HR, 31-03-2015, nr. 13/02346
ECLI:NL:HR:2015:801
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-03-2015
- Zaaknummer
13/02346
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:801, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:268, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:268, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:801, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0154
Uitspraak 31‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 588a.1.ahf.c Sv. De vermelding van het adres X in de schriftelijke volmacht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave door verdachte van een adres in de zin van art. 588a.1.ahf.c Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ex art. 588a.3 Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de ttz. tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ttz. in h.b. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak (Vgl. ECLI:NL:HR:2012:BX4736).
Partij(en)
31 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/02346
IC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 mei 2012, nummer 20/003169-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een appelakte van 2 augustus 2011 waarin als adres van de verdachte is vermeld: [a-straat 1], [plaats A]. Voorts is op de akte aangetekend "p/a [plaats B] [b-straat 1]";
(ii) een brief van de verdachte van 19 juli 2011 die door de griffier kennelijk is opgevat als een schriftelijke bijzondere volmacht van de verdachte als bedoeld in art. 450, eerste lid onder b, Sv en waarin als adres van de verdachte is vermeld: [a-straat 1], [plaats A]. Voorts houdt deze brief als mededeling van de verdachte in:
"Als u mij een brief stuurt, kunt u die dan naar mijn moeder sturen, dan weet ik tenminste zeker dat ik de brief krijg (...) [b-straat 1] [plaats B]";
(iii) een akte van uitreiking van de appeldagvaarding, inhoudende dat die dagvaarding op 21 maart 2012 tevergeefs is aangeboden op het adres van de verdachte, te weten [a-straat 1], [plaats A] en dat ter plaatse een bericht van aankomst is achtergelaten waarin is vermeld dat de dagvaarding kon worden afgehaald op het in dat bericht genoemde postkantoor en dat de dagvaarding op 20 april 2012 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar voornoemd adres;
(iv) een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte ID-staat SKDB van 20 april 2012, inhoudende als huidig GBA-adres van de verdachte, sinds 16 mei 2011:
[a-straat 1], [plaats A];
(v) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat tegen de aldaar niet-verschenen verdachte verstek is verleend.
2.3.
De vermelding van het adres [b-straat 1], [plaats B] in de onder (ii) van 2.2 vermelde schriftelijke volmacht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave door de verdachte van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.4.
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. (Vgl. HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736, NJ 2012/695.)
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 Maart 2015.
Conclusie 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 588a.1.ahf.c Sv. De vermelding van het adres X in de schriftelijke volmacht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave door verdachte van een adres in de zin van art. 588a.1.ahf.c Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ex art. 588a.3 Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de ttz. tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ttz. in h.b. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak (Vgl. ECLI:NL:HR:2012:BX4736).
Nr. 13/02346 Zitting: 3 februari 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 15 mei 2012 door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch wegens “Diefstal door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
Mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft namens de verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting niet ingevolge art. 590, derde lid, Sv heeft geschorst.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 mei 2012 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
‘De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [plaats A], [a-straat 1],
is niet verschenen.
De voorzitter stelt vast dat zich geen akte van uitreiking van de dagvaarding in het dossier bevindt.
Het onderzoek wordt onderbroken om de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen na te gaan of de dagvaarding aan de verdachte is betekend.
Na hervatting van het onderzoek deelt de advocaat-generaal onder overlegging van de akte van uitreiking mede dat de dagvaarding op 20 april 2012 via de griffie aan het GBA-adres van verdachte is betekend en op diezelfde datum tevens per gewone post aan dat adres is verzonden.
De advocaat-generaal verzoekt het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte te verlenen.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.’
5. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende stukken:
- -
i) ID-staten SKDB van 19 maart 2012 en 20 april 2012 waaruit blijkt dat sinds 16 mei 2011 het GBA-adres van de verdachte is de [a-straat 1], [plaats A];
- -
ii) een brief van de verdachte d.d. 19 juli 2011 welke is opgevat als een machtiging tot het instellen van hoger beroep en welke onder meer inhoudt ‘Als u mij een brief stuurt, kunt u die dan naar mijn moeder sturen, dan weet ik tenminste zeker dat ik de brief krijg
[verdachte]
[b-straat 1]
[plaats B]’;
- -
iii) een akte rechtsmiddel inhoudende dat op 2 augustus 2011 een ambtenaar ter griffie van de rechtbank te Maastricht namens de verdachte beroep heeft ingesteld tegen het vonnis d.d. 16 maart 2011. Op deze akte is met pen bijgeschreven ‘p/a [plaats B] [b-straat 1]’ alsmede ‘kopie van akte naar [verdachte] (p./a.) gestuurd d.d. 2-8-2011’. In deze akte zijn in de zin ‘De verdachte geeft desgevraagd op dat hij/zij wel/niet een afschrift van de dagvaarding of oproeping voor de terechtzitting toegezonden wil hebben naar een ander adres in Nederland dan naar bovengenoemd adres, te weten’ de keuze mogelijkheden opengelaten. Voorts is daar geen alternatief adres opgenomen;
- -
iv) een akte van uitreiking voor de terechtzitting van 1 mei 2012 inhoudende dat na een tevergeefse uitreiking op 21 maart 2012 op het GBA-adres van de verdachte ([a-straat 1], [plaats A]) deze op 30 maart 2012 is teruggezonden naar de afzender en op 20 april 2012 is uitgereikt aan de griffier en op die datum als gewone brief naar het GBA-adres van de verachte is verzonden.
6. De hiervoor onder (ii) vermelde omstandigheid maakt mijns inziens dat de verdachte bij het instellen van hoger beroep in de onderhavige zaak een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden als bedoeld in art. 588a, eerste lid onder c, Sv.
7. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan uit moet worden gegaan dat dit niet is geschied. De stukken van het geding houden ook niets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Het hof was gelet op het bepaalde in art. 590, derde lid, Sv dan ook gehouden de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting te bevelen.
8. Het middel treft doel.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden