Einde inhoudsopgave
Tribunaalbesluit
Artikel 45
Geldend
Geldend vanaf 31-07-1947
- Bronpublicatie:
27-06-1947, Stb. 1947, H 206 (uitgifte: 01-01-1947, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
31-07-1947
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-1947, Stb. 1947, H 206 (uitgifte: 01-01-1947, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Militair strafrecht en strafprocesrecht
1.
De getuige, die door het Tribunaal of den commissaris wordt gehoord, wordt vóór zijn ondervraging door den voorzitter onderscheidenlijk den commissaris beëedigd, dat hij de geheele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen. Artikel 216, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, betreffende de vervanging der beëediging door een aanmaning, is van overeenkomstige toepassing.
2.
Met betrekking tot het hooren van den getuige en diens recht van verschooning vinden de artikelen 217–220, alsmede, voor zoover betreft het hooren als getuige van een lid van Ons huis, artikel 226 van dat Wetboek overeenkomstige toepassing.
3.
De getuige moet bij zijne verklaring zooveel mogelijk uitdrukkelijk opgeven zijne redenen van wetenschap.
4.
Een getuige, die bij zijn verhoor zonder wettigen grond weigert op de hem gestelde vragen te antwoorden of wel den eed of de belofte, die van hem gevorderd wordt, af te leggen, kan deswege overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van artikel 43 in verzekering worden gesteld. Indien de getuige daarna bij zijn weigering blijft volharden, kan het Tribunaal aan den procureur-fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof kennis geven, dat de getuige in bewaring dient te worden gesteld. Zoodra de dienvolgens in bewaring gestelde getuige aan zijne verplichting heeft voldaan, zijne getuigenis niet meer noodig is of de zaak is geëindigd, stelt het Tribunaal hiervan den procureur-fiscaal in kennis, die den getuige terstond in vrijheid doet stellen, tenzij tegen dezen bezwaren uit anderen hoofde gerezen zijn.