Einde inhoudsopgave
Wet voortgezet onderwijs 2020
Artikel 7.23 Benoembaarheid leidinggevend personeel
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
30-09-2020, Stb. 2020, 379 (uitgifte: 14-10-2020, kamerstukken: 35297)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
1.
Het bevoegd gezag kan tot rector, directeur, conrector of adjunct-directeur benoemen degene die:
- a.
op grond van artikel 7.11 als leraar bevoegd is tot het geven van voortgezet onderwijs in een van de vakken die aan de school worden onderwezen, en
- b.
voor zover tot de functie werkzaamheden behoren waarvoor op grond van het vierde lid bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, in het bezit is van een getuigschrift dat is afgegeven op grond van de WHW, waaruit blijkt dat is voldaan aan die eisen, of
- c.
in het bezit is van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties voor de werkzaamheden die hij zal verrichten, of
- d.
volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond.
2.
Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op de leden van de centrale directie als bedoeld in artikel 7.4.
3.
Het bevoegd gezag van een school zonder centrale directie kan voor ten hoogste de helft van het aantal personeelsleden, bedoeld in het eerste lid, aan die school afwijken van het eerste lid, onderdeel a.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bekwaamheidseisen worden vastgesteld voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of die onderwijskundige leiding omvatten.
5.
Onze Minister kan een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit representatief acht, in de gelegenheid stellen hem een voorstel te doen voor bekwaamheidseisen die op grond van het vierde lid kunnen worden vastgesteld.