Bijlage 9 bij het verweerschrift in eerste aanleg.
HR, 13-11-2015, nr. 15/00014
ECLI:NL:HR:2015:3273
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-11-2015
- Zaaknummer
15/00014
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑11‑2015
ECLI:NL:HR:2015:3273, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑11‑2015; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHAMS:2016:1582
- Vindplaatsen
V-N 2015/59.5 met annotatie van Redactie
BNB 2016/71 met annotatie van P.G.M. JANSEN
NTFR 2016/202
NTFR 2015/3012 met annotatie van Mr. P.A. Caljé
Beroepschrift 13‑11‑2015
Edelhoogachtbaar college,
Namens belanghebbende, [X], is bij brief van 6 januari 2015 beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (meervoudige Belastingkamer) van 2 december 2014, betreffende een viertal informatiebeschikkingen. Belanghebbende is bij brief van 14 januari 2015 in de gelegenheid gesteld het beroepschrift voor 25 februari 2015 van gronden te voorzien. De gronden van het cassatieberoep gelieve u hierna aan te treffen.
INLEIDING
De onderhavige zaak heeft betrekking op een viertal uitgereikte informatiebeschikkingen in de zin van artikel 52a AWR. De informatiebeschikkingen zien op de inkomstenbelasting van belanghebbende over de jaren 2001 tot en met 2004, meer specifiek zijn vragen gesteld over vermogen aangehouden op een buitenlandse bankrekening. Reeds voordat de informatiebeschikkingen waren uitgereikt is aan de Belastingdienst medegedeeld dat belanghebbende gezien haar gezondheidstoestand niet in staat is om de betekenis van de door de inspecteur gestelde vragen te begrijpen, alsmede de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
In deze cassatieprocedure wordt uw Raad om een oordeel gevraagd over de reikwijdte van artikel 47 AWR. Te weten of een belastingplichtige met een slechte geestelijke en fysieke gezondheidstoestand, die als gevolg daarvan niet in staat is om te voldoen aan haar informatieverplichtingen, gehouden is in de periode voor het tijdstip dat de inspecteur een informatieverzoek heeft gedaan, maatregelen te treffen die ertoe zouden leiden dat aan de informatieverplichtingen kan worden voldaan. Het Hof heeft onder verwijzing naar uw arrest van 28 september 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA1718, BNB 2007/322) geoordeeld dat het belanghebbende kan worden aangerekend dat zij heeft nagelaten maatregelen te treffen. Het middel richt zich tegen dat oordeel.
Middel; reikwijdte art. 47 AWR
1.
Schending van het recht, meer in het bijzonder een schending van het bepaalde in art. 47 AWR, art. 8:77 Awb en in het algemeen van regels van een goede procesorde, althans een verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid ten gevolge moet hebben, doordat het Hof in r.o. 7.7 – 7.8 heeft geoordeeld dat:
‘7.7.
Bij de beantwoording van de vraag of de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven, komt het in dezen aan op de vraag of een zieke belastingplichtige die niet zelf in staat is om aan de informatieverplichting te voldoen, kan worden aangerekend dat hij in de periode voor het tijdstip waarop de door de Inspecteur gevraagde informatie en gegevens uiterlijk dienden te worden verstrekt, heeft nagelaten om maatregelen te treffen die ertoe zouden leiden dat wel aan de informatieverplichting kan worden voldaan, zoals het aanstellen van een zaakwaarnemer. Dit is slechts het geval indien in die periode de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van de belastingplichtige redelijkerwijs tot dergelijke maatregelen noopten. Bovendien is daarvoor vereist dat de belastingplichtige redelijkerwijs kon voorzien dat hij buiten staat zou geraken om zelf aan de informatieplicht te voldoen en hij ondanks zijn ziekte in die periode redelijkerwijs nog in staat was vorenbedoelde maatregelen te treffen (vgl. HR 28 september 2007, nr.42.857, ECLI:NL:HR:2007:BA1718, BNB 20071322).
7.8.
Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende een zeer vergevorderde leeftijd heeft en dat zij reeds in 2004 in slechte gezondheidstoestand verkeerde, kan haar naar het oordeel van het Hof worden aangerekend dat zij in de periode voor het tijdstip waarop de door de Inspecteur gevraagde informatie en gegevens uiterlijk dienden te worden verstrekt, heeft nagelaten om maatregelen te treffen, zoals het aanstellen van een zaakwaarnemer of het geven van een adequate volmacht, die ertoe zouden leiden dat wel aan de informatieverplichting zou kunnen worden voldaan. Gesteld noch gebleken is dat zij in die periode niet op enig moment in staat was om maatregelen als bedoeld te treffen. Een aanwijzing daarvoor vindt het Hof in de omstandigheid dat zij nog in januari 2013 in staat was om aan [A] een specifieke machtiging te verstrekken voor het voeren van bezwaar en gerechtelijke procedures tegen uitgevaardigde informatiebeschikkingen. Haar gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting daarover verklaard dat toen hij met belanghebbende over de procedure inzake de informatiebeschikkingen sprak zij nog wel kon begrijpen waar de procedure over ging.’
2.
Zulks evenwel ten onrechte nu het Hof hiermee een onjuiste invulling en uitleg geeft aan het bepaalde in art. 47 AWR. Waardoor de beslissing van het Hof berust op een onjuiste toepassing van het recht, of althans 's Hofs beslissing niet van een toereikende motivering is voorzien en deswege niet in stand kan blijven.
Toelichting middel
3.
Voor de onderhavige zaak is het van belang dat reeds ten tijde van de vragenbrieven (voorafgaand aan de informatiebeschikkingen), door de gemachtigde van belanghebbende, aan de Belastingdienst is medegedeeld dat gezien de geestelijke en fysieke gezondheidstoestand van belanghebbende, zij niet in staat is om de gestelde vragen van een antwoord te voorzien. De toestand van belanghebbende wordt ondersteund door een doktersattest.1. De inspecteur heeft zulks ook erkend, opdat dit gegeven niet ter discussie staat.
4.
De reikwijdte van verplichtingen ten dienste van de belastingheffing zijn in zoverre begrensd dat justitiabelen verplicht zijn om informatie waarover zij beschikken of met een relatief eenvoudige inspanning kunnen beschikken, dienen te verstrekken. Uit de jurisprudentie volgt weliswaar dat een betrokkene kan worden verplicht gevraagde bescheiden in zijn macht te verkrijgen teneinde het daarna over te dragen aan de Belastingdienst (HR 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8179, BNB 2008/159) maar die verplichting is subjectief. Deze inspanningsverplichting gaat derhalve niet verder dan van de betrokken persoon in het concrete geval feitelijk kan worden verwacht. Een belastingplichtige is niet gehouden tot het onmogelijke.
5.
Naar het oordeel van belanghebbende past het Hof in rechtsoverweging 7.7 en 7.8 een onjuist toetsingskader toe door te oordelen dat belanghebbende op enig moment maatregelen had moeten nemen, opdat aan een in de toekomst opkomende informatieverplichting kan worden voldaan.
6.
De vraag die zich opwerpt is aldus als volgt: wanneer is het redelijkerwijs voorzienbaar dat een belastingplichtige op een bepaald moment niet meer ‘compos mentis’ is? Het antwoord op deze vraag zou het moment aangeven waarop het Hof meent dat een zaakwaarnemer moet worden ingeschakeld of een volmacht dient te worden afgegeven.
7.
Het onderhavige dossier biedt echter geen enkel aanknopingspunt waaruit kan worden afgeleid op welk moment het redelijkerwijs voorzienbaar zou zijn (geweest) dat belanghebbende niet meer compos mentis zou zijn. Dat belanghebbende een volmacht heeft afgegeven tot het verlenen van (rechts)bijstand in de onderhavige zaak maakt dat niet anders. Sterker nog, op het moment dat belanghebbende de volmacht gaf, verkeerde zij reeds in de situatie dat zij de gestelde vragen van de inspecteur niet van een antwoord kon voorzien.
8.
Daarbij geldt dat van een belastingplichtige niet kan worden verwacht — en al geenszins daartoe kan worden verplicht — dat zij bij het bereiken van een hoge leeftijd en bij een slechte gezondheidstoestand een zaakswaarnemer zou moeten aanstellen, althans een volmacht zou moeten afgeven. Te meer nu dit geen factoren hoeven te zijn die ertoe leiden dat iemand buiten staat is om aan zijn (toekomstige) fiscale informatieverplichtingen te voldoen.
9.
Indien zulks wel het geval zou zijn, wordt een vorm van risicoaansprakelijkheid gecreëerd. Dit is een vorm van aansprakelijkheid die zich niet laat verenigen met de verplichtingen zoals neergelegd in art. 47 AWR. Zulks nu voornoemd wetsartikel bepaalt dat gegevens en inlichtingen ‘desgevraagd’ aan de Belastingdienst dienen te worden verstrekt. Bij het in gebreke blijven daarvan, kan de inspecteur daaraan een consequentie verbinden, zulks door het uitreiken van een informatiebeschikking aan de belastingplichtige of simpelweg door over te gaan tot het opleggen van (navorderings)aanslagen, zonder toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast.
10.
In dat kader is van belang dat uw arrest waar het Hof op wijst (HR 28 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1718, BNB 20071322), antwoord geeft op de vraag of een bestuurder aannemelijk heeft gemaakt dat het niet aan hem is te wijten dat de onderneming de melding betalingsonmacht niet tijdig heeft gedaan. Het gaat daarbij om een situatie waarin een bestuurder van een onderneming een disculpatiegrond wordt geboden ter voorkoming dat hij bestuurdersaansprakelijk wordt gesteld voor de verschuldigde, maar niet betaalde belasting van zijn onderneming.
11.
Het ligt dan ook op de weg van de bestuurder om disculpatie van de aansprakelijkheid aannemelijk te maken. Van een bestuurder van een onderneming mag immers worden verwacht dat hij voldoet aan zijn lopende (fiscale) verplichtingen. Er rust op een bestuurder een verantwoordelijkheid ten aanzien van de deelname van zijn onderneming aan het economisch verkeer.
12.
Anders is de situatie waarin een gewone burger te maken krijgt met een informatieverzoek van de Belastingdienst. Naar het oordeel van belanghebbende ligt op een gewone burger niet een hiervoor genoemde verantwoordelijkheid. Zoals eerder aangegeven rust op een belastingplichtige (gewone burger) wel enige inspanningsverplichting om gegevens te achterhalen, maar kan het onmogelijke niet worden verwacht. Reeds om die reden kan het oordeel van het Hof niet in stand blijven.
13.
Indien en voor zover al aan de voorwaarden van BNB 2007/332 getoetst dient te worden in de onderhavige zaak, heeft het Hof niet vastgesteld per wanneer de gezondheidstoestand van belanghebbende redelijkerwijs tot maatregelen noopten, en evenmin dat belanghebbende op dat moment redelijkerwijs kon voorzien dat zij buiten staat zou geraken om aan eventuele informatieverplichtingen te voldoen, en zij ondanks haar ziekte in die periode redelijkerwijs nog in staat was om vorenbedoelde maatregelen te treffen. De oordelen van het Hof in r.o. 7.7 en 7.8 berusten derhalve op een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn onvoldoende gemotiveerd.
14.
Belanghebbende is dan ook van oordeel dat de uitspraak van het Hof op dit onderdeel niet in stand kan blijven.
Met vriendelijke groet,
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑11‑2015
Uitspraak 13‑11‑2015
Partij(en)
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 15/00014
13 november 2015
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 2 december 2014, nrs. BK‑14/00185 tot en met BK-14/00188, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 13/5815 tot en met SGR 13/5817 en SGR 13/5820) betreffende de ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 2001 tot en met 2004 genomen informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door mr. F.H.H. Sijbers, advocaat te Den Haag.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende, geboren in 1918, en/of haar overleden echtgenoot had(den) sinds de jaren dertig van de vorige eeuw een rekening bij een bank in Zwitserland. Op 26 juli 2004 heeft belanghebbende het op die rekening staande saldo verdeeld over haar beide kinderen.
2.1.2.
In 2010 is belanghebbende getroffen door een herseninfarct, waarbij het spraakgebied is beschadigd. Zij is daardoor niet in staat een normale conversatie te voeren, in die zin dat zij niet goed duidelijk kan maken wat zij wil zeggen. Sinds enkele jaren lijdt belanghebbende tevens aan hartritmestoornissen en is zij dementerend. Zij woont zelfstandig en haar post en financiën worden door een zoon verzorgd.
2.1.3.
Bij brief van 13 februari 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende vragen gesteld over in het buitenland aangehouden bankrekeningen en daarbij gevraagd om een aantal bescheiden te verstrekken, waaronder afschriften van de banktegoeden per 31 december van ieder jaar. Bij brief van 17 september 2012 heeft de Inspecteur een afschrift van de hiervoor bedoelde brief aan de gemachtigde van belanghebbende gestuurd. Aan de verzoeken van de Inspecteur is niet voldaan.
2.1.4.
Met dagtekening 12 oktober 2012 (voor de jaren 2002 tot en met 2004) en 15 oktober 2012 (voor het jaar 2001) heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende informatiebeschikkingen genomen. Deze hebben betrekking op de hiervoor in 2.1.3 bedoelde verzoeken om informatie en overlegging van bescheiden inzake de buitenlandse bankrekening, nummer [001] , bij de UBS Bank te Zwitserland.
2.1.5.
Bij brief van 13 december 2012 heeft de gemachtigde van belanghebbende een verklaring van een arts overgelegd waarin staat:
“[belanghebbende] is bekend met een st na herseninfarct en een dementieel beeld en niet meer in staat enige inhoudelijke vraag over haar financiën te beantwoorden.”
2.2.
Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur de informatiebeschikkingen terecht heeft genomen. Het Hof heeft – voor zover hier van belang – geoordeeld dat belanghebbende, gelet op de omstandigheid dat zij een zeer vergevorderde leeftijd heeft en dat zij reeds in 2004 in slechte gezondheidstoestand verkeerde, kan worden aangerekend dat zij in de periode voorafgaande aan het tijdstip waarop de door de Inspecteur gevraagde informatie en gegevens uiterlijk dienden te worden verstrekt, heeft nagelaten de maatregelen te treffen, zoals het aanstellen van een zaakwaarnemer of het geven van een adequate volmacht, die ertoe zouden leiden dat wel aan de informatieverplichting zou kunnen worden voldaan.
Tegen dit oordeel is het middel gericht.
2.3.1.
Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld. Uit artikel 47, lid 1, AWR volgt dat een ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken en boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan beschikbaar te stellen welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Tijdens de parlementaire behandeling van de AWR (Handelingen II 1957/58, blz. 870) is opgemerkt dat het niet-voldoen aan verplichtingen zoals in artikel 47, lid 1, AWR genoemd zonder nadelige gevolgen voor de belastingplichtige moet blijven indien het niet naleven van het wettelijk voorschrift hem niet kan worden aangerekend.
De vraag of bedoelde nadelige gevolgen voor de belastingplichtige achterwege dienen te blijven, zal moeten worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de in artikel 47, lid 1, AWR voorziene medewerking die de inspecteur verlangt.
Voor zover die medewerking neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring, zullen ernstige belemmeringen van fysieke en/of psychische aard onder omstandigheden toereikende grond kunnen zijn voor een bevestigende beantwoording van die vraag.
Voor zover de inspecteur verlangt dat de belanghebbende hem specifiek aangeduide bescheiden of op gegevensdragers vastgelegde informatie ter beschikking stelt, zal de vorenbedoelde vraag ontkennend moeten worden beantwoord indien de betrokkene, gelet op de omstandigheden van het geval, een beroep had kunnen en behoren te doen op de bijstand van een derde, en door diens tussenkomst (tijdig) aan het verzoek had kunnen worden voldaan.
2.3.2.
Het Hof heeft zijn oordeel gebaseerd op het uitgangspunt dat belanghebbende heeft nagelaten om maatregelen te treffen die ertoe zouden leiden dat wel aan de informatieverplichting had kunnen worden voldaan, zoals het aanstellen van een zaakwaarnemer. Het heeft daarbij de vergelijking getrokken met het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2007, nr. 42857, ECLI:NL:HR:2007:BA1718, BNB 2007/322. Terecht wordt in de toelichting op het middel erop gewezen dat dit arrest niet een maatstaf bevat die voor de beslechting van het door het Hof te beoordelen geschil dienstig kan zijn. Bedoeld arrest heeft immers betrekking op de aansprakelijkheid die is verbonden aan een binnen een vennootschap vervulde functie, welke aansprakelijkheid niet op één lijn kan worden gesteld met de gehoudenheid tot nakoming van de verplichtingen die de belastingwet op een belastingplichtige zelf legt.
Ook overigens volgt uit het hiervoor overwogene dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Door te oordelen dat belanghebbende heeft nagelaten adequate maatregelen te treffen, zoals het aanstellen van een zaakwaarnemer, heeft het Hof ten aanzien van de diverse vormen van medewerking die de Inspecteur van haar heeft verlangd, verzuimd het hiervoor in 2.3.1 gemaakte onderscheid in aanmerking te nemen.
2.3.3.
Het middel slaagt derhalve. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen opdat met inachtneming van dit arrest op het hoger beroep van belanghebbende zal worden beslist.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof, van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding dient te worden toegekend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 123, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1960 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld, J. Wortel en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2015.