Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/5.2.4
5.2.4 Voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210130:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zo is een adviseur verplicht om het advies af te stemmen op de behoeftes en omstandigheden van de consument. Zie bijvoorbeeld art. 4.7A.6 R MCOB en het negende beginsel uit art. 2.1.1 R PRIN.
Art. 5.2A.21 (1) G CONC.
Art. 2.10.20 G CONC.
Ibid.
De consument kan bijvoorbeeld nog steeds te veel waarde hechten aan het product dat hij met het krediet wil aanschaffen. Hij overschat dan de baten van het krediet. Zie ook paragraaf 7.4.2.2.
De kredietwaardigheidstoets in het publiekrecht beoogt een onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument te voorkomen. In die terugbetaalsituatie kan de consument niet of enkel middels het maken van onacceptabele terugbetaaloffers voldoen aan de terugbetaalplichten. Zoals volgt uit paragraaf 2.4, is inherent aan het streven om een onaanvaardbare terugbetaalsituatie te voorkomen, dat er niet (te) snel wordt gesproken van een onacceptabel terugbetaaloffer. In die lijn moet de kredietgever in het publiekrecht wel onderzoeken of de consument zal beschikken over voldoende vrij besteedbaar inkomen, maar hoeft de kredietgever vervolgens niet te controleren of de consument dat inkomen daadwerkelijk zal willen opofferen voor het beoogde krediet. De consument kan daarom als kredietwaardig worden gezien, ook al zou een individuele consument bepaalde terugbetaaloffers liever niet willen maken.
Het voorgaande strookt met het publiekrechtelijke streven naar een optimale bescherming van de consument en past bovendien bij de execution-only kredietrelatie die aan de orde is. De consument die op zoek is naar de beste kredietbeslissing, is beter af bij een financieel adviseur die wordt geacht zich in een verdergaande mate te ontfermen over het belang van de consument.1 Dit laatste neemt echter niet weg dat kredietgevers via richtsnoeren worden opgeroepen om in bepaalde gevallen verder te gaan dan de leennormen uit het FCA-handboek voorschrijven. Ten eerste bevat de CONC een bepaling die de kredietgever verzoekt om rekening te houden met het bestedingsdoel van het krediet.2 Ten tweede is er in de CONC een bepaling te vinden die zich richt op de kredietaanvraag van een mentaal kwetsbare consument en die de kredietgever vraagt om in zulke gevallen (ook) te kijken naar de behoeftes van de betreffende consument.3 In dat laatste verband wordt de kredietgever zelfs opgeroepen om een kredietaanvraag te weigeren als het gevraagde krediet niet past bij de behoeftes van die consument.4 Hoewel beide richtsnoeren verlangen dat een, volgens de bindende leennormen, kredietwaardige consument soms wordt behandeld als een niet-kredietwaardige consument, lijkt er niettemin sprake te zijn van een belangrijk verschil. Wat betreft de bepaling over het bestedingsdoel, lijkt de kredietgever niet kritisch te hoeven kijken naar het bestedingsdoel zelf. Het is daarom nog steeds mogelijk dat een individuele consument een kredietbeslissing neemt die niet volledig aansluit bij zijn voorkeuren.5 Wat betreft de bepaling die zich richt op de mentaal kwetsbare consument, lijkt de kredietgever wel kritisch te moeten kijken naar het beoogde bestedingsdoel. Daarmee lijkt die laatste bepaling te willen toewerken naar een situatie waarin de consument (pas) als kredietwaardig wordt gezien als kan worden aangenomen dat de consument, met het indienen van de kredietaanvraag, de beste kredietbeslissing heeft genomen.