HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292
Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-11-2022, nr. 21/01602
ECLI:NL:GHARL:2022:9271
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-11-2022
- Zaaknummer
21/01602
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:9271, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑11‑2022; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2022/2311
Uitspraak 01‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Immateriële schadevergoeding.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01602
uitspraakdatum:
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 november 2021, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is op 16 september 2017 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd van in totaal € 63,85.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende op 9 januari 2018 niet ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft op 12 juli 2018 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw op het bezwaar van belanghebbende te beslissen. Ook heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 501 en gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende vergoedt.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft vervolgens bij uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2020 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Beide partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen op het onderzoek ter zitting.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Tijdens een controle op 16 september 2017 omstreeks 21:42 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Arnhem geconstateerd dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond aan de Velperbuitensingel te Arnhem zonder dat de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting was voldaan en heeft om die reden, met dagtekening 16 september 2017, de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende opgelegd. Tegen de naheffingsaanslag kon op digitale wijze of schriftelijk bezwaar worden gemaakt.
2.2.
Belanghebbende heeft op 8 oktober 2017 op digitale wijze bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag parkeerbelasting bij de gemeente Arnhem. Voor de parkeerbelasting is de directeur van P1 On Street B.V. te Den Haag aangewezen als heffingsambtenaar. Op 5 november 2017 heeft belanghebbende een afschrift van dit bezwaar per post aan de heffingsambtenaar toegezonden.
2.3.
De Rechtbank heeft op 12 juli 2018 overwogen dat de gemeente Arnhem het door belanghebbende digitaal ingediende bezwaar had moeten doorzenden aan het bevoegde orgaan (op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), en heeft beslist dat de indiening op 8 oktober 2017 tijdig is geweest.
2.4.
De Rechtbank heeft op 4 november 2021 beslist dat het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond is. De Rechtbank heeft – in verband met het verzoek om immateriële schadevergoeding van belanghebbende – geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden. Er is geen immateriële schadevergoeding toegekend.
3. Geschil
In hoger beroep is primair in geschil of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding. Subsidiair is in geschil of de Rechtbank de beginselen van goede procesorde heeft geschonden.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbende komt primair op tegen het oordeel van de Rechtbank dat geen recht bestaat op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, omdat het financieel belang (€ 63,85) in zijn algemeenheid ontoereikend is om te veronderstellen dat belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie, en belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat hij ten gevolge van de duur van de procedure wel spanning en/of frustratie heeft ervaren.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat het hoger beroep van belanghebbende slaagt. Het Hof overweegt dat het belang van de procedure uitsluitend is gelegen in de vaststelling van een aan een bestuursorgaan te betalen bedrag van € 63,85. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 februari 20171.het volgende overwogen:
‘2.3. In het geval een geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang bestaat geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft veroorzaakt. Indien het belang van een procedure uitsluitend is gelegen in de vaststelling van een of meer door of aan een bestuursorgaan te betalen bedragen, zoals in dit geval, moet worden aangenomen dat de procedure betrekking heeft op een zeer gering financieel belang, indien de som van die bedragen niet meer beloopt dan € 15.’
4.3.
Het Hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de jurisprudentie van de Hoge Raad. Spanning en frustratie worden verondersteld, behoudens bijzondere omstandigheden2.. In dit geval is geen aanleiding om een uitzondering te maken op voormelde veronderstelling.
4.4.
Vast staat dat het bezwaarschrift door belanghebbende digitaal is ingediend op 8 oktober 2017. In dit specifieke geval (zie 2.2. en 2.3) merkt het Hof de digitale ontvangst van dit bezwaarschrift door de gemeente Arnhem aan als het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift heeft ontvangen3.. Dat de gemeente Arnhem wellicht heeft nagelaten om de aan haar in artikel 6:15 Awb opgelegde doorzendverplichting na te komen, doet hier niet aan af. De heffingsambtenaar heeft op 9 januari 2018 uitspraak gedaan, gevolgd door een vernietiging van deze uitspraak door de Rechtbank en een terugwijzing naar de heffingsambtenaar op 12 juli 2018. De heffingsambtenaar heeft vervolgens op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan. De uitspraak van de Rechtbank dateert van 4 november 2021. Naar het oordeel van het Hof is geen sprake van bijzondere omstandigheden die een verlenging van de redelijke termijn in bezwaar en beroep rechtvaardigen4.. Het Hof stelt vast dat de redelijke termijn (van twee jaar) met twee jaar en een 27 dagen is overschreden. In verband met deze overschrijding heeft belanghebbende recht op een vergoeding van € 2.500 voor de beroepsfase. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase.5.
4.5.
Omdat belanghebbendes primair aangevoerde beroepsgrond slaagt, behoeft de subsidiair aangevoerde beroepsgrond geen behandeling meer.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende de betaalde griffierechten in beroep en hoger beroep te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 379,50 voor de kosten in beroep (1 punt (beroepschrift) wegingsfactor 0,5 € 759) en € 379,50 voor de kosten in hoger beroep (1 punt (hogerberoepschrift) wegingsfactor 0,5 € 759), ofwel in totaal op € 759.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor de beslissingen over de immateriële schadevergoeding, de proceskosten en het griffierecht;
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
– veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 2.500;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 759;
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 48 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (M. Harthoorn)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑11‑2022
HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.9.1
HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.3.1
HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.5.1
Vgl. HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292, r.o. 2.6