Ingevolge art. 552a, eerste lid, Sv kan een belanghebbende zich schriftelijk beklagen. De wet kent niet de mogelijkheid van een mondeling verzoek.
HR, 25-11-2014, nr. 14/01286
ECLI:NL:HR:2014:3450
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-11-2014
- Zaaknummer
14/01286
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3450, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2187, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2187, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3450, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0520
Uitspraak 25‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Verlenen van verlof, art. 552p.2 Sv. Tegen deze beschikking staat o.g.v. art. 445 Sv alleen voor het OM en de klager beroep in cassatie open, vgl. art. 445 Sv en HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1670. Degene die cassatie heeft ingesteld heeft niet (tijdig) een klaagschrift ingediend bij de Rb, zodat hij niet als klager kan worden aangemerkt. De HR verklaart degene die beroep in cassatie heeft ingesteld n-o in het beroep.
Partij(en)
25 november 2014
Strafkamer
nr. 14/01286 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 januari 2014, nummer RK 13/922, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv in de zaak van:
[betrokkene] .
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door [betrokkene]. Namens deze heeft mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [betrokkene] in zijn cassatieberoep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het beroep is gericht tegen een naar aanleiding van een verzoek om rechtshulp van de Poolse justitiële autoriteiten gegeven beschikking tot het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv.
2.2.
Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald. Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke tegen een beschikking als de onderhavige beroep in cassatie openstaat voor anderen dan het openbaar ministerie en de klager, kan [betrokkene], die in de onderhavige zaak niet als zodanig kan worden aangemerkt, in het ingestelde beroep niet worden ontvangen. (Vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1670, NJ 2007/26)
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [betrokkene] niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2014.
Conclusie 23‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Verlenen van verlof, art. 552p.2 Sv. Tegen deze beschikking staat o.g.v. art. 445 Sv alleen voor het OM en de klager beroep in cassatie open, vgl. art. 445 Sv en HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1670. Degene die cassatie heeft ingesteld heeft niet (tijdig) een klaagschrift ingediend bij de Rb, zodat hij niet als klager kan worden aangemerkt. De HR verklaart degene die beroep in cassatie heeft ingesteld n-o in het beroep.
Nr. 14/01286 B
Mr. Harteveld
Zitting 23 september 2014
Conclusie inzake:
[betrokkene]
1. De Rechtbank Overijssel, zitting houdende te Zwolle, heeft bij beschikking van 22 januari 2013 verlof verleend als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv aan de officier van justitie om de in de beschikking genoemde stukken van overtuiging ter beschikking te stellen van de Poolse autoriteiten.
2. Namens [betrokkene] is beroep in cassatie ingesteld. Mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Terecht wordt in de cassatieschriftuur voorafgaand aan de bespreking van het middel eerst de ontvankelijkheid van het cassatieberoep aan de orde gesteld. Anders dan de steller van het middel meen ik dat de vraag of [betrokkene] in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen niet bevestigend kan worden beantwoord, zodat ik niet aan een bespreking van het middel zal toekomen. Ik zal de niet-ontvankelijkheid hierna toelichten.
3.2. Art. 552p, vierde lid, Sv verklaart het bepaalde in de art. 552a en 552d Sv van overeenkomstige toepassing op de beschikking van de Rechtbank als bedoeld in het tweede lid van art. 552p Sv. Art. 552a Sv opent de mogelijkheid voor belanghebbenden om zich schriftelijk te beklagen onder meer over inbeslagneming. Voorts bepaalt het tweede lid van art. 552d Sv dat beroep in cassatie kan worden ingesteld door de klager, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.
3.3. Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Poolse justitiële autoriteiten in een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene] heeft de officier van justitie de Rechtbank verzocht om ter uitvoering van voormeld rechtshulpverzoek in beslag genomen stukken van overtuiging aan hem ter beschikking te stellen, zodat hij die stukken aan de Poolse justitiële autoriteiten kan overdragen. Blijkens het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 15 januari 2014 is [betrokkene] met bericht van verhindering niet verschenen. Zijn raadsman was echter wel aanwezig en gemachtigd om namens hem het woord te voeren. In raadkamer heeft de raadsman slechts summier het standpunt van [betrokkene] toegelicht en voorts aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om stukken van de boekhouder aan de Rechtbank te overleggen waaruit kan blijken dat het om een gewone handelstransactie is gegaan. De Rechtbank heeft geoordeeld dat hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht ziet op de inhoudelijke merites van de in Polen lopende vervolging tegen [betrokkene] en mede gelet daarop ziet zij geen aanleiding om de behandeling van de zaak te schorsen, dan wel het verlenen van het gevraagde verlof af te wijzen. Uit een en ander kan worden afgeleid dat niet blijkt dat de Rechtbank [betrokkene] als klager heeft aangemerkt, maar zij heeft hem in ieder geval wel als belanghebbende erkend. Tenslotte is niet gebleken dat door of namens [betrokkene] in deze zaak een klaagschrift ex art. 552a Sv is ingediend. De Rechtbank heeft kennelijk - en niet onbegrijpelijk - de (voorafgaand aan de raadkamerbehandeling ingekomen) brieven van de raadsman van respectievelijk 6 en 10 januari 2014 inhoudende het verzoek tot aanhouding en waarin wordt aangegeven dat gewacht wordt op stukken van de boekhouder bestemd voor de Rechtbank, niet opgevat als een klaagschrift. Een dergelijk klaagschrift heb ik voorts bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv ingezonden stukken niet aangetroffen. Gelet op het vorenstaande moet het ervoor worden gehouden dat door of namens [betrokkene] geen klaagschrift is ingediend. Zoals gezegd staat cassatieberoep tegen de beschikking op de voet van art. 552p Sv gegeven echter slechts open voor de klager, degene die een klaagschrift heeft ingediend als bedoeld in art. 552a Sv.1.In de procedure als de onderhavige kunnen personen die geen klager zijn dus niet in cassatie worden ontvangen. Dat geldt ook voor beslagene als hij geen klaagschrift heeft ingediend.2.Een uitzondering is wel gemaakt voor het geval dat een belanghebbende doelbewust niet op de hoogte is gesteld van het verzoek aan de Rechtbank om in beslag genomen stukken ter beschikking te stellen van de officier van justitie, omdat de verzoekende Staat heeft aangedrongen op vertrouwelijkheid.3.Zo een uitzondering doet zich hier niet voor. Derhalve kan [betrokkene] op grond van art. 552d, tweede lid, Sv niet worden ontvangen in zijn cassatieberoep.4.De aangedragen argumenten van de steller van het middel leiden wat mij betreft niet tot een andersluidend oordeel over de ontvankelijkheid in cassatie. Wel is het zo dat de verzoeker in zijn strafvorderlijke belangen kan zijn geraakt. Maar dat criterium is toch te onbepaald om toepasbaar te zijn bij het toekennen van het rechtsmiddel van cassatie in zaken als de onderhavige. Voorts is het zo dat het huidige systeem wel ‘loopt’: een belanghebbende kan immers ook later (als)nog een klaagschrift indienen, met daarna wél de mogelijkheid van cassatie.
3.4. Daarbij aanknopend valt op te merken dat de steller van het middel in zijn cassatieschriftuur verwijst naar het later alsnog ingediende klaagschrift gedateerd op 10 april 2014. Dit klaagschrift, gehecht aan de schriftuur, is echter ingediend na het wijzen van de beschikking door de Rechtbank en zelfs na het instellen van het cassatieberoep. Hierop heeft de Rechtbank geen acht kunnen slaan en logischerwijs bevindt dit klaagschrift zich niet in het voorliggende dossier.5.De opvatting van de steller van het middel dat dit nadien ingediende klaagschrift het hiervoor geconstateerde ‘verzuim’ doet repareren is onjuist.
4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [betrokkene] in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑09‑2014
Vgl. HR 14 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8055. Zie ook: R. Kuiper, 552a-beklag tegen 94(a)beslag, Strafblad 2008, p. 83-111, par. 8.
Vgl. HR 18 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5096.
Vgl. o.m. HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3026, HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6139, HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5546, HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0572 en HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1670. Voorts wijs ik nog op de conclusie van AG Machielse (ECLI:NL:PHR:2003:AF5369) vóór HR 1 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5369. Daar was sprake van een soortgelijke situatie, waarbij de AG van oordeel was dat de verzoeker die geen klaagschrift had ingediend toch ontvankelijk moest worden verklaard. De Hoge Raad heeft echter op een andere grond de niet-ontvankelijkverklaring uitgesproken (wegens gebrek aan belang nu de Rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering tot het verlenen van verlof). De hiervoor genoemde recentere arresten van de Hoge Raad bevestigen naar mijn mening dat de voorgestelde lijn van de AG niet wordt gevolgd.
Ook is mij onduidelijk wat de status van dit klaagschrift is, zo blijkt niet dat dit stuk daadwerkelijk naar de griffie van de Rechtbank is gezonden en dat het daar in goede orde is ontvangen.