Hof Leeuwarden, 15-04-2009, nr. 24-002840-06
ECLI:NL:GHLEE:2009:BI1152
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
15-04-2009
- Magistraten
Mrs. J.J. Beswerda, S. Zwerwer, H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
- Zaaknummer
24-002840-06
- LJN
BI1152
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2009:BI1152, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 15‑04‑2009
Uitspraak 15‑04‑2009
Mrs. J.J. Beswerda, S. Zwerwer, H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
Partij(en)
Arrest van 15 april 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Groningen van 13 november 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [gemachtigde], facilitair manager en veiligheidscoördinator van verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. E.F.A. Dams, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 2.375,--.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 oktober 2005, te [plaats], in de gemeente [gemeente], in ieder geval in Nederland, als werkgever/werkgeefster, terwijl bij en/of in rechtstreeks verband met de arbeid, te weten het laden van een schip, die verdachte, als werkgever/werkgeefster door haar werknemers deed verrichten in een bedrijf en/of inrichting, en/of in de onmiddellijke omgeving daarvan, te weten op de kade van [verdachte], gelegen aan de [adres] te [plaats], gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en/of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, te weten voor [slachtoffer], geboren op [1988], geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar, immers
- —
waren er onvoldoende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat zich geen werknemers
bevonden onder de lasten
(art. 7.18 Arbeidsomstandighedenbesluit)
- —
waren er geen of onvoldoende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat een arbeidsmiddel (i.c. container) veilig geplaatst kon worden
(art. 7.4 Arbeidsomstandighedenbesluit)
- —
was er geen werknemer aangewezen die aanwijzingen kon geven omtrent het veilig leiden van een last
(art. 7.18a Arbeidsomstandighedenbesluit)
(mede) ten gevolge waarvan bij het laden van het schip de [naam] met (een) container(s) met behulp van een vast opgestelde hijskraan de kraanmachinist zich er niet van verzekerd heeft dat zich niemand in het laadbereik van die kraan bevond, is op enig moment een container, hangende aan die kraan, tegen de den van dat schip gebotst, waar genoemde [slachtoffer] zijn linkerhand had, wat tot gevolg heeft gehad dat [slachtoffer]'s linkerhand bekneld is geraakt tussen container en den, waarbij [slachtoffer] ernstig (en blijvend) letsel heeft opgelopen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof gesteld dat [slachtoffer] niet beschouwd kan worden als een ‘andere persoon dan de werknemer’, als bedoeld in artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet (1998). De raadsman is van mening dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat dit artikel voor verdachte een zelfstandige plicht creëert om doeltreffende maatregelen te nemen ter voorkoming van gevaar voor een niet bij haar in dienst zijnde matroos.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het eerste lid van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet (1998) bepaalt dat indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, de werkgever doeltreffende maatregelen neemt ter voorkoming van dat gevaar.
Blijkens de wetsgeschiedenis staat in de Arbeidsomstandighedenwet (1998) de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers in verband met de arbeid centraal. Artikel 10 van deze wet verplicht een werkgever echter om de omstandigheden in en om het bedrijf ook voor anderen die op het bedrijfsterrein komen zo veilig mogelijk te maken. De memorie van toelichting bij artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet (1998) (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 879, nr. 3, p. 40) noemt bezoekers en voorbijgangers als voorbeeld van personen ten aanzien van wie de betreffende veiligheidsnorm zich uitstrekt. Gelet op de gebezigde bewoordingen betreft het hier geen limitatieve opsomming. Het ligt dan ook niet in de rede dat [slachtoffer], niet zijnde een werknemer van verdachte maar wel werkzaam op het terrein van verdachte, niet onder de bescherming van voornoemde wet zou vallen. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat:
zij op 24 oktober 2005, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als werkgeefster, terwijl bij de arbeid, te weten het laden van een schip, die verdachte, als werkgeefster door haar werknemers deed verrichten in een bedrijf, te weten op de kade van [verdachte], gelegen aan de [adres] te [plaats], gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en/of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, te weten voor [slachtoffer], geboren op [1988], geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar, immers bij het, met behulp van een vast opgestelde hijskraan, laden van het schip de [naam] met containers heeft de kraanmachinist zich er niet van verzekerd dat zich niemand in het laadbereik van die kraan bevond, ten gevolge waarvan op enig moment een container, hangende aan die kraan, tegen de den van dat schip is gebotst, waar genoemde [slachtoffer] zijn linkerhand had, ten gevolge waarvan [slachtoffer]'s linkerhand bekneld is geraakt tussen de container en de den en [slachtoffer] ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Overwegingen ten aanzien van de strafbaarheid van het feit
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof gesteld dat het ten laste gelegde geen strafbaar feit oplevert. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet (1998) een formeel delict is en de in de tenlastelegging gelegde koppeling tussen het niet treffen van doeltreffende maatregelen en het gevolg derhalve niet spoort met het strafbare feit zoals de wetgever dat heeft bedoeld.
Het hof is van oordeel dat de het standpunt van de raadsman berust op een onjuiste lezing van de tenlastelegging en verwerpt het verweer.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (1998), begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Op 24 oktober 2005 heeft er een ongeval plaatsgevonden op het bedrijfsterrein dat bij verdachte in gebruik was. Tijdens het laden van een schip met containers heeft de kraanmachinist, in dienst bij verdachte, zich er niet van verzekerd dat er zich niemand in het laadbereik van de kraan bevond waardoor [slachtoffer], matroos op het schip dat geladen werd, ernstig gewond is geraakt aan zijn hand. Verdachte heeft geen doeltreffende maatregelen genomen om dit ongeval te voorkomen.
Verdachte heeft hierdoor een bepaling overtreden die tot stand is gekomen om de veiligheid en gezondheid van andere personen die zich in een bedrijf bevinden dan werknemers te waarborgen.
Het hof houdt bij de strafoplegging voorts rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 maart 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is een geldboete van € 2.500,-- een passende sanctie. Het hof zal deze straf echter matigen, nu de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is overschreden.
Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. De officier van justitie heeft op 27 november 2006 hoger beroep ingesteld en de onderhavige zaak behoorde derhalve op 27 november 2008 te zijn afgerond. Nu dit niet het geval is, is er gerekend vanaf die datum sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna vijf maanden. Gelet hierop zal het hof de op te leggen geldboete matigen tot een bedrag van € 2.375,--.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23 (oud) en 24 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet (1998).
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van tweeduizend driehonderdvijfenzeventig euro.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. S. Zwerwer en mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, in tegenwoordigheid van mr. M. Koster als griffier.