In de toelichting op het middel wordt bij kennelijke vergissing gesteld dat dit arrest dateert van 6 november 2006.
HR, 07-09-2010, nr. 09/03807
ECLI:NL:HR:2010:BM6936
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-09-2010
- Zaaknummer
09/03807
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BM6936
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM6936, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM6936
ECLI:NL:PHR:2010:BM6936, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM6936
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2010/574 met annotatie van P. Mevis
VA 2011/14 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 07‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Omvang terugwijzingsopdracht na cassatie. De HR stelt voorop dat de rechter naar wie de HR na (partiële) vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, gebonden is aan de door de HR gegeven beslissing (vgl. NJ 1996, 478). Het Hof had o.g.v. de beslissing van de HR t.a.v. alle bewezenverklaarde feiten opnieuw een straf moeten bepalen. Het Hof heeft de terugwijzingsopdracht van de HR miskend.
7 september 2010
Strafkamer
nr. 09/03807
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 februari 2009, nummer 22/005308-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan wat betreft de strafoplegging ter zake van de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de door de Hoge Raad gegeven terugwijzingsopdracht heeft miskend.
2.2. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang:
(i) Bij arrest van 6 december 2006 is de verdachte door het Hof ter zake van de onder 2, 3, 5 en 7 bewezenverklaarde feiten (overtredingen) telkens veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken en ter zake van de onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde feiten (misdrijven) tot een geldboete van € 1.800,- subsidiair 23 dagen hechtenis. Voorts is aan de verdachte ter zake van de onder 4 en 6 bewezenverklaarde feiten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van zes maanden onderscheidenlijk acht maanden. Het betroffen hier strafbare feiten die zijn voorzien en strafbaar gesteld in de Wegenverkeerswet 1994.
(ii) De verdachte heeft tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld.
(iii) De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 september 2008 (LJN BD3662, NJ 2009/494) het hiervoor onder (i) bedoelde arrest vernietigd. Het dictum van het arrest luidt als volgt:
"De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 en 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige."
(iv) Bij het thans bestreden arrest heeft het Hof hetgeen onder 4 en 5 is tenlastegelegd bewezenverklaard en opnieuw straf opgelegd. Deze uitspraak houdt met betrekking tot de strafoplegging het volgende in:
"Strafmotivering
Nu de Hoge Raad de bestreden uitspraak met betrekking tot de strafoplegging heeft vernietigd, dient het hof thans bij de strafbepaling ook de door dit hof bij arrest van 6 december 2006 onder 1 en 6 bewezenverklaarde feiten te betrekken. Anders dan de raadsman legt het hof het arrest van de Hoge Raad aldus uit dat de onder 2, 3 en 7 bewezenverklaarde feiten voor wat betreft de strafbepaling niet meer aan het oordeel van dit hof zijn onderworpen.
(...)
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
Beveelt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
ten aanzien van het onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het feit onder 4 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het feit onder 6 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter naar wie de Hoge Raad na (partiële) vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, gebonden is aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing (vgl. HR 27 februari 1996, NJ 1996/478). Dit brengt mee dat het Hof op grond van de beslissing van de Hoge Raad de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw had moeten berechten en afdoen wat betreft het onder 4 en 5 tenlastegelegde, alsmede wat betreft de strafoplegging ter zake van die feiten en de feiten 1, 2, 3, 6 en 7. Door op de hiervoor onder 2.2 sub iv weergegeven wijze te beslissen heeft het Hof derhalve de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad miskend.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan wat betreft de strafoplegging ter zake van de bewezenverklaarde feiten onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 september 2010.
Conclusie 01‑06‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft — na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad — bij arrest van 11 februari 2009 verdachte wegens 4. ‘overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994’ en 5. ‘overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en ten aanzien het onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, en ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2.
Namens verdachte heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof — anders dan de raadsman — de beslissing van de Hoge Raad in het arrest van 30 september 2008 ten onrechte aldus heeft gelezen dat het Hof ook ten aanzien van de strafoplegging uitsluitend in ogenschouw zou mogen nemen de strafoplegging gerelateerd aan de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten. Volgens de steller van het middel wordt aldus het risico gelopen dat de feiten 4 en 5 uiteindelijk twee maal van invloed zijn geweest op de totale straftoemeting.
4.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
- (i)
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 6 december 20061. verdachte wegens 1. en 6. ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd’, 2., 5. en 7. ‘overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd’, 3. ‘als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden’ en 4. ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld:
- —
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken;
- —
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken;
- —
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken;
- —
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken;
- —
ten aanzien van het onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde tot het betalen van een geldboete van € 1.800,-, subsidiair 23 dagen hechtenis;
- —
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden;
- —
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht maanden. Vervolgens is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
- (ii)
De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 september 2008 (LJN BD3662, NJ 2009, 494,m.nt. JR) geoordeeld dat het namens de verdachte ingediende middel betreffende de wijziging van de tijdsaanduiding in het onder 4 en 5 tenlastegelegde door het Hof, terecht is voorgesteld. Dit arrest houdt onder het hoofd ‘beslissing’ het volgende in:
‘De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 en 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.’
- (iii)
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2009 houdt in dat de raadsman van verdachte onder meer het volgende heeft aangevoerd:
‘De Hoge Raad heeft het arrest van uw hof vernietigd wat betreft de beslissingen van de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten en de strafoplegging. Ik lees het arrest van de Hoge Raad zo dat het hof ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten opnieuw een straf dient op te leggen. Ik verzoek het hof het arrest van de Hoge Raad eveneens zo uit te leggen en ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten de straf te bepalen.’
- (iv)
Het Hof heeft onder het hoofd ‘strafmotivering’, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
‘Nu de Hoge Raad de bestreden uitspraak met betrekking tot de strafoplegging heeft vernietigd, dient het hof thans bij de strafbepaling ook de door dit hof bij arrest van 6 december 2006 onder 1 en 6 bewezenverklaarde feiten te betrekken. Anders dan de raadsman legt het hof het arrest van de Hoge Raad aldus uit dat de onder 2, 3 en 7 bewezenverklaarde feiten voor wat betreft de strafbepaling niet meer aan het oordeel van dit hof zijn onderworpen.
De advocaat-generaal heeft — er daarbij van uitgaande dat de door dit hof bij bovengenoemd arrest ter zake van de onder 2, 3 en 7 bewezenverklaarde feiten opgelegde straffen onherroepelijk zijn geworden, alsmede de ter zake van feit 6 opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen — gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en ter zake van het onder 4 tenlastegelegde tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de geldboete voor de feiten 1 en 6 zal worden vastgesteld op EUR 1.000,--, subsidiair 20 dagen hechtenis.’
- (v)
Voorts heeft het Hof onder het hoofd ‘beslissing’ het volgende overwogen:
‘Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep — voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen — en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
Beveelt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
ten aanzien van het onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het feit onder 4 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het feit onder 6 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.’
5.
De rechter naar wie de Hoge Raad na vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, is gebonden aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing.2. Dit brengt mee dat het Hof op grond van de hiervoor onder 4 sub ii weergegeven beslissing van de Hoge Raad de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw had te berechten en af te doen wat betreft het onder 4 en 5 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging ter zake van — mede — de onder 1, 2, 3, 6 en 7 tenlastegelegde feiten, die door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage bij arrest van 6 december 2006 waren bewezenverklaard. Door te oordelen dat de onder 2, 3 en 7 bewezenverklaarde feiten voor wat betreft de strafbepaling niet meer aan zijn oordeel zijn onderworpen en enkel ten aanzien van de onder 1, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde feiten straf te bepalen, heeft het Hof de grenzen van zijn terugwijzingsopdracht miskend.3. Hieraan doet niet af dat de feiten die het Hof niet in zijn strafoplegging heeft betrokken (feiten 2, 3 en 7) overtredingen betreffen en dat het Hof met toepassing van art. 62, eerste lid, Sr voor elke overtreding afzonderlijk een straf diende op te leggen.
Het stond de Hoge Raad vrij om in de beslissing tot terugwijzing de feiten 2, 3 en 7 buiten beschouwing te laten. Dat is echter niet geschied. Naar de redenen daarvoor kan ik slechts gissen. Ik acht niet uitgesloten dat de Hoge Raad gelet op de omstandigheid dat alle strafbare feiten deelname aan het wegverkeer betreffen daarin een zodanige samenhang heeft gezien dat het aangewezen werd geacht voor alle feiten opnieuw de straf te bepalen.
6.
Het middel slaagt.
7.
Ondanks mijn slotopmerking onder 5 heb ik me nog afgevraagd of de Hoge Raad de zaak zelf zou kunnen afdoen door — overeenkomstig het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage van 6 december 2006 — de door het Hof opgelegde straf voor de feiten 2, 3 en 7 te bepalen op drie maal twee weken hechtenis.4. In aanmerking genomen dat het Hof deze feiten niet in zijn strafmotivering heeft betrokken, terwijl de rechter bij het bepalen van de straf rekening dient te houden met alle van belang zijnde factoren, lijkt me dit evenwel geen wenselijke afdoening.
8.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan wat betreft de strafoplegging ter zake van de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑06‑2010
Vgl. HR 17 oktober 2006, LJN AY7773, NJ 2006, 579, HR 18 januari 2005, LJN AR1860, NJ 2005, 154,m.nt. De Jong, rov. 4.3, HR 4 januari 2005, LJN AR5740, rov. 3.5 en HR 27 februari 1996, NJ 1996, 478.
Vgl. HR 21 april 2009, LJN BH5188 ('s Hofs oordeel dat het dictum van het arrest van de Hoge Raad tot het nemen van beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel was beperkt, berust op een onjuist lezing van dat arrest)…
Vgl. HR 6 april 2010, LJN BL0651.