V-N 2022/14.11
Prejudiciële vragen aan Hoge Raad over invulling BTW-begrip ‘in wezen nieuwbouw’
Rb. Zeeland-West-Brabant 31-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:378, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
31 januari 2022
- Magistraten
P.C. van der Vegt, J.M. van der Vegt, Cosijn
- Zaaknummer
19/5757
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS639135:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Levering van goederen en diensten
Belastingen van rechtsverkeer / Overdrachtsbelasting
- Brondocumenten
ECLI:NL:RBZWB:2023:1980, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27‑03‑2023
ECLI:NL:RBZWB:2022:378, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31‑01‑2022
- Wetingang
Essentie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de invulling van het begrip ‘in wezen nieuwbouw’. De rechtbank wijst daarbij op het belang van duidelijkheid voor de uitvoerings- en rechtspraktijk.
Samenvatting
A koopt in 2015 een kantoorgebouw voor € 4,8 mln. dat, in samenspraak met de huurder, in 2017-2018 is verbouwd tot een hotel. De verbouwingskosten bedragen circa € 7 mln. X koopt het hotel in 2018 voor € 15,8 mln. De waarde in het economische verkeer na verbouwing, tevens de aangegeven heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting, bedraagt € 16.238.650. X verzoekt de inspecteur te verklaren dat de verbouwing heeft geleid ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.