RvdW 2016/729
Vraag naar de geldigheid van de inleidende dagvaarding komt pas aan de orde, wanneer de vraag naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep bevestigend is beantwoord.
HR 14-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1199
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14 juni 2016
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
15/02330
- Conclusie
A-G mr. G. Knigge
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:1199, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:490, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑10‑2015
- Wetingang
Essentie
De vraag naar de geldigheid van de inleidende dagvaarding komt pas aan de orde, wanneer de vraag naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep bevestigend is beantwoord. De mogelijkheid dat de inleidende dagvaarding nietig is staat er derhalve niet aan in de weg dat het hof toepassing geeft aan art. 416 lid 2 Sv.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Gravenhage, van 31 januari 2011, nummer 22/001646-10, in de strafzaak tegen: T. Adv.: mr. C.P. Wesselink-van Dijk, te `s-Gravenhage. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.