diefstallen te laten plegen in diverse Europese landen. Onttrekking van die kinderen aan het over hen gesteld toezicht. Mensensmokkel ten aanzien van die kinderen. Witwassen van de opbrengsten. Rechtsmacht. Ne bis in idem. Specialiteitsbeginsel.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/730035-16
Onderzoek: 13 Imin
Datum uitspraak: 28 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] , voormalig [geboorteland] , thans [geboorteland] , op [geboortedag] 1969,niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, maar verblijvend op het adres[adres 1] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 30 en 31 augustus en (sluitingszitting) 14 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. J.F. de Boer en S. de Klerk en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.-H.L.C.M. Kuijpers, waarnemend voor zijn kantoorgenoot mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging op de zitting van 30 augustus 2018 - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan 1) de poging tot het onttrekken van een minderjarige aan het over haar gestelde gezag, 2) en 3) het onttrekken van meerdere minderjarige kinderen aan het over hen gestelde gezag, 4) het uitbuiten van meerdere minderjarigen, in die zin dat zij zijn aangezet tot het plegen van strafbare feiten (zakkenrollerij en winkeldiefstal) en het opzettelijk voordeel trekken uit die uitbuiting, 5) de mensensmokkel van die minderjarige kinderen door behulpzaam te zijn bij het verschaffen van toegang, doorreis en/of verblijf in verschillende Europese landen en 6) het een gewoonte maken van witwassen van de opbrengsten van de onder 4) en 5) ten laste gelegde uitbuiting en mensensmokkel.
Al deze feiten zijn ten laste gelegd in vorm van ‘medeplegen’ met een of meer anderen en hebben betrekking op in de tenlastelegging genoemde periodes en pleegplaatsen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
3.1.
Ontvankelijkheid van de officieren van justitie
3.1.1.
Standpunt raadsman
- Rechtsmacht
Met betrekking tot de feiten 2, 3, 4, 5 en 6 is het volgende aangevoerd.Ten aanzien van de feiten die in het buitenland zijn gepleegd is in beginsel de rechtbank van dat land bevoegd. Rechtsmacht voor feiten die in het buitenland – in dit geval in Duitsland, Spanje, Oostenrijk en België, en (zo begrijpt de rechtbank:) in Zwitserland – gepleegd zouden zijn, kan aanwezig worden geacht indien die feiten deel uitmaken van een aan de tenlastelegging te ontlenen feitencomplex, dat zowel aan Nederland als één van de genoemde landen gekoppeld kan worden. Gelet daarop ontbreekt rechtsmacht ten aanzien van de feiten die in die landen gepleegd zouden zijn. Een dergelijk zich over meer landen uitstrekkend feitencomplex ontbreekt. Daarom dienen de officieren van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van deze feiten.
De verdenking die ziet op feiten die in Duitsland zouden zijn gepleegd wordt in zijn totaliteit opgehangen aan de eerste veroordeling van verdachte in Duitsland. Alleen al het tijdsverloop (het Duitse onderzoek dateert van 2009 en de registraties in de Nederlandse systemen vonden plaats in de periode april 2014 - februari 2015) maakt dat geen sprake kan zijn van eenzelfde feitencomplex. Ook om deze reden moeten de officieren van justitie niet ontvankelijk worden verklaard.
- Ne bis in idem beginsel
Ten aanzien van de feiten die (mede) in Duitsland zouden hebben plaatsgevonden is subsidiair betoogd dat de officieren van justitie niet ontvankelijk moeten worden verklaard wegens strijd met het ne bis in idem beginsel. Daartoe is het volgende aangevoerd. Op 1 oktober 2010 is verdachte in Duitsland veroordeeld tot een celstraf van vier jaar en drie maanden voor gekwalificeerde diefstal in groepsverband, computerfraude en een poging daartoe. De officieren van justitie leggen exact hetzelfde feitencomplex als genoemd in het Duitse onderzoek ten grondslag aan de verdenking van mensenhandel. De Nederlandse verdenking ziet immers op het aansturen van een dadergroep die zich heeft gespecialiseerd in zakkenrollen. In het Duitse vonnis wordt overwogen ‘de verdachte is lid van een dadergroep die zich heeft toegelegd op zakkenrollerij en computerfraude (…) tot deze dadergroep behoort een groot aantal personen, waaronder ook vrouwen en kinderen’. Uit de overwegingen van de Duitse rechtbank blijkt dat verdachte is veroordeeld voor dezelfde feiten als de feiten die hem nu worden verweten. Er is blijkens de Nederlandse beschuldiging sprake van eenheid van tijd, plaats en handeling met de Duitse veroordeling, en er is geen sprake van een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen.
- Schending specialiteitsbeginsel
De officieren van justitie moeten niet ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte voor het onder 5 ten laste gelegde feit, de mensensmokkel. De officieren van justitie hebben gehandeld in strijd met het specialiteitsbeginsel, neergelegd in artikel 27 van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ, hierna: het Kaderbesluit). Voor dit feit is de overlevering niet verzocht, zoals blijkt uit het door de officieren van justitie uitgevaardigde Europees Aanhoudingsbevel (hierna: EAB) en derhalve ook niet door de Spaanse rechtbank die over het EAB heeft geoordeeld, betrokken bij haar beslissing. Voorts is door de officieren van justitie niet verzocht om aanvullende toestemming van de Spaanse uitvoerende justitiële autoriteit.
3.1.2.
Standpunt officieren van justitie
- Rechtsmacht
Volgens vaste jurisprudentie kunnen gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ook in Nederland worden vervolgd, mits deze gedragingen deel uitmaken van een strafbaar feit dat zowel in Nederland als in het buitenland is gepleegd.1.De rechtsmacht geldt dan voor het hele feitencomplex, los van het feit dat de in Nederland begane gedraging (ook) als een zelfstandig delict kan worden gezien. Om rechtsmacht te kunnen aannemen moet het gaan om hetzelfde feitencomplex en daar is bij een voortdurend delict als mensenhandel en mensensmokkel als hier aan de orde al snel sprake van. De aan verdachte in de tenlastelegging verweten varianten van mensenhandel worden juist gekenmerkt door grensoverschrijdende handelingen, als onder meer het verplaatsen van de slachtoffers naar meerdere Europese landen met gebruikmaking van valse identiteiten en het onderbrengen van die slachtoffers in asielzoekerscentra in verschillende landen.
- Ne bis in idem beginsel
In dit geval kan niet worden gesproken van een situatie als bedoeld in artikel 68 Sr. De wet formuleert vier voorwaarden waaraan moet zijn voldaan, voordat artikel 68, tweede lid Sr de vervolging van feiten in Nederland blokkeert. Er moet sprake zijn van a) hetzelfde feit, b) van één van de onder 1e en 2e van dat artikel genoemde rechterlijke uitspraken, c) onherroepelijkheid en d) gehele uitvoering, gratie of verjaring van de straf. Vast staat dat verdachte door de Duitse rechter onherroepelijk is veroordeeld, maar deze veroordeling heeft geen betrekking op mensenhandel, zoals hier aan de orde. Met de strafbaarstelling van mensenhandel wordt een ander rechtsbelang beschermd, te weten het voorkomen van uitbuiting van personen en het bieden van bescherming tegen de aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Bovendien is de straf die aan verdachte in Duitsland is opgelegd nog niet geheel tenuitvoergelegd.
Voorts is aangevoerd dat hier sprake is van een voortdurend delict en dat verdachte na zijn detentie in Duitsland is voortgegaan met het uitbuiten van zijn kinderen. Bestreden wordt bovendien dat het Openbaar Ministerie een vervolging is gestart op basis van dezelfde informatie die bij het onderzoek in Duitsland is gebruikt. In het Duitse onderzoek beschikte men niet over de informatie vanuit de andere landen en niet over de verklaringen van de vrouw van verdachte, [persoon 1] en van hun dochter [persoon 2] .Voor een niet ontvankelijkheidverklaring wegens gebrek aan rechtsmacht, dan wel vanwege het vermeende schenden van het ne bis in idem beginsel is dan ook geen aanleiding.
- Gestelde schending van het specialiteitsbeginsel
Nu de overlevering van verdachte niet voor mensensmokkel is gevraagd, en daarvoor ook geen aanvullende toestemming van de Spaanse autoriteiten is gevraagd, is verdachte voor dit feit niet in voorlopige hechtenis gesteld. Om dezelfde reden zal voor dit feit ook geen gevangenisstraf kunnen worden gevraagd. Een beroep op het specialiteitsbeginsel behoeft echter niet te leiden tot niet ontvankelijkheid van de officieren van justitie voor dit feit.
3.1.3.
Oordeel rechtbank
- Rechtsmacht
Hoofdregel op grond van artikel 2 Sr is dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op ieder die zich in Nederland schuldig maakt aan enig strafbaar feit. Zoals de officieren van justitie juist hebben betoogd kunnen volgens vaste jurisprudentie gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden op grond van artikel 2 Sr ook in Nederland worden vervolgd, mits deze gedragingen deel uitmaken van een strafbaar feit dat zowel in Nederland als in het buitenland is gepleegd.2.De rechtsmacht geldt dan voor het hele feitencomplex, los van het feit dat de in Nederland begane gedraging (ook) als een zelfstandig delict kan worden gezien.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de aan verdachte verweten gedragingen geen deel uitmaken van een strafbaar feit dat zowel in Nederland als in de genoemde buitenlanden heeft plaatsgevonden. De stelling van de officieren van justitie dat er sprake is van één samenhangend feitencomplex wordt niet door de rechtbank onderschreven. Weliswaar kan aan de officieren van justitie worden toegegeven dat sprake is van meerdere, afzonderlijke elkaar in tijd (onderbroken) opvolgende vergelijkbare feitencomplexen, maar dat als zodanig levert nog niet één feitencomplex op als betoogd.
De stelling dat er sprake is van één voortdurend delict wordt eveneens door de rechtbank verworpen. Een dergelijke situatie doet zich in beginsel voor als er sprake is van een verboden toestand. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Dat zou mogelijk denkbaar kunnen zijn in de situatie waarin sprake is van het voortduren van deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De beschuldiging aan verdachte omvat echter niet die, kortgezegd 140 Sr verdenking, zodat (reeds) om die reden geen sprake kan zijn van een voortdurend delict in de onderhavige zaak.
De rechtbank heeft tenslotte ambtshalve beoordeeld of op enige andere grond sprake zou kunnen zijn van het bestaan van rechtsmacht ten aanzien van de verdenking van de in het buitenland gepleegde delicten. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat daarvan geen sprake is. Verdachte is geen Nederlander en geen van de slachtoffers is een Nederlander. Verdachte is in het licht van artikel 86b Sr evenmin een vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. Het voorgaande geldt tevens voor de in de beschuldiging genoemde slachtoffers.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande niet van toepassing is op de verdenkingen onder 1, 2 en 3, omdat de rechtbank ten aanzien van deze feiten tot de conclusie komt dat daar wel sprake is van één feitencomplex en een verboden toestand. Die beoordeling leidt tot de conclusie dat ten aanzien van die verdenking sprake is van een voortdurend delict dat mede in Nederland is gepleegd, zodat ter zake van die feiten wel rechtsmacht bestaat en de officieren van justitie ontvankelijk zijn. Hetzelfde geldt ten aanzien van feit 5 en 6 voor wat betreft de landen die zijn aangedaan na het vertrek uit Nederland in 2015.
Voorts is het van belang om ook nu al op te merken dat de resultaten van het, kortgezegd, onderzoek voor zover dat betreft de overige met name genoemde landen, door de rechtbank wel van belang wordt geacht ter duiding van de verdenking voor de feiten die in Nederland zouden zijn gepleegd.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt er toe dat de officieren van justitie niet ontvankelijk worden verklaard in de vervolging voor zover het betreft de verdenking in de feiten 4, 5 en 6 voor zover deze buiten Nederland zouden hebben plaatsgehad. Voor feit 5 en 6 geldt dit behoudens de landen die zijn aangedaan na het vertrek uit Nederland in 2015.
- Ne bis in idem beginsel
De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van de officieren van justitie en het verweer van de raadsman in het licht van de hiervoor gegeven beslissing van de rechtbank hier geen bespreking meer behoeven, voor zover deze zien op de beoordeling of hier sprake is van een ne bis in idem situatie.
- Gestelde schending van het specialiteitsbeginsel
De rechtbank verwijst in haar beoordeling van het verweer naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam in de zaak gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:GHAMS:2018:1618.
Uit het in artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit weergegeven specialiteitsbeginsel vloeit voort dat de overgeleverde persoon het recht toekomt om niet te worden vervolgd, bestraft of anderszins van zijn vrijheid te worden beroofd wegens een ander vóór de overlevering gepleegd feit dan dat waarvoor de overlevering is toegestaan. Het derde lid van voornoemde bepaling bevat een aantal uitzonderingen op dat specialiteitsbeginsel.
In het arrest van het Europees Hof van Justitie van 1 december 2008 (C-388/08 PPU inzake Leymann en Pustovarov), heeft het Hof, voor zover hier van belang, ten aanzien van de uitzonderingsgrond in artikel 27, lid 3, aanhef en onder c van het Kaderbesluit het volgende overwogen.
71 Wanneer tijdens de procedure is vastgesteld dat sprake is van een „ander feit” dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, kan wegens dit strafbare feit slechts een vervolging worden ingesteld indien toestemming is verkregen, behoudens indien de uitzonderingen van artikel 27, lid 3, sub a tot en met f, van het kaderbesluit van toepassing zijn.
72 De uitzondering van artikel 27, lid 3, sub c, van het kaderbesluit betreft een situatie waarin de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van een maatregel die de persoonlijke vrijheid van de betrokkene beperkt.
73 In het kader van die uitzondering kan een persoon dus worden vervolgd en berecht voor „enig ander feit” dan dat welk de reden tot zijn overlevering is geweest, dat strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, zonder dat de toestemmingsprocedure hoeft te worden gevolgd, op voorwaarde dat tijdens de strafvervolging geen vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd. Indien die persoon echter wordt veroordeeld tot een vrijheidsbeperkende straf of maatregel, kan die straf pas worden uitgevoerd indien toestemming is verleend.
In dit geval had het EAB geen betrekking op het onder 5 tenlastegelegde feit (mensensmokkel); verdachte is voor dit feit niet in voorlopige hechtenis gesteld.
Anders dan de raadsman meent leidt de vervolging van verdachte ter zake van de mensensmokkel, ondanks het feit dat de overlevering niet werd gevraagd voor die verdenking, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot de niet ontvankelijkheid van de officieren van justitie. Immers, een persoon kan worden vervolgd en berecht voor ‘enig ander feit dat voor de overlevering is begaan’, mits dat niet gepaard gaat met vrijheidsbeneming van die persoon, hetgeen hier aan de orde is.
Uit het in artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit neergelegde specialiteitsbeginsel en de in het derde lid van deze bepaling opgenomen uitzonderingen, vloeit voort dat aan verdachte bij een bewezenverklaring van de mensensmokkel geen straf of andere zijn persoonlijke vrijheid beperkende maatregel kan worden opgelegd.
Mocht de rechtbank niettemin bij vonnis wel tot oplegging van een vrijheidsbenemende straf of vrijheidsbenemende maatregel overgaan, dan zal deze vrijheidsstraf pas kunnen worden geëxecuteerd als daarvoor, op basis van artikel 27, vierde lid van het Kaderbesluit, toestemming wordt verleend door de Spaanse autoriteiten.
Het verweer strekkende tot niet ontvankelijkheid wordt verworpen.
3.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Inleiding
In mei 2013 vond op het hoofdkantoor van Europol in Den Haag een internationale politieconferentie plaats over zogenoemde “Mobile Organized Crime Groups”. Opgevallen was dat groepen zakkenrollers in toenemende mate door Europa zwierven en daarbij veel slachtoffers maakten. De deelnemende landen werden geconfronteerd met een hausse aan vermogensdelicten die werden gepleegd door wisselende, met name uit Oost-Europese landen afkomstige, groepen. Daarbij viel op dat veel jonge kinderen zich aan deze delicten schuldig maakten. Bij de deelnemende landen groeide de overtuiging dat deze kinderen niet alleen als dader maar vooral als slachtoffer van uitbuiting gezien zouden moeten worden. Hieruit is het project 13Oceans, een fenomeenonderzoek, ontstaan. Met de bevindingen uit 13Oceans zijn een aantal strafrechtelijke onderzoeken naar mensenhandel gestart. Het onderhavige onderzoek, 13Imin, is daar één van.
De directe aanleiding tot het onderzoek 13Imin was de telefonische melding op 8 september 2015 van een medewerker van de [naam stichting] bij de politie, waarin hij zijn zorgen uitte over [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). Zij was op dat moment 11 jaar oud en op grond van een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing in zorginstelling [zorginstelling] geplaatst. Deze medewerker was toeziend voogd van een zevental kinderen van [persoon 1] , die later bleek te heten [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ). Vermoed werd dat de moeder wilde proberen [persoon 2] uit de zorginstelling te halen, terwijl zij daar moest en zelf ook wilde blijven. Een aantal van de andere kinderen van [persoon 1] was ten tijde van deze melding door de betreffende medewerker al vermist.
Tijdens het onderzoek naar de (mogelijke) onttrekking(en) is de verdenking ontstaan van uitbuiting van de kinderen door [persoon 1] en haar echtgenoot, verdachte. Er volgde een uitgebreid strafrechtelijk onderzoek naar de familie. Er werd informatie verkregen onder meer van de partners van het Joint Investigation Team (JIT): Oostenrijk en Bosnië-Herzegovina, en er werden rechtshulpverzoeken gericht aan België, Duitsland, Zwitserland, Tsjechië en Spanje. De verkregen informatie leverde een beeld op van de reisbewegingen van het gezin van verdachte en [persoon 1] . Voorts kwam daaruit informatie naar voren omtrent politie- en justitiecontacten, asielaanvragen en aliassen van verdachte en [persoon 1] , hun kinderen en overige personen die aan dit gezin waren gelieerd in Nederland en andere landen in Europa.
In Spanje werd op 15 juni 2016 vrijwel het gehele gezin aangetroffen. Verdachte en [persoon 1] zijn die dag in Barcelona aangehouden en hun woning is doorzocht. Op 8 augustus 2016 zijn verdachte en [persoon 1] door de Spaanse justitiële autoriteiten overgeleverd aan Nederland. De in Barcelona aangetroffen kinderen zijn voor zover mogelijk na terugkeer in Nederland door de kinderrechter gesloten geplaatst in een jeugdinstelling.
Op 16 december 2016 is [persoon 3] , een volwassen zoon van verdachte, in Papendrecht aangehouden. Na zich aanvankelijk te hebben geïdentificeerd met een vervalst Kroatisch rijbewijs heeft hij verteld wie hij werkelijk was en heeft hij toegegeven dat hij en [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ), ook bekend als [persoon 4] , met regelmaat gingen zakkenrollen en stelen op stations in Rotterdam. Het daarmee verworven geld had hij nodig voor zijn levensonderhoud.
Op 13 februari, 28 februari en 20 maart 2017 heeft [persoon 1] zogenoemde kluisverklaringen afgelegd. Zij heeft daarbij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 266g Sr. [persoon 1] heeft aangegeven niet in aanmerking te willen komen voor een strafkorting. Er zijn wel noodzakelijk geachte beschermingsmaatregelen getroffen.
4.2.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben een schriftelijk requisitoir overgelegd, dat kort en zakelijk samengevat het volgende inhoudt. Alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
- Feiten 1, 2 en 3
Alle kinderen stonden onder toezicht van de afdeling jeugdbescherming van de [naam stichting] , een gezinsvoogdijinstelling. De gezinsvoogd is niet in staat geweest daadwerkelijk het toezicht uit te oefenen. De kinderen zijn allen, met uitzondering van [persoon 2] , zonder overleg of toestemming van de gezinsvoogd aan het zicht van de instelling onttrokken. Ook als de minderjarige zelf heeft besloten weg te gaan kunnen de delictsbestanddelen zijn vervuld, op voorwaarde dat de dader beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag of opzicht uitoefent. Verdachte en zijn mededaders hebben op 15 september 2015 te Rijsbergen opzettelijk geprobeerd de minderjarige [persoon 2] aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over haar uitoefende te onttrekken.
Verder heeft hij samen met [persoon 1] de minderjarigen [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ), [persoon 6] (hierna: [persoon 6] ) en [persoon 7] (hierna: [persoon 7] ), die de leeftijd van 12 jaar nog niet hadden bereikt, zonder toestemming van degene die het opzicht over hen uitoefende, meegenomen naar Spanje en hen daar verborgen en verborgen gehouden. Hetzelfde geldt voor de minderjarigen [persoon 8] (hierna: [persoon 8] ) en [persoon 9] (hierna: [persoon 9] ).
Verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde onttrekking van [persoon 4] aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over haar uitoefende. Achteraf is geconstateerd dat [persoon 4] meerderjarig was.
- Feit 4
Voor de uitbuiting van [persoon 7] , [persoon 5] en [persoon 6] is onvoldoende bewijs in het dossier. Hiervan wordt vrijspraak gevraagd. Hetzelfde geldt voor de uitbuiting van [persoon 9] / [persoon 9] .
Verdachte heeft, samen met anderen, in Nederland, Spanje, Duitsland, Oostenrijk en België [persoon 4] , [persoon 8] en [persoon 2] vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van hun uitbuiting. [persoon 8] en [persoon 2] waren in de tenlastegelegde periode nog minderjarig. [persoon 4] is op [geboortedag ] 2007 meerderjarig geworden. Uit het dossier blijkt van het gebruik van dwangmiddelen jegens haar: geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Verdachte en zijn mededader(s) hadden het oogmerk van uitbuiting, het ging hen om financieel gewin. Met het oog op die uitbuiting heeft verdachte in vereniging de slachtoffers geworven ( [persoon 4] ), overgebracht, gehuisvest en opgenomen ( [persoon 4] en de andere kinderen). Verdachte heeft geweld gebruikt tegen de kinderen, hij heeft misbruik gemaakt van het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie van de kinderen. Van de kinderen mocht niet worden verwacht dat zij in staat waren vrijelijk een keuze te maken over wat zij wel of niet wilden. Hen is geleerd dat stelen de normaalste zaak van de wereld is en dat er voor hen feitelijk geen andere opties waren om te overleven. De kinderen wisten niet beter dan dat zij naar hun ouders, [persoon 4] en naar haar partner, [persoon 3] , moesten luisteren. Aangenomen moet worden dat de verdachten zich zeer wel bewust waren van het overwicht dat zij hadden en daarmee de opzet hadden op het misbruik dat zij maakten.
Het door misbruik aanzetten tot het plegen van zakkenrollerij of andere vormen van diefstal kan worden aangemerkt als een dienst in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr. Verdachten waren degenen die financieel beter werden van de zakkenrollerij die door de kinderen werd verricht. Verdachten hebben opzettelijk voordeel getrokken uit de feiten, zij hebben financieel geprofiteerd van de uitbuiting.
- Feit 5
Verdachte had een bepalende rol in het vervoeren van de kinderen naar de verschillende landen. Hij heeft gezorgd voor valse geboortebewijzen en heeft mededader [persoon 1] opdracht gegeven namens de kinderen in Nederland, Oostenrijk, Zwitserland en Duitsland onder valse voorwendselen asiel aan te vragen. Hij heeft de kinderen samen met [persoon 1] meegenomen naar Duitsland, Oostenrijk, België, Zwitserland, Nederland en Spanje en hen in Duitsland, België, Nederland en Spanje gehuisvest. Gelet op het feit dat blijkens het EAB de overlevering van verdachte niet voor mensensmokkel is gevraagd, zal geen gevangenisstraf voor dit feit worden gevraagd.
- Feit 6
Uit de verklaringen van [persoon 4] blijkt dat verdachte van de opbrengsten van zakkenrollerij een dure auto heeft gekocht. Het geld van de diefstallen is bij hem en bij [persoon 1] terecht gekomen, hetgeen [persoon 1] en [persoon 2] bevestigen. Ook is van het door zakkenrollen verkregen geld de huur van de woning in Rotterdam betaald en werd het geld gebruikt voor het dagelijks levensonderhoud.
4.3.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft een schriftelijke pleitnotitie overgelegd. Kort en zakelijk samengevat houdt deze het volgende in. Verdachte moet worden vrijgesproken van alle aan hem tenlastegelegde feiten.
- Betrouwbaarheid verklaringen [persoon 1]
De verklaringen die medeverdachte [persoon 1] heeft afgelegd, zijn onbetrouwbaar. Er zitten dusdanig veel inconsistenties en onbetrouwbaarheden in haar verklaringen dat de rechtbank geen acht kan slaan op de inhoud daarvan. Uit haar latere verklaringen blijkt geenszins dat er sprake was van dwang, zoals zij eerder wel heeft gesteld. Voor de door haar gestelde mishandeling is geen medische onderbouwing. Er blijkt niet van angst van haar voor verdachte. Zij geeft zelf toe dat zij moeite heeft zich dingen te herinneren. Verder zijn de aan haar gedane toezeggingen, zoals huisvesting en een inkomen, voor [persoon 1] van zeer grote waarde.
- Feiten 1, 2 en 3
Er is geen (concrete) onderbouwing om in voldoende mate de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte vast te kunnen stellen. Dat [persoon 1] een rol heeft gehad op 15 september 2015 bij [persoon 2] betekent niet dat verdachte dat ook heeft. Hij is niet op die locatie te plaatsen. Ten aanzien van de kinderen [persoon 5] , [persoon 6] , [persoon 7] en [persoon 9] / [persoon 9] wist verdachte niet dat hij zijn kinderen niet mocht meenemen. Het opzet ontbreekt hier dus. Dit geldt eveneens ten aanzien van [persoon 8] . Nu is gebleken dat [persoon 4] meerderjarig was, dient ook daarvoor vrijspraak te volgen, ondanks het gegeven dat er een ondertoezichtstelling gold.
- Feit 4
Enige betrokkenheid van verdachte bij mensenhandel in Nederland kan niet worden bewezen. De verklaringen van [persoon 1] zijn onbetrouwbaar en daarom onbruikbaar, en steunbewijs ontbreekt. Verdachte moet worden vrijgesproken van het ‘kopen’ van [persoon 4] en van de gehele verdenking voor zover de feiten in Duitsland gepleegd zouden zijn. Hetzelfde geldt voor zover de feiten in België, Spanje of Oostenrijk plaatsgevonden zouden hebben.
- Feit 5
Van de tenlastegelegde mensensmokkel moet verdachte worden vrijgesproken, omdat bewijs voor deze feiten ontbreekt en de verklaringen van medeverdachte [persoon 1] niet kunnen bijdragen aan het bewijs.
- Feit 6
Nu het standpunt is dat verdachte zich niet aan mensenhandel heeft schuldig gemaakt kan er ook geen sprake zijn van witwassen.
4.4.
Oordeel rechtbank
4.4.1.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 1]
4.4.1.1. Totstandkoming van de verklaringen
In januari 2017 werd de zaaksofficier van justitie in het onderzoek 13Imin benaderd door de advocaat van [persoon 1] . Zij had te kennen gegeven te kunnen verklaren over personen die in het onderzoek naar voren waren gekomen en andere betrokkenen, maar te vrezen voor haar veiligheid en die van haar kinderen indien dat bekend zou worden bij verdachte en anderen. Er is een gesprek tussen het Openbaar Ministerie en [persoon 1] tot stand gekomen en uiteindelijk heeft [persoon 1] als getuige een drietal zogenoemde ‘kluisverklaringen’ afgelegd. Deze kluisverklaringen konden uitsluitend worden gebruikt als het Openbaar Ministerie en de getuige over dat gebruik en eventueel daaraan te verbinden voorwaarden overeenstemming bereikten.
Wat de totstandkoming van de verklaringsbereidheid van de getuige betreft heeft het Openbaar Ministerie in het dossier en op zitting verantwoording afgelegd over de gemaakte afspraken.
Met betrekking tot de verklaringen van [persoon 1] heeft de rechtbank de vraag te beantwoorden of en zo ja, in hoeverre deze als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, dit te meer nu de getuige zelf ook verdachte is in het onderzoek 13Imin en er door de getuige voorwaarden zijn verbonden aan het gebruik van haar verklaringen.
4.4.1.2. Toetsingskader
Uit de wettelijke en jurisprudentiële regels inzake het bewijsrecht in strafzaken is geen algemeen, in alle strafzaken geldend, toetsingskader voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen af te leiden. De selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal ligt bij de rechter die over de feiten oordeelt. Deze selectie en waardering zijn bij uitstek het terrein waarop afwegingen van feitelijke aard de doorslag zullen geven.
Wel kunnen uit de jurisprudentie aandachtspunten worden afgeleid die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van getuigen betrokken kunnen worden. In de eerste plaats komt belang toe aan de consistentie, gedetailleerdheid, en volledigheid van de verklaringen van de getuige. Daarnaast kan getoetst worden aan objectieve, van elders verkregen informatie of gegevens, en kan meewegen wat de plausibiliteit van de inhoud van de afgelegde verklaringen is. Ook kan bekeken worden of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van beslissende invloed zijn op de betrouwbaarheid van de verklaring, zoals de psychische belasting, de mogelijke betrokkenheid bij het tenlastegelegde feitencomplex, de beïnvloedbaarheid of een belang of motief - persoonlijk, financieel of anderszins - om in strijd met de waarheid een voor de verdachte belastende verklaring af te leggen.
4.4.1.3. Oordeel rechtbank
[persoon 1] heeft onmiskenbaar belang gehad bij het afleggen van haar verklaringen, wat maakt dat een extra kritische benadering van haar verklaringen geboden is. Voor haar is was de veiligheid voor haar kinderen en haarzelf van groot belang. Haar is toegezegd dat beschermingsmaatregelen zouden worden getroffen. Bovendien kwam zij als getuige in een mensenhandelzaak voor een tijdelijke verblijfstitel en inkomensvoorziening in aanmerking. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat [persoon 1] zich in een bijzondere positie bevond en dat haar verklaringen daarom met extra behoedzaamheid moeten worden benaderd. Dat zo zijnde, kan niet worden geoordeeld dat de verklaringen op voorhand al onbruikbaar zijn voor het bewijs.
4.4.2.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feiten 1 tot en met 3
4.4.2.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank maakt uit het dossier op dat [persoon 1] op 23 april 2014 (en 4 juni 2014 wat betreft [persoon 4] ) in Nederland asiel heeft aangevraagd voor haarzelf (zich noemend [persoon 1] ) en de door haar opgegeven zeven kinderen: [persoon 4] , [persoon 8] , [persoon 9] , [persoon 2] , [persoon 5] , [persoon 6] en [persoon 7] . Zij en de kinderen zijn in afwachting van de beslissing in de asielprocedure ondergebracht bij het Asielzoekerscentrum (AZC) te [adres 2]. Op 22 augustus 2014 zijn alle zeven kinderen onder toezicht gesteld (OTS) door de kinderrechter, mede omdat alle gezinsleden in aanraking waren gekomen met de politie in verband met zakkenrollerij, waarvoor [persoon 8] is veroordeeld. Er zijn na de genoemde OTS verschillende kinderbeschermingsmaatregelen genomen ten aanzien van de zeven kinderen, waaronder machtigingen tot uithuisplaatsing in gesloten accommodaties.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Sinds 18 maart 2015 is [persoon 2] – eerst met spoed – gesloten geplaatst in verband met zakkenrollerij. [persoon 1] is hierover op 30 maart 2015 gehoord en zij was het niet eens met de gesloten plaatsing van haar dochter. Op 7 april 2015 heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp afgegeven. De OTS is op 22 augustus 2015 met een jaar verlengd. [persoon 1] is hierover op 10 augustus 2015 gehoord. Het ouderlijk gezag van [persoon 1] over [persoon 2] , geboren [geboortedag ] 2003, is met ingang van 12 april 2016 beëindigd. De [naam stichting] is benoemd tot haar voogd. Zij is inmiddels ondergebracht op een niet nader bekendgemaakte locatie.
Op 17 april 2015 is namens [naam stichting] aangifte gedaan van vermissing van [persoon 5] , geboren [geboortedag ] 2006, en [persoon 6] , geboren [geboortedag ] 2008. Op 10 augustus 2015 is [persoon 1] gehoord omtrent de verlenging van de OTS. De beide kinderen zouden op dat moment tijdelijk in Bosnië zijn. De OTS van de kinderen is met een jaar verlengd. Op 7 juni 2016 is voor beide kinderen een (spoed)machtiging uithuisplaatsing gesloten jeugdzorg afgegeven, welke is verlengd op 24 juni 2016. Op 15 juni 2016 zijn [persoon 5] en [persoon 6] aangetroffen in Barcelona.
Op 10 augustus 2015 is [persoon 1] gehoord omtrent de verlenging van de OTS ten aanzien van [persoon 7] . De OTS is op 22 augustus 2015 verlengd. Op 17 september 2015 is namens [naam stichting] aangifte tegen [persoon 1] gedaan van onttrekking aan het wettig gezag/toezicht van de aangewezen gezinsvoogd van [persoon 7] , geboren [geboortedag ] 2012. [persoon 7] is op 15 juni 2016 in Barcelona aangetroffen. Op 24 juni 2016 is een verlenging machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend.
Ook is [persoon 1] gehoord op 10 augustus 2015 over de verlenging van de OTS ten aanzien van [persoon 9] . De OTS is op 22 augustus 2015 verlengd. Op 17 september 2015 is namens [naam stichting] aangifte gedaan tegen [persoon 1] van onttrekking aan het wettig gezag/toezicht van de aangewezen gezinsvoogd van [persoon 9] , geboren [geboortedag ] 2002. De verblijfplaats van [persoon 9] is tot op heden onbekend.
Op 22 augustus 2014 is de OTS van [persoon 8] bepaald. [persoon 8] , geboren [geboortedag ] 2001, is op 14 oktober 2014 als vermist gemeld bij de politie en internationaal gesignaleerd. Op 18 juni 2015 vond toetsing plaats van het voornemen van [naam stichting] om de OTS te beëindigen omdat deze onuitvoerbaar was. [persoon 8] zou met onder andere haar twee jongere broertjes in Bosnië verblijven. De OTS liep af op 22 augustus 2015. Op 2 juni 2016 heeft de rechtbank de voorlopige voogdij voor de duur van 12 weken uitgesproken, en op 10 juni 2016 is er een machtiging gesloten jeugdhulp afgegeven. Nadat [persoon 8] op 15 juni 2016 in Barcelona werd gevonden, is zij op 3 juli 2016 ontsnapt uit een gesloten instelling voor jeugdhulp in Spanje en sindsdien is haar verblijfplaats onbekend.
Op 2 september 2016 is de OTS van [persoon 4] beëindigd. Zij zou zijn [persoon 4] , geboren [geboortedag ] 1989 en derhalve niet minderjarig zijn. (Hierna wordt zij afwisselend [persoon 4] dan wel [persoon 4] genoemd).
4.4.2.2. Oordeel ten aanzien van feit 1: poging onttrekking [persoon 2]
Op 9 september 2015 ontving de afdeling jeugdbescherming van de [naam stichting] zorgsignalen vanuit [zorginstelling] , de instelling waar [persoon 2] was geplaatst; zij zou van haar moeder moeten weglopen maar dat wilde zij niet. Uit het dossier blijkt dat er (ook nadien) van de zijde van haar familie druk op [persoon 2] is uitgeoefend om de instelling te verlaten.
Op 15 september 2015 kwam [persoon 1] met twee van de andere kinderen, [persoon 7] en [persoon 9] , [persoon 2] bezoeken in [zorginstelling] . Een groepsleider bleef bij haar toen zij met haar moeder naar buiten ging. De groepsleider hoorde [persoon 2] een aantal keren ‘nee’ tegen haar moeder zeggen en er werd tegen de regels in Bosnisch gepraat. [persoon 2] ging naar de groepsleider en vertelde dat haar moeder wilde dat zij mee ging en dat er een zilvergrijze auto voor haar klaar stond. Er is geprobeerd deze auto te volgen maar de auto is kwijtgeraakt. Vastgesteld werd dat het een Opel Vivaro betrof met een kentekennummer toebehorend aan verdachte. Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij op de betreffende dag vlakbij de instelling was met zijn Opel Vivaro. Hij heeft verklaard te hebben gewacht op [persoon 1] en de kinderen maar omdat zij maar niet kwamen is hij (alleen) weggereden.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het op 15 september 2015 de bedoeling was [persoon 2] mee te nemen. Uit het ontbreken van enige vorm van overleg met de bevoegde instantie, of met de (niet bevoegde) instelling [zorginstelling] zelf, spreekt dat men zich ter dege bewust was van het ongeoorloofde hiervan. De verklaring van verdachte dat hij niets wist van de bedoelingen van zijn echtgenote acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat [persoon 2] op basis van een rechterlijke beslissing onder toezicht is gesteld.
Voor het op zitting door verdachte geschetste scenario dat andere, onbekend gebleven mannen in een andere auto [persoon 2] angst hebben aangejaagd, is geen feitelijke basis te vinden in het dossier.
Uit het voorgaande en de bewijsmiddelen in het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte op 15 september 2015 in Rijsbergen, in de directe omgeving van [zorginstelling] was op het moment dat [persoon 1] heeft geprobeerd [persoon 2] te bewegen de instelling te verlaten en mee te gaan. Verdachte heeft daar in zijn auto gewacht om [persoon 2] daarvandaan mee te nemen. Daarmee heeft verdachte een voldoende bijdrage geleverd om van medeplegen te spreken. De opzet van verdachte en [persoon 1] was gericht op het meenemen van hun dochter [persoon 2] . Dat het bij een poging is gebleven komt door het feit dat [persoon 2] niet mee wilde, zich daarover had uitgesproken en de oplettende en beschermende houding van de groepsleider(s) van [zorginstelling] .
4.4.2.3. Oordeel ten aanzien van de feiten 2 en 3: onttrekking van [persoon 5] , [persoon 6] en [persoon 7] ,
respectievelijk [persoon 4] en [persoon 9]
Uit het dossier blijkt dat [persoon 5] en [persoon 6] sinds 6 april 2015 niet meer naar school gingen. Op dat moment is [persoon 2] tegen de zin van moeder al met spoed gesloten geplaatst. De gezinsvoogd heeft verklaard dat [persoon 1] [geboortedag] 2015 met [persoon 7] en [persoon 9] is vertrokken. [persoon 9] heeft een medewerker van het AZC in augustus 2015 via Facebook laten weten dat hij niet meer in Nederland was en vervolgens in september 2015 dat hij in Bosnië was. [persoon 1] heeft verklaard dat zij bang was dat haar andere kinderen net als [persoon 2] gesloten zouden worden geplaatst. [persoon 1] heeft verklaard dat zij [persoon 5] en [persoon 6] begin april 2015 door verdachte heeft laten ophalen. Zij heeft ook verklaard dat verdachte van niets wist en pas sinds twee dagen (voor de aanhouding in Barcelona op 15 juni 2016) in Barcelona was.
Verdachte heeft zelf verklaard dat [persoon 1] hem heeft verteld dat de kinderen onder toezicht waren gesteld. Ook heeft hij verklaard dat hij de kinderen heeft opgehaald en naar Spanje gebracht en dat [persoon 9] met hun is meegereden naar Spanje. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij met [persoon 5] , [persoon 6] , [persoon 9] en [persoon 7] eerst twee dagen op een camping in Nederland heeft verbleven en vervolgens met hen naar België is gereden. Op 15 juni 2016 is hij met zijn vrouw en de hiervoor genoemde kinderen, met uitzondering van [persoon 9] , en met [persoon 8] in Barcelona in hun woning aangetroffen.
In het dossier bevindt zich nog een verhoor van 6 juli 2015 van [persoon 10] , die nadat hij is aangehouden op verdenking van winkeldiefstal, heeft verklaard dat hij met zijn oom [verdachte] naar het centrum van Dordrecht was gegaan. Zijn oom was daar met zijn eigen kinderen. Hij had twee kinderen bij zich. Ook [persoon 13] is op die dag in Dordrecht aangehouden. Hij heeft verklaard over de chauffeur van een grijze Opel Vivaro, een vriend van zijn neef, de chauffeur heette [verdachte] . De politie heeft in een proces-verbaal vastgelegd dat de betrokken auto een grijze Opel Vivaro was voorzien van een Kroatisch kenteken [kenteken] . Dit is de auto van verdachte en hij had deze tijdens zijn aanhouding in Barcelona op 15 juni 2016 nog steeds in gebruik. Hieruit volgt dat verdachte in juli 2015 met twee van zijn kinderen in Nederland was.
Het voorgaande in onderlinge samenhang en de bewijsmiddelen beziend leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [persoon 5] en [persoon 6] heeft meegenomen naar een ander land in Europa en dat hij deze minderjarigen heeft verborgen en verborgen gehouden. Dit heeft hij samen met zijn vrouw, [persoon 1] gedaan, zodat ook het medeplegen bewezen wordt geacht.
Ook wat [persoon 9] en [persoon 8] betreft komt de rechtbank tot een bewezenverklaring op grond van de bewijsmiddelen en het voorgaande. [persoon 9] bevond zich dan wel niet in de woning in Barcelona op 15 juni 2016, maar hij is wel volgens de verklaring van verdachte door hem meegenomen naar België en Spanje. [persoon 8] , die sinds medio oktober 2014 als vermist was opgegeven bevond zich op 15 februari 2015 in een woning in Rotterdam in gezelschap van verdachte, [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] , en op 15 juni 2016 bij verdachte en [persoon 1] in de woning in Barcelona.
Verdachte en zijn echtgenote wisten maar al te goed dat hun kinderen onder toezicht stonden in Nederland en dat zij hun daaraan hadden onttrokken en verborgen hielden. De wijze waarop getracht is [persoon 2] uit de gesloten instelling te halen sterkt de rechtbank verder in haar overtuiging dat dit precies is wat verdachte en zijn vrouw samen deden.
Wat betreft [persoon 4] zal verdachte worden vrijgesproken omdat niet voldaan is aan het bestanddeel van minderjarigheid.
4.4.2.4. Oordeel ten aanzien van feit 4: mensenhandel
4.4.2.4.1. Toetsingskader
Bij het onder 4 ten laste gelegde feit wordt aan de rechtbank de vraag voorgelegd of het handelen van verdachte onder de specifieke omstandigheden kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 2, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
- Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr ziet op het - middels een dwangmiddel - werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4.
De dwangmiddelen zijn dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over een ander heeft. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand ervan wordt weerhouden zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
De handelingen omschreven in sub 1 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid Sr is bepaald dat ‘uitbuiting ten minste omvat uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten’. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - moeten worden beschouwd. De beoordeling is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen zijn: de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht, en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven worden als referentiekader gehanteerd.3.
De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat deze factoren niet cumulatief zijn. Immers: de strafbaarstelling van sub 1 ziet - hoewel bewezenverklaring tot een voltooid delict leidt - in feite op het voorbereidingsdelict voorafgaand aan de daadwerkelijke uitbuiting; sommige elementen kun je dan nog niet zien en gebruiken om uitbuiting in de zin van sub 1 vast te stellen. Er kan dan wel worden gekeken naar bijvoorbeeld de modus operandi, huisvesting en afspraken.
Uitbuiting veronderstelt volgens de rechtbank een bepaalde mate van onvrijwilligheid, die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
Uit jurisprudentie lijkt te volgen dat uitbuiting eerder aan de orde is in het geval van zeer kwetsbare slachtoffers, zoals minderjarigen, illegalen, verslaafden en schuldenaren, en als het gaat om het uitvoeren van strafbare activiteiten in plaats van het verrichten van andere arbeid.
De daadwerkelijke uitbuiting hoeft nog niet te hebben plaatsgevonden, voldoende is de onmiskenbare bedoeling van de dader. Wel moet het opzet gericht zijn op de uitbuiting. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende.
- Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is (‘terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt’). Het verschil met sub 1 zit hem in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist.
Sub 2 strekt ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. De wetgever heeft tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van de minderjarige en daarmee de instemming geen betekenis toekomt. Het opzet hoeft enkel gericht te zijn op de uitbuiting. Er bestaat een verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd.
- Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen veelal op de gedragingen in sub 1 en 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van sub 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.4.
- Sub 6
Strafbaar op grond van Artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander.5.De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
4.4.2.4.2. Bevindingen ten aanzien van feit 4
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de vermeende mensenhandel van [persoon 4] , [persoon 8] , [persoon 9] , [persoon 2] , [persoon 5] , [persoon 6] en [persoon 7] .
- Contacten met politie en justitie in Nederland
Uit het dossier maakt de rechtbank het volgende op. Sinds de aankomst in Nederland van [persoon 1] met haar zes kinderen op 23 april 2014 en de aansluiting kort daarna bij haar van [persoon 4] (toen nog als haar kind [persoon 4] ), waren er vrijwel direct grote zorgen omtrent de kinderen vanwege de vele politiecontacten. Alle zeven kinderen werden mede om die reden op 22 augustus 2014, dus nog geen vier maanden later, onder toezicht gesteld door de kinderrechter. In het dossier bevindt zich onder meer een proces verbaal met incidenten in de periode van 28 april 2014 tot en met 15 september 2015 (de poging tot onttrekking van [persoon 2] ). Hierin wordt een veelheid aan zakkenrollerijen of zakkenrollers gedrag beschreven waarbij telkens kinderen [naam] , veelal [persoon 8] en [persoon 2] , [persoon 4] en moeder [persoon 1] volgens de beschrijvingen een rol in leken te hebben. Er zijn incidenten beschreven waarbij ook de hele jonge kinderen betrokken waren, zoals op 26 juni en 4 september 2014 en incidenten waarbij ook andere familieleden dan [persoon 1] en de zeven kinderen (mede) betrokken waren.
De getroffen kinderbeschermingsmaatregelen hadden geen effect. Het beschreven gedrag ging daarna door. Tekenend daarvoor is bijvoorbeeld dat [persoon 8] , die vermist wordt sinds 14 oktober 2014, samen met [persoon 4] op het station te Rotterdam werd aangehouden op verdenking van zakkenrollerij op 15 februari 2015 en weer op 22 maart 2015. [persoon 4] werd met [persoon 2] aangehouden op Rotterdam Centraal Station op 17 maart 2015 op verdenking van zakkenrollerij. [persoon 2] werd diezelfde dag nogmaals aangehouden vanwege de verdenking van zakkenrollerij.
De vraag is hoe de rechtbank al deze incidenten in Nederland moet duiden.
De rechtbank weegt daarin mee het voortgaande gedrag in Spanje nadat het gezin van verdachte en [persoon 1] zich grotendeels daarheen heeft verplaatst in de loop van oktober 2015. Voorts speelt voor die duiding een rol hoe eerder met name in Duitsland het gedrag is gekwalificeerd in een vonnis, maar ook de meldingen van verdenkingen van zakkenrollerij of diefstal in andere Europese landen wijzen op een bepaalde leefstijl. Bovendien slaat de rechtbank acht op de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 4] , zowel die ten overstaan van de politie als de rechter-commissaris.
- Verklaringen [persoon 4] , [persoon 1] en [persoon 2]
Laatstgenoemde heeft onder meer verklaard dat het voor haar en de familie [naam] een normale levenswijze is om in andere landen te gaan stelen als zij daar komen aangezien ze geen werk vinden. Zij heeft ook verklaard dat zij naar andere landen verhuizen om daar te gaan stelen om zo de hele familie te onderhouden. [persoon 4] heeft onder meer over perioden buiten Nederland verklaard dat de opbrengst (deels) aan verdachte werd afgedragen. Ook wel aan [persoon 1] , als verdachte in de gevangenis zat. In Nederland heeft [persoon 1] van haar ook opbrengst ontvangen. Verder heeft zij van de opbrengsten de huur van een woning betaald waar ook haar partner, [persoon 3] , en verdachte woonden.
De verklaringen van [persoon 1] komen er in de kern op neer dat zij, de kinderen en ook haar schoondochter geen vrije keuze hadden. Er moest gestolen worden van haar man, verdachte, en andere leden van de familie, waaronder [persoon 3] . Zij namen geen genoegen met door hem/hun te laag geachte dagopbrengsten. Zij en de kinderen moesten dan weer op dievenpad. Haar rol was vaak dat zij op de uitkijk stond. In Nederland was dit niet anders, een keus om niet te stelen was er niet. Alleen in Kroatië was stelen niet aan de orde. [persoon 1] heeft verklaard over mishandelingen die zij moest ondergaan en over het slaan van [persoon 2] .
[persoon 2] heeft onder meer verklaard dat haar moeder bang is voor haar vader, hij bedreigde haar. Zij heeft verklaard dat zijzelf geld heeft genomen (de rechtbank begrijpt: gestolen) en dat zij dat aan haar vader moest geven. [persoon 4] en [persoon 12] gaven ook alles aan hem. Haar broer ( [persoon 3] ) en vader deelden het geld. Zij werd geslagen als zij met lege handen thuis kwam. [persoon 2] wil haar vader nooit meer zien om wat hij haar, haar moeder en haar broertjes en zusjes heeft aangedaan. [persoon 2] wil niet meer stelen en niet meer geslagen worden.
- De lezing van verdachte
In de kern komt de verklaring verdachte erop neer dat hij geen zeggenschap heeft over het handelen van zijn kinderen en/of zijn vrouw. Hij wist wel dat zij aan het stelen waren maar hij kon er niet veel aan veranderen. Over de veroordeling in Duitsland heeft hij in eerste instantie niet willen verklaren, vervolgens heeft hij verklaard dat hij als oudste van de groep als grote baas werd beschouwd. Ter zitting heeft hij daarover verklaard de schuld op zich te hebben genomen. Eigenlijk ging het om [persoon 1] , maar zij moest voor de kinderen zorgen.
[persoon 2] is bang omdat zij heeft gelogen en familieleden nu in de gevangenis zitten.
Uit een OVC-gesprek tussen verdachte en [persoon 1] op 14 oktober 2016 maakt de rechtbank op dat er in dat stadium nog sprake was tussen beiden van afstemming van de verklaringen. Verdachte zei tegen [persoon 1] , die alles op haar naam had genomen, dat zij nu de “kans hebben om te praten zodat we niet veel leugens vertellen”.
De rechtbank stelt vast dat verdachte veel wisselende verklaringen heeft afgelegd. Het verwijt dat de verdediging [persoon 1] maakt wat de betrouwbaarheid van haar verklaringen betreft, treft zeker ook verdachte zelf. De rechtbank noemt enkele voorbeelden. Zo was [persoon 4] volgens verdachte eerst zijn dochter, en op een later moment was zij zijn schoondochter. Volgens verdachte had hij Nederland alleen verlaten, en later heeft hij verklaard dat hij Nederland met zijn vrouw en een aantal van hun kinderen had verlaten.
Op basis van de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 4] , de andere bevindingen en de overige bewijsmiddelen in het dossier kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat de kinderen [naam] , waaronder ook de schoondochter [persoon 4] begrepen, in Nederland zijn ingezet om te stelen. Daarbij heeft niet alleen [persoon 1] een rol gespeeld, ook verdachte heeft daarin een grote hand gehad.
4.4.2.4.3. Weging van de bevindingen in het licht van artikel 273f Sr
- Sub 1 en 2, mede in relatie tot sub 4
Zoals hiervoor beschreven ziet artikel 273f, eerste lid, sub 1 en 2 Sr op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander, sub 1) middels een dwangmiddel dan wel sub 2) terwijl die ander nog geen 18 jaar oud is.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat verdachte in de periode in Nederland [persoon 4] en de minderjarige kinderen [persoon 8] , [persoon 9] en [persoon 2] heeft overgebracht, gehuisvest of opgenomen en de minderjarigen ook heeft vervoerd. Uit het dossier blijkt tevens dat verdachte tegen hen geweld heeft gebruikt, en dat misbruik is gemaakt van zijn overwicht en van hun kwetsbare positie. Ook al zijn deze dwangmiddelen voor een bewezenverklaring van sub 1 alleen ten aanzien van de meerderjarige [persoon 4] vereist, en voor sub 2 niet vereist, feitelijk zijn deze mede door verdachte ten aanzien van al de kinderen toegepast, en dat is relevant in verband met een bewezenverklaring van sub 4.
De rechtbank merkt op dat jegens [persoon 4] al in een veel eerder stadium dan de periode in Nederland de dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van haar kwetsbare positie’ zijn toegepast, namelijk na haar opname in het gezin/de familie van verdachte. De rechtbank kan en wil niet voorbijgaan aan de doorwerking daarvan in de periode in Nederland. Het is volstrekt gekunsteld om een dergelijk misbruik bij iedere landsgrens opnieuw vast te stellen zonder mee te wegen dat dit eerder in een ander land al het geval was.
Voor de minderjarige kinderen geldt op zijn minst dat zij door hun ouders van meet af aan van land naar land zijn meegenomen, gezien hun leeftijd van hen afhankelijk zijn, vooral ook omdat zij wisselende identiteiten hebben, de taal niet machtig zijn, geen onderdak of eigen legaal inkomen kunnen genereren en in wezen vanaf hun vroege jeugd geleerd wordt om te stelen. Verder blijkt uit het dossier dat er ook geweld is gebruikt door verdachte tegen zijn kinderen.
De kinderen en [persoon 4] op deze wijze bewegen tot stelen wordt door de rechtbank aangemerkt als het verrichten van diensten zoals bedoeld in sub 4.
Dat dit alles is gebeurd met het oogmerk van uitbuiting is de rechtbank zonneklaar. Het ging om financieel gewin. Dat blijkt uit eerder genoemde verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 4] , en de veroordeling van verdachte en zijn zoon [persoon 3] in Duitsland sterkt de rechtbank enkel in haar overtuiging.
- Sub 6
Het voorgaande brengt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat hieruit voordeel is getrokken zoals bedoeld onder sub 6.
4.4.2.4.4. Vrijspraak ten aanzien van de overige kinderen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de mensenhandel ten aanzien van de overige kinderen. Hoewel uit het dossier het beeld naar voren komt dat de kinderen werden klaargestoomd voor het plegen van criminele activiteiten, blijkt uit het dossier onvoldoende dat zij hier reeds actief voor zijn ingezet.
4.4.2.5. Oordeel ten aanzien van feit 5: mensensmokkel
Aan verdachte wordt verweten de mensensmokkel van de in de tenlastelegging genoemde kinderen in Duitsland, Oostenrijk, België Zwitserland, Spanje en Nederland, althans Europa in de periode van 1 januari 2005 tot en met 15 juni 2016 (Spanje). Verdachte zou zijn kinderen behulpzaam zijn geweest bij het verschaffen van verblijf aldaar, terwijl verdachte daarbij uit winstbejag heeft gehandeld. Die verdenking is verfeitelijkt, kortgezegd, doordat verdachte, al dan niet als medepleger, voor die kinderen asiel heeft aangevraagd met gebruikmaking van valse of vervalste documenten, voor hen op valse gronden of voorwendselen asiel heeft aangevraagd, voorts op die wijze, gebruik heeft gemaakt van uitkeringen of (asiel)toelagen en voorts het meenemen en huisvesten van die kinderen. Verdachte zou daarvan zijn beroep of gewoonte hebben gemaakt.
Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat verdachte zelf diegene was die de onderscheiden asielaanvragen heeft ingediend, maar slechts dat de aanvraagster steeds [persoon 1] was voor haarzelf en de kinderen. Niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een zodanige nauwe samenwerking met [persoon 1] dat op die wijze tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Het dossier biedt evenmin aanwijzingen dat anderen dan [persoon 1] enige relevante rol hebben gespeeld die het handelen ten aanzien van de asielaanvragen tot medeplegen kwalificeert. De verklaringen van [persoon 1] en mogelijk [persoon 2] zijn zodanig algemeen dat deze niet aan een bewezenverklaring kunnen bijdragen.
Het voorgaande leidt er toe dat verdachte zal moeten worden vrijgesproken voor de handelingen die zijn gepleegd vóór 23 april 2014, het moment waarop door [persoon 1] asiel werd aangevraagd in Nederland voor haarzelf en de kinderen. De overige aan verdachte ten laste gelegde handelingen zien naar de rechtbank begrijpt alle op handelingen van na dat moment.
Evenmin kan bewezen worden verklaard het verschaffen van toegang van de genoemde kinderen tot de vermelde landen. De door de officieren van justitie bepleite centrale rol van verdachte kan daar niet worden vastgesteld. Uitzondering daarop vormen Nederland en Spanje en een andere lidstaat van de Europese Unie. In het bijzonder betreft het daar reizen (van Nederland) naar en door België en Frankrijk.
Ten aanzien van verdachte kan wel worden bewezen het medeplegen van de verwijten die zien op de asielaanvragen met behulp van valse identiteiten en documenten in Nederland. Het dossier biedt daarvoor voldoende feitelijke basis.
Het dossier biedt voorts wel voldoende feitelijke grondslag voor het meenemen naar en huisvesten van de genoemde kinderen in Nederland en in andere Europese landen. Bewezen kan tevens worden, dat verdachte daar een beroep of gewoonte van heeft gemaakt.
Daartoe acht de rechtbank het volgende redengevend. Verdachte heeft geprofiteerd van de handelingen van zijn medeverdachte terwijl hij daarmee bekend was en de resultaten, en beter gezegd de gevolgen, daarvan kende. Verdachte heeft dit handelen toegelaten, zoals hij dat al jaren goedvond, en waarbij hij steeds heeft geprofiteerd uit de aldus gefaciliteerde handelswijze van de kinderen en de vergoedingen en uitkeringen die samenhingen met het asielverblijf danwel de besparing die hem dat opleverde. Verdachte wist immers dat op het moment dat zijn kinderen in andere landen hadden verbleven zij overgingen tot het plegen van strafbare handelingen. Het dossier biedt daarvoor meer dan voldoende aanknopingspunten die tot maar één conclusie kunnen leiden: het was wat verdachte wist en wilde. Het dossier geeft ten aanzien van de wijze waarop verdachte zich in Nederland heeft bewogen en opgesteld en – dus - anders dan de overige landen, met de genoemde uitzonderingen, wel inzicht in zijn handelen, terwijl dat voor die overige niet dan wel onvoldoende duidelijk is geworden.
De rechtbank verwijst hierbij ook naar haar overwegingen ten aanzien van de verdenking van de poging tot onttrekking (feiten 1 tot en met 3) en hetgeen ten aanzien van de mensenhandel (feit 4) is overwogen. Met hetgeen daar is overwogen en de omstandigheid dat de kinderen uiteindelijk in het bijzijn van verdachte en [persoon 1] op 15 juni 2016 in Barcelona in een aldaar bewoonde woning zijn aangetroffen, kan het meenemen naar en de huisvesting in Spanje bewezen worden verklaard.
4.4.2.6. Oordeel ten aanzien van feit 6: (gewoonte)witwassen
4.4.2.6.1. Toetsingskader
Witwassen is een breed (juridisch) begrip. Het komt erop neer dat vrijwel alle handelingen die worden verricht met de opbrengsten van strafbare feiten worden aangemerkt als witwassen. Het doel van witwassen is meestal het verbergen van die illegale herkomst. Men wil zwart geld presenteren als legaal geld, om dat geld uiteindelijk vrij te kunnen besteden. De criminele herkomst moet uit het zicht van de autoriteiten blijven.
Als eerste moet worden vastgesteld dat het geld afkomstig is uit een misdrijf. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, opgenomen in de delictsomschrijvingen van de artikelen 420bis en 420quater, eerste lid, onder a en b Sr, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffend geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van deze wetsartikelen vereist dat vaststaat dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een geldbedrag “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Daarnaast moet worden vastgesteld welke witwashandelingen verdachte met het geld heeft verricht. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”. Op grond hiervan wordt aangenomen dat het door verdachte enkele voorhanden van hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp. Het enkele voorhanden hebben kan dan niet als (schuld)witwassen worden gekwalificeerd.6.
Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.7.
4.4.2.6.2. Oordeel rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte zich samen met [persoon 1] heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de verdiensten uit de door [persoon 4] , [persoon 8] en [persoon 2] verrichte strafbare activiteiten en de uitkeringen en/of geldelijke toelagen die aan hen op basis van valse informatie en/of valse voorwendselen en/of valse personalia waren toegekend en waaruit verdachte voordelen heeft verkregen.
Zoals hiervoor beschreven acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - mensenhandel ten aanzien van [persoon 4] , [persoon 8] en [persoon 2] . Het geld dat door hen met het plegen van strafbare activiteiten is verdiend en aan verdachte is afgegeven betreft naar het oordeel van de rechtbank geld dat uit eigen misdrijf van verdachte afkomstig is. Dit brengt met zich dat sprake moet zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben om tot de kwalificatie witwassen te kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van gedragingen die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geld gericht karakter hebben.
Nergens kan uit worden afgeleid dat verdachte in de tenlastegelegde periode zelf een andere bestendige bron van inkomsten had en daarvan in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. De stellingen van verdachte omtrent inkomsten uit ‘losse’ handel zijn door hem op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd. Het geld is voorts op geen enkele bankrekening of elders gevonden, noch is gesteld of anderszins gebleken dat het op enige wijze is geïnvesteerd. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verdachte het geld heeft gebruikt om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Door het geld uit te geven heeft verdachte geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren het legale betalingscircuit ingebracht en daarmee veilig gesteld. Door het geld om te zetten en te gebruiken heeft verdachte de criminele herkomst ervan verhuld en zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Gelet op lange duur van de bewezenverklaarde periode, te weten 23 april 2014 (de aankomst in Nederland) tot en met 15 juni 2016, is de rechtbank van oordeel dat sprake was gewoontewitwassen.
5. Bewezenverklaring
5.1.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 15 juni 2016 op 15 september 2015 te Rijsbergen, althans in Nederland, althans in Europa, ter uitvoering van het door zijn voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een minderjarige (al dan niet beneden de twaalf jaar oud), te weten (in Nederland bekend als) [persoon 2] geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag ] 2003, te onttrekken aan het wettig over die minderjarige gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene, die dit desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) zonder toestemming van het wettig over die minderjarige gesteld gezag en/of zonder toestemming van degene(n) die het opzicht over die minderjarige desbevoegd uitoefende(n), (telefonisch en/of in persoon) geprobeerd die minderjarige te overtuigen de jeugdinstelling alwaar hij met een machtiging gesloten jeugdhulp van de kinderrechter verbleef, te verlaten en/of te ontvluchten, en/of die minderjarige (telkens) onder druk gezet de jeugdinstelling te verlaten en/of te ontvluchten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 15 juni 2016 te Rijsbergen, althans in Nederland en/of te Barcelona, althans in Spanje, althans in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één en/of meerdere minderjarige(n) die de leeftijd van twaalf jaar oud nog niet hadden bereikt, te weten (onder meer)
(in Nederland bekend als) [persoon 5] geboren op [geboortedag ] 2006 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 6] geboren op [geboortedag ] 2008 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 7] geboren op [geboortedag ] 2012 en/of een andere minderjarige(n) meermalen, althans eenmaal (telkens),
heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige(n) gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene(n), die dit desbevoegd over die minderjarige(n) uitoefende(n),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) zonder toestemming van het wettig over die minderjarige(n) gesteld gezag en/of zonder toestemming van degene(n) die het opzicht over die minderjarige(n) desbevoegd uitoefende(n), genoemde minderjarige(n) meegenomen en/of weggevoerd naar Barcelona, althans naar Spanje, althans naar een ander Europees land en/of die minderjarige(n) verborgen en/of verborgen gehouden in Barcelona, althans in Spanje, althans in een ander Europees land;
en/of opzettelijk voornoemde minderjarige(n) naar een voor het wettig over hen gesteld gezag en/of de bevoegde opsporingsinstanties onbekende plaats en/of woning gebracht en/of opzettelijk deze plaats en/of woning niet aan het wettig over die minderjarige(n) gesteld gezag en/of bevoegde opsporingsinstanties bekend gemaakt en/of heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk geen contact opgenomen met het wettig over die minderjarige(n) gesteld gezag en/of met degene(n) die desbevoegd het opzicht over die minderjarige(n) uitoefende(n);
Ten aanzien van feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2014 tot en met 15 juni 2016 te Rijsbergen en/of elders in Nederland en/of te Barcelona, althans in Spanje, althans in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één en/of meerdere minderjarige(n), te weten
(in Nederland bekend als) [persoon 8] geboren op [geboortedag ] 2001 en/of (in Nederland bekend als) [persoon 4] geboren op [geboortedag ] 2000 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 9] geboren op [geboortedag ] 2002 en/of een of meer andere minderjarige(n) meermalen, althans eenmaal (telkens),
heeft onttrokken aan bij wettig over die minderjarige(n) gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene(n), die dit desbevoegd over die minderjarige(n) uitoefende(n),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) zonder toestemming van het wettig over die minderjarige(n) gesteld gezag en/of zonder toestemming van degene(n) die het opzicht over die minderjarige(n) desbevoegd uitoefende(n), genoemde minderjarige(n) meegenomen en/of weggevoerd naar Barcelona, althans naar Spanje, althans naar een ander Europees land en/of die minderjarige(n) verborgen en/of verborgen gehouden in Barcelona, althans in Spanje, althans in een ander Europees land,
en/of opzettelijk voornoemde minderjarige(n) naar een voor het wettig over hen gesteld gezag en/of de bevoegde opsporingsinstanties onbekende plaats en/of woning gebracht en/of opzettelijk deze plaats en/of woning niet aan het wettig over die minderjarige(n) gesteld gezag en/of bevoegde opsporingsinstanties bekend gemaakt en/of heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk geen contact opgenomen met het wettig over die minderjarige(n) gesteld gezag en/of met degene(n) die desbevoegd het opzicht over die minderjarige(n) uitoefende(n);
Ten aanzien van feit 4:
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2014 tot en met 15 juni 2016 te Ter Apel en/of te Almelo en/of te Budel en/of te Eindhoven en/of te Rotterdam, althans in Nederland, en/of in Barcelona, althans in Spanje, en/of in Duitsland en/of in Oostenrijk en/of in België en/of in één of meer andere Europese landen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander en/of anderen, te weten (onder meer)
(in Nederland bekend als) [persoon 4] geboren op [geboortedag ] 2000 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 8] geboren op [geboortedag ] 2001 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 9] [naam] geboren op [geboortedag ] 2002 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 2] geboren op [geboortedag ] 2003) en/of (in Nederland bekend als) [persoon 5] geboren op [geboortedag ] 2006 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 6] geboren op [geboortedag ] 2008 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 7] geboren op [geboortedag ] 2012 en/of een of meer ander(en)
(al dan niet) door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft,
(sub 1 en sub 2)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) (onder meer terwijl die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer andere(n) de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt),
en/of
(sub 4)
die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) met bovengenoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: het plegen van strafbare feiten en/of activiteiten) dan wel onder eerdergenoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: het plegen van strafbare feiten en/of activiteiten),
en/of
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en), immers heeft hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededaders, (terwijl hij wist dat die [persoon 4] en/of die [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) van zijn, verdachte, en/of zijn mededader(s) afhankelijk was/waren en/of de Duitse en/of de Nederlandse en/of de Spaanse taal niet dan wel onvoldoende machtig was/waren en/of in Duitsland en/of in Oostenrijk en/of in België en/of in Zwitserland en/of in Nederland nergens anders terecht konden) (onder meer)
- die [persoon 4] en/of een of meer ander(en) (tegen betaling van een geldbedrag) gekocht en/of de verzorging en/of de zeggenschap over die [persoon 4] overgenomen van de ouders en/of verzorgers van die [persoon 4] en/of een of meer ander(en) en/of
- die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) meegenomen en/of gebracht naar Duitsland en/of naar Oostenrijk en/of naar België en/of naar Zwitserland en/of naar Nederland en/of naar Spanje en/of die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) met gebruikmaking van een en/of meerdere valse identiteit(en) en/of onder valse voorwendselen aangemeld voor de asielprocedure en/of
- die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) ondergebracht en/of laten onderbrengen in een asielzoekerscentrum in Duitsland en/of in Oostenrijk en/of in België en/of in Zwitserland en/of in Nederland en/of
- die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) aangezet tot het plegen van strafbare activiteiten en/of begeleid tijdens het plegen van strafbare activiteiten (te weten (onder meer): zakkenrollerij en/of (winkel)diefstal) en/of
- die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) (een groot deel van) de opbrengst van de door hen gepleegde strafbare activiteiten aan zijn, verdachte, en/of aan een of meer van zijn mededader(s) af laten staan en/of van hen af te pakken en/of af te nemen en/of
- die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) (terwijl zij onder toezicht van een gezinsvoogd waren gesteld) zonder toestemming van het over hen gesteld gezag meegenomen en/of gebracht naar Spanje en/of
- die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) gedwongen en/of bewogen (telkens) aan opsporingsdiensten en/of andere overheidsdiensten in Duitsland en/of in Oostenrijk en/of in België en/of in Zwitserland en/of in Nederland en/of in Spanje een valse identiteit op te geven en/of
- die [persoon 4] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 2] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of een of meer ander(en) (telkens) niet naar school laten gaan en/of van school weggehouden;
Ten aanzien van feit 5:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 23 april 2014 tot en met 15 juni 2016 in Duitsland en/of in Oostenrijk en/of in België en/of in Zwitserland en/of te Ter Apel en/of te Almelo en/of in Budel, althans in Nederland, en/of in Spanje en Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander en/of anderen, te weten
(in Nederland bekend als) [persoon 4] geboren op [geboortedag ] 2000 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 8] geboren op [geboortedag ] 2001 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 9] [naam] geboren op [geboortedag ] 2002 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 2] geboren op [geboortedag ] 2003 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 5] geboren op [geboortedag ] 2006 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 6] geboren op [geboortedag ] 2008 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 7] geboren op [geboortedag ] 2012 en/of een of meer ander(en) (telkens)
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door en
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Duitsland en/of Oostenrijk en/of België en/of Zwitserland en/of Nederland en en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of genoemde perso(o)n(en) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens)
- met gebruikmaking van (een) valse identiteit(en) en/of vervalst(e) paspoort(en) en/of identiteitsbewij(s)(zen) asiel aangevraagd voor voornoemde (minderjarige) perso(o)n(en), en/of
- onder valse voorwendselen en/of op valse gronden (meermalen) asiel aangevraagd voor voornoemde minderjarige perso(o)n(en), en/of
- onder valse voorwendselen en/of op valse gronden en/of met gebruikmaking van (een) valse identiteit(en) (meermalen) gebruik gemaakt van (een) uitkering(en) en/of toelage(n) voortvloeiend uit de asielprocedure(s), en/of
- voornoemde minderjarige perso(o)n(en) (meermalen) meegenomen naar en/of gehuisvest in Duitsland en/of in Oostenrijk en/of in België en/of in Zwitserland en/of in Nederland en/of in Spanje en/of in een of meer andere Europese landen, terwijl hij, verdachte, daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
Ten aanzien van feit 6:
hij op of omstreeks in de periode van 1 januari 2005 23 april 2014 tot en met 15 juni 2016 in Duitsland en/of in Oostenrijk en in België en/of in Zwitserland en/of te Ter Apel en/of te Budel, althans in Nederland, en/of in Spanje, althans in Europa,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, in bovengenoemde periode, bij wijze van gewoonte, een of meer (contante) geldbedragen en/of voorwerpen, te weten (onder meer)
- de opbrengst(en) uit het/de strafbare activiteiten en/of feiten gepleegd door een ander en/of anderen, te weten (onder meer)
(in Nederland bekend als) [persoon 4] geboren op [geboortedag ] 2000 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 8] geboren op [geboortedag ] 2001 en/of (in Nederland bekend als) [persoon 9] [naam] geboren op [geboortedag ] 2002 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 2] geboren op [geboortedag ] 2003 en/of (in Nederland bekend als) [persoon 5] geboren op [geboortedag ] 2006 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 6] geboren op [geboortedag ] 2008 en/of(in Nederland bekend als) [persoon 7] geboren op [geboortedag ] 2012 en/ofeen of meer ander(en) en/of
- ( (telkens) een uitkering en/of geldelijke toelage, die was/waren toegekend op basis van valse informatie en/of valse voorwendselen en/of valse personalia
en/of
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruikt gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
5.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen
8.1.
De eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, waaronder begrepen de ondergane overleveringsdetentie, en voor het door hen onder 6 bewezen geachte feit tot een geldboete ter hoogte van de door of namens verdachte gestorte borgsom van € 15.000,-.
Verdachte heeft zich met zijn vrouw [persoon 1] schuldig gemaakt aan de uitbuiting van hun kinderen door hen strafbare activiteiten te laten plegen. Dit heeft er toe geleid dat de minderjarigen [persoon 2] , [persoon 9] en [persoon 8] , hun kleine broertjes en zusjes en de meerderjarige [persoon 4] jarenlang van land naar land door Europa zijn gezeuld, dat zij telkens een andere identiteit moesten aannemen en (nog) niet weten wie zij eigenlijk zijn. Zij hebben nagenoeg geen enkel onderwijs genoten, waardoor hen elke kans op een normale toekomst is onthouden. Verdachte en zijn vrouw hebben mensen gecreëerd die niet in staat zijn een ander bestaan op te bouwen dan het criminele bestaan waarin zij zijn opgegroeid. De kinderen van verdachte kunnen door zijn handelen niet meer in hun eigen gezin wonen en hebben door de situatie die is ontstaan slechts sporadisch contact met hun moeder.
De omstandigheden waarin de kinderen verkeerden is ‘middeleeuws’ te noemen. Zij zijn opgegroeid in mensonterende omstandigheden. [persoon 8] en [persoon 9] zijn nog steeds spoorloos. Verdachte geeft er geen blijk van de laakbaarheid van zijn handelen in te zien. Integendeel, verdachte legt de verantwoordelijkheid voor de diefstallen die door zijn kinderen en schoondochter [persoon 4] ( [persoon 4] ) zijn gepleegd, geheel bij henzelf en bij zijn vrouw en medeverdachte.
8.2.
Het strafmaatverweer van de raadsman Volgens de raadsman is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De dag waarop verdachte is aangehouden, 15 juni 2016, moet worden aangemerkt als de dag waarop de redelijke termijn is aangevangen. Immers, toen kon verdachte in alle redelijkheid verwachten dat er tegen hem een strafvervolging in Nederland zou worden ingesteld. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn op de uitspraakdatum van ongeveer drie maanden. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Het heeft geruime tijd geduurd voordat de buitenlandse stukken aan het dossier waren toegevoegd en voordat de getuigenverhoren waren afgerond. Naar het oordeel van de raadsman is het feit dat verzocht is om [persoon 1] als getuige te horen nadat zij haar kluisverklaringen had afgelegd, geen omstandigheid is die hieraan doet. De raadsman verzoekt op grond hiervan de op te leggen straf met 5% te verminderen. Tot 1 april 2013 kon niet 12, maar maximaal 8 jaar worden opgelegd voor mensenhandel. Dit dient volgens de raadsman tot uitdrukking te komen in de strafmaat, indien de rechtbank tot een veroordeling komt van de voor 1 april 2013 gepleegde feiten..
De raadsman heeft verwezen naar een deel van de strafmotivering uit het Duitse vonnis dat jegens verdachte is gewezen, en met name de passage ‘Als buitenlander die de Duitse taal nauwelijks machtig is, is hij bijzonder gevoelig voor detentie’. Dit geldt eens te meer voor de beheersing van de Nederlandse taal, die slechter is dan de beheersing van het Duits. Verdachte zal in detentie in een sociaal isolement verkeren nu hij de Nederlandse taal niet machtig is. Deze omstandigheid dient bij de strafoplegging te worden betrokken.
Het beeld dat van verdachte is geschetst past niet op het dossier. Het gebruik van geweld kan niet bewezen worden en ook dit moet tot uitdrukking komen in de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere bijzonder ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft zijn - veelal minderjarige - kinderen, die bijzonder kwetsbaar waren, uitgebuit en hen daarnaast onttrokken aan het over hen gestelde gezag. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel en witwassen.
Verdachte en zijn vrouw medeverdachte [persoon 1] hebben hun kinderen aan het gezag onttrokken en zijn met onbekende bestemming vertrokken. Verdachte is hierbij volledig voorbij gegaan aan de belangen van de kinderen en heeft kennelijk slechts oog gehad voor zijn eigen belangen en voor financieel gewin. De kinderen werden gebruikt voor het plegen vermogensdelicten waarmee verdachte en zijn vrouw in hun levensonderhoud voorzagen.
Van belang is ook dat door de onttrekking aan het gezag de kinderen de kans is onthouden om te werken aan een volwaardige ontwikkeling en normale jeugd. Verdachte heeft daarvoor kennelijk op geen enkel moment het oog gehad. Tenslotte blijkt uit het handelen geen enkel respect voor rechterlijke beslissingen ten aanzien van het gezag en de zorg voor die kinderen.
Tekenend is ook de omstandigheid dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid erkent voor hetgeen heeft plaatsgevonden. Daarbij is van belang dat uit het dossier blijkt dat de kinderen in een tijdsbestek van ongeveer 10 jaar in een groot aantal landen hebben verbleven waarbij zij door verdachte en anderen werden ingezet bij het plegen van vermogenscriminaliteit, veelal zakkenrollen. Uit de verklaringen van de kinderen blijkt dat deze levenswijze door hen als normaal werd ervaren.
Een en ander wordt nog nijpender als, zoals uit het dossier blijkt, sprake is van honderden strafbare feiten die de kinderen in de loop van hun criminele carrière hebben gepleegd. In een dergelijke situatie wordt een toestand in stand gelaten die ook maatschappelijk tot ernstige overlast leidt.
De kinderen waren niet alleen kwetsbaar door hun jonge leeftijd, maar ook door de omstandigheden waaronder zij moesten leven. De kinderen kregen steeds valse, wisselende identiteiten, zij hadden geen legale onderkomens en verbleven in tijdelijke verblijven. Tekenend is de situatie waarin de kinderen met verdachte en de medeverdachte [naam] in Barcelona werden aangetroffen. Op grond van het proces-verbaal van de aanhouding van verdachte en zijn vrouw in het vervuilde appartement in Barcelona, kan de rechtbank zich een beeld vormen van de armzalige omstandigheden waaronder de kinderen toen leefden. Deze omstandigheden waren bovendien niet van gevaar ontbloot, gezien de staat waarin de woning verkeerde.
De enige vorm van opvoeding die de kinderen van de kant van hun ouders hebben gekregen is gericht geweest op een carrière van zakkenroller. Voor het overige zijn zij op dit moment kansloos in de maatschappij en in alle opzichten afhankelijk van de gestructureerde hulp en leiding die voogdijinstellingen en hulpverleners hen kunnen bieden. Dat de kinderen in deze trieste omstandigheden verzeild zijn geraakt valt verdachte ten volle te verwijten. Dat er tot de dag van vandaag nog steeds enkele kinderen spoorloos zijn, nadat zij door verdachte en medeverdachte aan het toezicht zijn onttrokken, en dus feitelijk aan hun lot zijn overgelaten, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Het kan niet zo zijn dat ouders een actieve bijdrage leveren aan de criminele carrière van hun kinderen en wegkijken indien hun kinderen door hun toedoen met geestelijke en lichamelijke ondergang worden bedreigd.
Ten aanzien van de uitbuiting van de kinderen wijst de rechtbank op haar hiervoor ten aanzien van de mensenhandel weergegeven overwegingen. Deze vorm van uitbuiting dient te worden uitgebannen en met kracht te worden bestreden.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Door zijn handelen heeft verdachte opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst verschaft. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij daardoor de integriteit van het economische verkeer heeft geschaad.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders op het handelen van verdachte worden gereageerd met dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van de rechtbank uit een oogpunt van vergelding, speciale en algemene preventie bij de omvang van de bepaling van de omvang van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf alleen worden volstaan met een onvoorwaardelijke straf van langere duur.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, zoals blijkt uit het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie, niet eerder in Nederland is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Echter, gebleken is dat verdachte zich eerder en in andere landen aan vergelijkbare feiten heeft schuldig gemaakt en daar ook al voor veroordeeld is.
Dat de rechtbank tot een lagere strafoplegging komt dan door de officieren van justitie geëist is gelegen in het feit dat zij het complex van feiten bewezen acht voor een kortere periode dan waar de officieren van justitie van zijn uitgegaan.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Het aanvangstijdstip van de start van de redelijke termijn wordt door de rechtbank bepaald op 15 juni 2016, zijnde de datum waarop verdachte in Spanje is aangehouden in het kader van de overleveringsprocedure. Eerst vanaf deze datum kon verdachte naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid verwachten dat er tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank komt tot een overschrijding van de redelijke termijn op de uitspraakdatum van ongeveer drie maanden. Gezien de omvang van deze overschrijding volstaat de rechtbank met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat een gevangenisstraf van zes jaren een passende en geboden reactie vormt. Voor feit 5 zal afzonderlijk een boete van € 15.000,- worden opgelegd, nu de rechtbank van oordeel is dat dit feit, gelet op de ernst daarvan, niet straffeloos kan blijven.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 45, 47, 57, 197a, 273f, 279 en 420bis/420ter van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
A. Ten aanzien van de vragen ex artikel 348 Wetboek van Strafvordering:
- -
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van feit 4 voor zover het betreft de feiten die buiten Nederland zouden hebben plaatsgehad.
- -
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van feit 5 voor zover het betreft de feiten die in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland zouden hebben plaatsgehad.
- -
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van feit 6 voor zover het betreft de feiten die in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland zouden hebben plaatsgehad.
B. Ten aanzien van de vragen ex artikel 350 Wetboek van Strafvordering:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
De bewezen verklaarde feiten leveren op:
Medeplegen van poging tot opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig gezag of bevoegd opzicht.
Medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig gezag of bevoegd opzicht, meermalen gepleegd.
Medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig gezag of bevoegd opzicht, meermalen gepleegd.
Medeplegen van mensenhandel.
5. Medeplegen van mensenhandel, terwijl die persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid, onder 2, 4 en 6 omschreven feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd.
6. Medeplegen van mensensmokkel, meermalen gepleegd.
7. Medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
Verklaart de bewezen feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4 en 6:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van feit 5:
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 110 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,mrs. C. Klomp en M.T.C. de Vries, rechters,in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2018.
[...]
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑09‑2018
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554.
HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.
HR 26 oktober 2010, LJN BM4440, NJ 2010/655.
HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842.