RBP 2016/50
Procespartij. Moet een erfgenaam en mede-vereffenaar in geval van beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap een rechtsmiddel ook tegen zichzelf instellen?
HR 22-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:721
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22 april 2016
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek
- Zaaknummer
15/01426
- Conclusie
A-G mr. F.F. Langemeijer
- JCDI
JCDI:ADS923823:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Erfrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:721, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑04‑2016
ECLI:NL:PHR:2015:2485, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑02‑2015
- Wetingang
Art. 4:198, 4:203 BW; art. 332 Rv
Essentie
Procespartij. Instellen rechtsmiddel bij beneficiaire aanvaarding nalatenschap.
Moet een erfgenaam en mede-vereffenaar in geval van beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap een rechtsmiddel ook tegen zichzelf instellen?
Samenvatting
Een vader stelt een vordering in rechte in tegen zijn dochter. Volgens vader zou dochter zich geldbedragen hebben toegeëigend toen zij door hem gemachtigd was om zijn financiële belangen te behartigen. Hangende het geding in eerste aanleg overlijdt vader. Zijn drie dochters zijn de enige erfgenamen. De rechtbank heeft, na te hebben geoordeeld dat het geding niet is geschorst en dus ten name van de erflater is voortgezet, de vordering van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.