RvdW 2017/420
Gemeenschap. Verbeuren goed gemeenschap (nalatenschap) wegens opzettelijke verzwijging van dat goed; art. 3:194 lid 2 BW; vereisten; vervalt sanctie na inkeer? Vergelijking met art. 1:135 lid 3 BW.
HR 31-03-2017, ECLI:NL:HR:2017:565
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
31 maart 2017
- Magistraten
Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.E. du Perron
- Zaaknummer
15/05398
- Conclusie
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Gemeenschap
Verbintenissenrecht / Algemeen
Erfrecht / Algemeen
Erfrecht / Gevolgen erfopvolging
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:565, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 31‑03‑2017
ECLI:NL:PHR:2016:1329, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑10‑2015
- Wetingang
Essentie
Gemeenschap. Verbeuren goed gemeenschap (nalatenschap) wegens opzettelijke verzwijging van dat goed; art. 3:194 lid 2 BW; vereisten; vervalt sanctie na inkeer? Vergelijking met art. 1:135 lid 3 BW.
Art. 3:194 lid 2 BW ziet op het verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van een goed dat tot de gemeenschap behoort. Het in deze bepaling bedoelde opzet kan niet reeds worden aangenomen indien de desbetreffende deelgenoot (niet wist, maar wel) behoorde te weten dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoorde. Aan het bewijs van het opzet moeten hoge eisen worden gesteld. Ieder verzwijgen, zoek maken ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.