Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/15.3
15.3 Rechtsverwerking
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS376735:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijvoorbeeld Rb. 's-Hertogenbosch 27 november 1959, NJ 1961, 463.
Valk 1993, p. 172.
HR 24 april 1998, NJ 1998, 621; HR 11 juli 2003, NJ 2003, 551(Brown/Sloot); laatstgenoemd arrest had op incasso van dwangsommen betrekking. In casu was overigens de verjaringstermijn ex art. 611g Rv niet van toepassing, nu de zaak naar (oud) Antilliaans recht moest worden beoordeeld. Zie voorts voor een bespreking van het arrest 18.2.1 hierna.
HR 29 september 1995, NJ 1996, 89(Van den Bos/Provincial Insurance Company).
Aldus A-G Huydecoper in zijn conclusie voor HR 21 juni 2002, NJ 2002, 540. A-G Huydecoper stelt in zijn conclusie dat slechts in sprekende gevallen aanvaard kan worden dat het vertrouwen dat de rechthebbende zijn aanspraken niet (meer) geldend zou maken, inderdaad gerechtvaardigd was.
Vgl. HR 9 juni 1995, NJ 1995, 639(Gesnoteg/Mees Pierson), m.nt. Van Schilfgaarde.
Overigens zou men mijns inziens ten slotte nog kunnen overwegen dat met de vaststelling dat de dwangsomcrediteur zijn recht op tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling heeft verwerkt, het doel van tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling is komen te vervallen. Het desalniettemin executeren daarvan levert 'détournement de pouvoir' en derhalve misbruik van bevoegdheid op.
Hof Amsterdam 4 augustus 1955, NJ 1956, 215.
Van Nispen 1978, p. 453.
Al ben ik - anders dan van Nispen - van mening dat de door het hof gekozen weg ook mogelijk is.
Zij het, dat dwangsommen over de periode waarin de rechtsverwerking nog niet was ingetreden nog wél verbeurd kunnen zijn en onverkort kunnen worden verhaald.
Vgl. Pres. Rb. Rotterdam 14 april 1994, KG 1994, 204, in welk geval overigens rechtsverwerking niet werd aangenomen.
Een betoog zijdens de dwangsomdebiteur, dat zijn wederpartij het recht op dwangsommen en/of naleving van de hoofdveroordeling heeft verwerkt, kan er eveneens in resulteren dat deze van zijn verplichting tot betaling van dwangsommen wordt bevrijd.1 Valk onderscheidt drie categorieën van rechtsverwerking: op grond van opgewekt vertrouwen, onrechtmatige benadeling en tijdsverloop.2 Valk wijst daarbij op het feit dat de zekerheid die vooraf gegeven verjaringstermijnen bieden, tot grote terughoudendheid noopt. Omdat de verjaringstermijn ten aanzien van dwangsommen op grond van art. 611g Rv slechts zes maanden bedraagt, geldt dit hier in het bijzonder.
Dat tijdsverloop alleen niet als grondslag voor het aannemen van rechtsverwerking kan dienen, is bovendien in de jurisprudentie van de Hoge Raad uitdrukkelijk bepaald.3 De aanwezigheid van bijzondere omstandigheden is vereist, als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval dat de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.4
In het algemeen moet voor het beroep op rechtsverwerking een terughoudende opstelling worden verlangd.5 Rechtsverwerking zou echter bijvoorbeeld kunnen worden aangenomen, in het geval waarin een dwangsomdebiteur voor het overgrote deel heeft gepresteerd, terwijl hij er als gevolg van een passieve houding van zijn wederpartij gerechtvaardigd op vertrouwt aan de hoofdveroordeling volledig voldaan te hebben. De wetenschap aan de zijde van de dwangsomcrediteur omtrent het onverricht gebleven deel van de hoofdveroordeling kan ertoe leiden dat deze verplicht is ook zijn debiteur hiervan tijdig op de hoogte te stellen. In het bijzonder zal dit hebben te gelden indien de veroordeelde zijn wederpartij tevoren heeft laten weten hoe deze zich van de veroordeling denkt te kwijten en een reactie daarop is uitgebleven.6 Relevant is in dit verband dat vaststaat dat verbeurte van dwangsommen ter zake van het onverricht gebleven gedeelte van de prestatie de dwangsomdebiteur benadeelt. De crediteur die zijn wederpartij bewust niet tijdig op de onvolkomenheid in de nakoming van de hoofdveroordeling attent heeft gemaakt, heeft naar mijn mening zijn recht om alsnog nakoming van dit gedeelte te vragen, in ieder geval verwerkt. Vanzelfsprekend zal menigmaal aan het slagen van een vordering op deze grond een bewijsprobleem in de weg staan.
Kan rechtsverwerking worden vastgesteld waar het de hoofdveroordeling betreft, dan is vervolgens een aantal overwegingen ten aanzien van het lot van de dwangsomveroordeling verdedigbaar. Men kan allereerst concluderen dat de dwangsom niet meer wordt verbeurd vanaf het moment waarop ter zake van de hoofdveroordeling rechtsverwerking moet worden geconstateerd, omdat met de vaststelling dat het recht op tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling is verwerkt, de verplichting tot het naleven van de hoofdveroordeling komt te vervallen. In het voorgaande kwam al aan de orde dat de dwangsom niet wordt verbeurd in een periode waarin de hoofdveroordeling niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is; mogelijk bestaat voorts een grond voor opheffing krachtens art. 611dRv. Evenzo lijkt mij verdedigbaar, dat ook het recht op tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling vanaf het moment van rechtsverwerking ter zake van de hoofdveroordeling is verwerkt, nu de dwangsom-veroordeling immers op de tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling is gericht en met de rechtsverwerking ten aanzien van de hoofdveroordeling ook het recht op het zijdelings executiemiddel ter verzekering van die tenuitvoerlegging zal zijn verwerkt.7
De casus die ten grondslag lag aan het arrest van het Hof Amsterdam van 4 augustus 1955,8 biedt naar het oordeel van Van Nispen9 een voorbeeld van rechtsverwerking in een vraagstuk dat op de dwangsom betrekking had. Het betrof het na aanzienlijk tijdsverloop10 ten uitvoer leggen van een dwangsomveroordeling, wegens het niet nakomen van een in oorlogstijd verkregen veroordeling tot levering van een oorlogssurrogaat schoonheidscrème. Alleen in tijden van grote schaarste was het brouwsel van kaarsvet, ammoniak, water en een minimum aan parfum volgens het hof als schoonheidsmiddel verhandelbaar. Om die reden had koper aan verkoper kenbaar moeten maken op deze levering ook in vredestijd, na een aanmerkelijk tijdsverloop, nog prijs te stellen. Omdat koper dit had nagelaten, nam het hof aan dat deze bij executie van de hoofdveroordeling geen belang meer had en dat daarom executie van dwangsommen misbruik van bevoegdheid zou betekenen.
Met Van Nispen ben ik van mening dat rechtsverwerking een betere grond zou zijn geweest om in deze zaak tot een vergelijkbaar resultaat te komen:11 door het passief blijven van koper, nadat hij de hoofdveroordeling had verkregen, mocht in dit bijzondere geval, mede gezien het aanzienlijke tijdsverloop, de verkoper in kwestie er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de koper op levering van het onverkoopbare oorlogsproduct niet langer prijs stelde. Een meer voor de hand liggende conclusie was aldus geweest dat verkoper zijn recht op executie van de hoofdveroordeling had verwerkt. Bovendien zou deze conclusie direct tot gevolg hebben gehad dat verkoper jegens koper in het geheel niet dwangsomplichtig zou zijn geweest. Het oordeel van het hof dat het betrokken belang bij de hoofdveroordeling mede als gevolg van tijdsverloop was vervallen, impliceerde daarentegen dat een periode moest hebben bestaan, waarin het belang aan de zijde van de dwangsomcrediteur nog aanwezig was, over welke periode aldus in beginsel wél dwangsommen waren verbeurd; tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling leverde immers slechts ná die periode misbruik van bevoegdheid op. Het aannemen van misbruik van bevoegdheid maakt in een situatie als deze een aanvullend oordeel met betrekking tot de bedoelde periode noodzakelijk: het hof overwoog in casu dat het de dwangsomdebiteur gedurende deze periode onmogelijk was geweest om aan de veroordeling te voldoen.
Treedt rechtsverwerking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling op, dan staat dit vanaf dat moment steeds ook aan executie van dwangsommen in verband met deze hoofdveroordeling in de weg.12 Het omgekeerde is niet het geval: men kan bijvoorbeeld het recht op verbeurde dwangsommen hebben verwerkt doordat men in het verleden aan de dwangsomdebiteur uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven op betaling van verbeurde dwangsommen geen prijs te stellen,13 maar dit laat onverlet de mogelijkheid, dat men recht op nakoming van de hoofdveroordeling heeft behouden.