Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling d.d. 4 oktober 2016.
HR, 06-06-2017, nr. 16/05983 B
ECLI:NL:HR:2017:1032, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-06-2017
- Zaaknummer
16/05983 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1032, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑06‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:402, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:402, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1032, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0260
Uitspraak 06‑06‑2017
Inhoudsindicatie
OM-cassatie tegen beschikking Rb op h.b. OvJ tegen beschikking RC tot onmiddellijke invrijheidstelling verdachte, art. 59a, 59c en 446.2 Sv. Middel klaagt dat RC en Rb hebben verzuimd te beslissen over vordering tot verlenen bevel tot bewaring en dat de vordering is afgewezen zonder “rekenschap te geven van de reden die tot die afwijzing heeft geleid”. Op gronden die zijn vermeld in de heden uitgesproken beschikking in de zaak 16/05701 (ECLI:NL:HR:2017:1011) faalt het middel. CAG: anders.
Partij(en)
6 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/05983 B
ES/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 20 oktober 2016, nummer RK 16/3582, op het hoger beroep van de Officier van Justitie tegen een beschikking van de Rechter-Commissaris, in de zaak van:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking wat betreft de daarin vervatte beslissing tot afwijzing van de vordering tot bewaring en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden behandeld en afgedaan, met afwijzing van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechter-Commissaris en de Rechtbank hebben verzuimd te beslissen over de vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring. Voorts klaagt het middel dat de vordering is afgewezen zonder "rekenschap te geven van de reden die tot die afwijzing heeft geleid".
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de heden uitgesproken beschikking in de zaak (16/05701) (ECLI:NL:HR:2017:1011) sub 3 faalt het middel.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2017.
Conclusie 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
OM-cassatie tegen beschikking Rb op h.b. OvJ tegen beschikking RC tot onmiddellijke invrijheidstelling verdachte, art. 59a, 59c en 446.2 Sv. Middel klaagt dat RC en Rb hebben verzuimd te beslissen over vordering tot verlenen bevel tot bewaring en dat de vordering is afgewezen zonder “rekenschap te geven van de reden die tot die afwijzing heeft geleid”. Op gronden die zijn vermeld in de heden uitgesproken beschikking in de zaak 16/05701 (ECLI:NL:HR:2017:1011) faalt het middel. CAG: anders.
Nr. 16/05983 B Zitting: 11 april 2017 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij beschikking van 20 oktober 2016 heeft de Rechtbank Den Haag het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 4 oktober 2016, houdende onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte, ongegrond verklaard.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 16/05701 en 16/05983. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
Door de plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket ’s Gravenhage is één middel van cassatie voorgesteld.
Aan het instellen van het beroep in cassatie ging de volgende gang van zaken vooraf. Op 30 september 2016 om 21.51 uur is de verdachte aangehouden. Hij is vervolgens op 1 oktober 2016 te 00.17 uur in verzekering gesteld wegens verdenking van drugsdelicten. Op 4 oktober 2016 dient de officier van justitie een vordering tot inbewaringstelling in. Eveneens op 4 oktober wordt de verdachte om 14.33 uur door de rechter-commissaris gehoord op de vordering tot bewaring en tevens in verband met de toetsing van de rechtmatigheid van diens inverzekeringstelling op grond van artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering.1.Vervolgens beslist de rechter-commissaris dezelfde dag tot onmiddellijke invrijheidsstelling van de verdachte omdat de verdachte niet binnen drie dagen en 15 uur na zijn aanhouding voor de rechter-commissaris is geleid. Tegen toewijzing van de vordering tot bewaring maakt verdachtes raadsvrouw tijdens de behandeling van de vordering inbewaringstelling bezwaar2., maar de rechter-commissaris beslist op die vordering niet expliciet. De officier van justitie gaat tegen de beschikking van de rechter-commissaris in hoger beroep. Dit beroep wordt behandeld op 13 oktober 2016. Op 20 oktober 2016 geeft de rechtbank haar beschikking in hoger beroep. De rechtbank verklaart het beroep van de officier van justitie ongegrond omdat - kort gezegd - het gaat om een termijnoverschrijding van ruim anderhalf uur waarbij van de zijde van de officier van justitie geen bijzondere omstandigheid is aangevoerd die de termijnoverschrijding verklaart dan wel rechtvaardigt. Maatschappelijke belangen bij vrijheidsbeneming zijn in de ogen van de rechtbank niet zo zwaarwegend, dat deze de doorslag zouden moeten geven. Tegen deze beschikking van de rechtbank stelt de officier van justitie beroep in cassatie in.
5. In cassatie wordt door de officier van justitie het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep ontvankelijk is, onder meer omdat in de beschikkingen van de rechter-commissaris en de rechtbank impliciet afwijzing van de vordering tot bewaring besloten ligt. Dat laatste is essentieel, omdat tegen afwijzing van de vordering tot bewaring voor de officier van justitie wel cassatie open staat (art. 446 Sv), tegen de beslissing van de rechtbank tot invrijheidsstelling niet.
6. Het ligt voor de hand in de beschikking van de rechter-commissaris impliciet de beslissing tot afwijzing van de vordering tot bewaring te zien. De bevolen onmiddellijke invrijheidsstelling valt immers niet te rijmen met toewijzing van de vordering tot bewaring, waarop de verdachte uitdrukkelijk is gehoord en waartegen namens hem bezwaar is gemaakt. Voor de beschikking van de rechtbank ligt dit niet wezenlijk anders. Weliswaar wijdt de rechtbank geen woord aan de vordering tot bewaring, maar daar staat tegenover dat de officier van justitie ex art. 446 Sv hoger beroep toekomt tegen de beslissing tot afwijzing van de vordering tot bewaring, dat hij zijn hoger beroep blijkens de appelmemorie bepaald niet heeft beperkt tot de beslissing tot onmiddellijke invrijheidsstelling en dat de rechtbank het beroep ongeclausuleerd ongegrond heeft verklaard. Dat laatste betekent dat indien in de beschikking van de rechter-commissaris tot onmiddellijke invrijheidstelling de afwijzing van de vordering tot bewaring besloten ligt, het dictum van de beschikking van de rechtbank ook de ongegrondverklaring van het beroep tegen de (impliciete) beslissing op de vordering tot bewaring omvat. Tegen die laatste beslissing staat voor de officier van justitie beroep in cassatie open omdat zijn vordering (wederom) is afgewezen (art. 446 Sv). Ik acht de officier van justitie dan ook ontvankelijk in zijn beroep in cassatie.
7. In de schriftuur wordt ook een andere weg gewezen naar ontvankelijkheid van het cassatieberoep, te weten dat het verzuim om te beslissen op de vordering de officier ontvankelijk maakt in zijn cassatieberoep. Dit zal aldus moeten worden begrepen dat het niet aangaat de officier een rechtsmiddel te onthouden in geval waarin verzuim te beslissen op een vordering in feite neerkomt op afwijzing van die vordering en de officier van justitie door dat verzuim niet de mogelijkheid van cassatie mag worden onthouden, een mogelijkheid die hij wel zou hebben als de vordering was afgewezen. Deze gedachte doet denken aan het geval waarin is verzuimd op de vordering van de benadeelde partij te beslissen en daarmee haar in feite de mogelijkheid wordt ontnomen daarover in cassatie te klagen. Dan pleegt de Hoge Raad ambtshalve in te grijpen en de bestreden beslissing te vernietigen omdat is verzuimd op de vordering van de benadeelde partij te beslissen.3.Ook deze weg kan worden gevolgd. Noodzakelijk lijkt mij deze niet omdat de beslissing tot onmiddellijke invrijheidsstelling betekent dat de rechter-commissaris van oordeel is dat de vordering tot bewaring moet worden afgewezen.
8. Het middel klaagt in de eerste plaats dat de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris niet had mogen bevestigen, omdat de rechter-commissaris heeft verzuimd te beslissen op de vordering tot bewaring.
9. Deze klacht gaat mijns inziens niet op omdat, zoals ik hiervoor uiteen heb gezet, in de beslissing tot onmiddellijke invrijheidsstelling de afwijzing van de vordering tot bewaring besloten ligt.
10. Voorts klaagt het middel dat de rechter-commissaris heeft verzuimd te motiveren waarom de vordering tot bewaring wordt afgewezen en de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris dus niet had mogen bevestigen.
11. Deze klacht is gebaseerd op de opvatting dat de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris heeft bevestigd. Dat is niet het geval. De rechtbank heeft op de door haar in haar beschikking uiteengezette gronden het beroep ongegrond verklaard.
12. Ten slotte wordt geklaagd dat, ervan uitgaande dat de rechtbank de vordering tot bewaring (impliciet) heeft afgewezen, de rechtbank heeft verzuimd te motiveren waarom die vordering dient te worden afgewezen.
13. Zoals ik hiervoor uiteen heb gezet moet ervan worden uitgegaan dat de rechtbank de vordering tot bewaring impliciet heeft afgewezen. Zij spreekt niettemin alleen over gebreken die kleven aan de (procedure van) inverzekeringstelling. Deze zijn echter niet zonder meer toereikend voor de afwijzing van een vordering tot bewaring. Zoals de Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 16 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8537 kunnen gebreken van een aan een vordering tot bewaringstelling voorafgaande inverzekeringstelling geen zelfstandige grond vormen voor afwijzing van deze vordering.
14. Mocht de ongegrondverklaring van het beroep door de rechtbank wel worden opgevat als bevestiging van de beschikking van de rechter-commissaris, dan kleeft aan die bevestiging een motiveringsgebrek als hiervoor uiteengezet. De rechter-commissaris noemt immers - evenals de rechtbank - als gronden voor de onmiddellijke invrijheidsstelling alleen gebreken die kleven aan de (procedure van) inverzekeringstelling.
15. Het middel slaagt ten dele.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vervatte beslissing tot afwijzing van de vordering tot bewaring en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden behandeld en afgedaan, met afwijzing van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2017
Zie het proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling op 4 oktober 2016.
O.a. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6159, HR 1 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0153, HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3901, NJ 2011, 577, m.nt. Mevis, HR 1 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0153, HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3901, NJ 2011, 577, m.nt. P.A.M. Mevis, HR 14 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7628.